ECLI:NL:RBDHA:2025:21053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
25/5544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv in een medische uitkeringszaak

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar WIA-uitkering. Het Uwv had op 1 november 2024 besloten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres maakte op 15 november 2024 bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv heeft niet tijdig op het bezwaar beslist. Eiseres heeft op 28 augustus 2025 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft bepaald dat het Uwv binnen negen weken na de uitspraak een besluit moet nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden en is het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de structurele problemen bij het Uwv, zoals het tekort aan verzekeringsartsen, en heeft de termijnen voor het nemen van een besluit vastgesteld op basis van eerdere uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/5544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Amghar),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het Uwv (gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 1 november 2024 heeft het Uwv bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres heeft op 15 november 2024 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiseres heeft op 28 augustus 2025 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
1.3.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft het Uwv op 10 juni 2025 in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door het Uwv op 11 juni 2025 zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat het Uwv alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
2.2
Het Uwv heeft in zijn verweerschrift niet aangegeven of de dwangsom [1] al is verbeurd. Nu niet is gebleken dat het Uwv inmiddels een besluit heeft genomen op het bezwaar en evenmin de dwangsom inmiddels bij beschikking heeft vastgesteld, zal de rechtbank dit doen. [2]
3.1.
Omdat het Uwv nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat het Uwv dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het Uwv dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
3.2.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om het Uwv te gelasten binnen twee weken alsnog een besluit bekend te maken.
3.3.
Het Uwv heeft in het verweerschrift toegelicht dat de beslistermijn is overschreden als gevolg van het artsentekort bij het Uwv.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat in dit soort zaken waarin het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen in haar uitspraak van 27 februari 2025. [3] In het kort komt het erop neer dat de rechtbank bij haar oordeel dat sprake is van een bijzonder geval met name gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is en dat al geruime tijd sprake is van tekorten aan verzekeringsartsen bij het Uwv waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald.
3.5.
In twee uitspraken van 31 maart 2025 heeft de rechtbank bepaald dat in beroepen tegen het uitblijven van beslissingen van het Uwv waarin een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, het Uwv in beginsel een termijn van zes weken na de datum van verzending van de uitspraak wordt gegeven om een medische beoordeling te verrichten, bijvoorbeeld een spreekuurcontact (al dan niet telefonisch), een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of dossieronderzoek door een verzekeringsarts zonder spreekuurcontact. Vervolgens wordt het Uwv een termijn van drie weken na het moment van de medische beoordeling gegeven om een beslissing te nemen. Dit betekent dat het Uwv binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak. [4]
3.6.
Indien het Uwv blijkens de dossierstukken of het verweerschrift ten tijde van de uitspraak de medische beoordeling al op een spreekuurcontact, hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of voor dossieronderzoek heeft gepland op een bepaalde datum, dan geldt dat de termijn van negen weken na de dag van verzending van de uitspraak wordt bekort, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum voor het medisch onderzoek. Het Uwv krijgt in ieder geval de wettelijke termijn van minimaal twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om het besluit bekend te maken. Bijzondere feiten en omstandigheden in het individuele geval kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele situatie aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen. [5]
4.1.
Het Uwv heeft aangevoerd dat de situatie op het kantoor in Leiden inmiddels vergelijkbaar is met de situatie op het kantoor Rotterdam. De betreffende verzekeringsarts werkt inmiddels niet meer voor de afdeling Bezwaar en Beroep. Daarom verzoekt het Uwv om aan te sluiten bij de termijn die de rechtbank Rotterdam stelt in haar uitspraak van 30 juli 2025. [6] Volgens die rechtbank dient het Uwv in dit soort zaken alsnog een besluit bekend te maken binnen 30 weken bij een werknemersberoep en binnen 40 weken bij een werkgeversberoep, gerekend vanaf de datum waarop de rechtbank het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen heeft ontvangen.
4.2.
Verweerder heeft zijn stelling over de situatie op het kantoor Leiden niet nader toegelicht of onderbouwd en heeft evenmin toegelicht waarom dan de door deze rechtbank gehanteerde termijn van negen weken onrealistisch kort zou zijn. De rechtbank ziet alleen al daarom geen aanleiding om af te wijken van de beslistermijn die zij in haar uitspraken van 31 maart 2025 heeft bepaald. Daarbij komt nog dat verweerder bij zijn verzoek om een langere termijn is voorbijgegaan aan het feit dat de rechtbank Rotterdam een andere systematiek hanteert, namelijk dat de te bepalen termijn voor het nemen van een besluit wordt gerekend vanaf de datum waarop de rechtbank het beroep ‘niet tijdig beslissen’ (ntb) heeft ontvangen. Tenslotte weegt de rechtbank mee dat verweerder niet is ingegaan op de omstandigheid dat de rechtbank Rotterdam een onderscheid maakt tussen beroepen ntb van werknemers en van werkgevers, waar deze rechtbank dat onderscheid in haar uitspraken van 31 maart 2025 niet heeft aangebracht.
4.3
In dit beroep heeft het Uwv in het verweerschrift niet aangegeven binnen welke termijn een besluit kan worden genomen. Het is de rechtbank dus niet gebleken dat bekend is wanneer de medische beoordeling zal plaatsvinden. Dit betekent dat het Uwv binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak.
5. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om een gerechtelijke dwangsom op te leggen van € 100,- per dag. De rechtbank stelt vast dat deze dwangsom in overeenstemming is met het landelijke beleid van de rechtbanken hierover. [7] De rechtbank zal bepalen dat het Uwv een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door het Uwv te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt het Uwv op om uiterlijk binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het Uwv aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden.
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.J. Bronsveld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:17 van de Awb.
2.Op grond van artikel 8:55c van de Awb.
3.ECLI:NL:RBDHA:2025:2966, r.o. 4.4 en 4.5.
5.De uitspraken van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5451, r.o. 5.3 en 5.4 en ECLI:NL:RBDHA:2025:5452, r.o. 5.3 en 5.4.
6.Rechtbank Rotterdam 30 juli 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:9225.
7.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.