ECLI:NL:RBDHA:2025:21165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
NL25.33897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse man met homoseksuele gerichtheid en problemen met mensensmokkelaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 oktober 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Nigeriaanse man behandeld. De eiser, die homoseksueel is, heeft op 23 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 17 juli 2025 afgewezen, omdat de minister de homoseksuele gerichtheid van de eiser en de problemen met mensensmokkelaar(s) ongeloofwaardig achtte. De rechtbank oordeelt dat de minister alle relevante aspecten bij zijn beoordeling heeft betrokken en voldoende heeft gemotiveerd waarom het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank komt tot de conclusie dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, en verklaart het beroep van de eiser ongegrond. De rechtbank wijst erop dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de eiser inconsistent en summier zijn, en dat van hem meer gedetailleerde verklaringen verwacht mogen worden over zijn ervaringen en de problemen die hij ondervindt. De rechtbank bevestigt dat de minister de homoseksuele gerichtheid van de eiser niet geloofwaardig heeft geacht en dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.33897
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 20001. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister heeft zowel de homoseksuele gerichtheid van eiser als zijn problemen met de mensensmokkelaar(s) ongeloofwaardig mogen achten
.De rechtbank is daarbij van oordeel dat de minister alle relevante aspecten bij zijn beoordeling heeft betrokken en dat voldoende is gemotiveerd waarom het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 23 februari 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 juli 2025 deze aanvraag in de algemene asielprocedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. T. Bruinsma als waarnemer van de gemachtigde van eiser, A.K. Umar als tolk en de gemachtigde van de minister.
1 Vreemdelingenwet 2000

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is een Nigeriaanse man van 44 jaar oud. Hij heeft verklaard homoseksueel te zijn en op mannen te vallen. In 2015 is eiser samen met (zijn toenmalige partner) [persoon1] betrapt door [persoon2] , de echtgenote van eiser, toen eiser en [persoon1] seksuele handelingen uitvoerden. [persoon1] is na deze betrapping door een groep personen doodgeslagen. Eiser is naar aanleiding hiervan gevlucht en heeft Nigeria verlaten. Eiser stelt dat zijn homoseksualiteit nu bekend is geraakt en dat dit illegaal is in Nigeria. Eiser is vertrokken uit Nigeria met de hulp van [persoon3] en [persoon4] . Eiser heeft hiervoor een bedrag van 200.000 Nigeriaanse naira betaald. [persoon3] vraagt nu een hoger bedrag voor de uitreis en is daarom op zoek naar eiser.

Het bestreden besluit

4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Homoseksualiteit en de problemen als gevolg daarvan;
Smokkelaar [persoon3] zet eiser onder druk om meer geld voor zijn uitreis te betalen.
4.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn.
4.2.
De homoseksuele gerichtheid van eiser vindt de minister niet geloofwaardig, omdat eiser oppervlakkig heeft verklaard over de realisatie en acceptatie van zijn seksuele gerichtheid. Ook heeft eiser volgens de minister oppervlakkig verklaard over de periode tussen realisatie en acceptatie. De verklaringen over de relatie met [persoon1] acht de minister eveneens oppervlakkig. Daarnaast heeft eiser tegenstrijdig verklaard over zijn relaties in Nederland. Omdat de homoseksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig is, acht de minister de problemen die eiser als gevolg hiervan ondervonden zou hebben ook ongeloofwaardig.
4.3.
De problemen met smokkelaar [persoon3] worden ongeloofwaardig geacht omdat eiser volgens de minister inconsistent en summier heeft verklaard over het bezoek dat [persoon3] aan de woning van eiser zou hebben gebracht. Dat eiser door [persoon3] gezocht zou worden heeft eiser enkel van derden vernomen.
4.4.
De minister concludeert, gelet op de ongeloofwaardig geachte asielmotieven, dat de asielaanvraag van eiser als ongegrond wordt afgewezen.
De gronden van beroep en de beoordeling daarvan
5. Eiser heeft diverse gronden van beroep aangevoerd. Kort samengevat stelt eiser zich op het standpunt dat hij zowel zijn homoseksuele gerichtheid als de problemen met de mensensmokkelaar wel aannemelijk heeft gemaakt. Daarnaast voert eiser aan dat de minister het asielrelaas niet (integraal) heeft beoordeeld conform Werkinstructie (WI) 2024/6.
Aannemelijkheid homoseksuele gerichtheid
5.1.
Eiser voert eiser aan dat hij over zijn homoseksuele gerichtheid in lijn met (de thema's van) de toepasselijke WI2 heeft verklaard. Het is voor eiser moeilijk om over zijn gevoelens en gedachten te verklaren en de realisatie van zijn homoseksuele gerichtheid is inmiddels lang geleden. Ten aanzien van het verklaren over zijn homoseksuele gerichtheid mag niet meer van eiser worden verwacht. Eiser heeft daarnaast aannemelijke verklaringen over zijn partner [persoon1] afgelegd en stukken ter onderbouwing van zijn gerichtheid overgelegd. Ten onrechte heeft de minister de verklaringen van eiser en de overgelegde stukken niet in onderlinge samenhang beoordeeld. Voorts is door de minister ook niet beoordeeld of de overgelegde stukken de "mindere" verklaringen van eiser kunnen compenseren. Het bestreden besluit is volgens eiser onzorgvuldig tot stand gekomen waar het de beoordeling van zijn homoseksuele gerichtheid betreft.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit, waar de inhoud van het voornemen3 onderdeel van uitmaakt, uitgebreid en voldoende gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom de homoseksuele gerichtheid van eiser als ongeloofwaardig is beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de minister bij het maken van zijn beoordeling uitdrukkelijk benoemd heeft welke (delen van) verklaringen van eiser ten voordele dan wel ten nadele in de beoordeling van zijn homoseksuele gerichtheid zijn meegewogen.4 Bovendien heeft de minister niet ten onrechte een afweging en conclusie gemaakt in het kader van de beoordeling van de homoseksuele gerichtheid van eiser.5
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat de minister uitdrukkelijk is ingegaan op het referentiekader van eiser en op wat van eiser verwacht mag worden wanneer hij verklaart over zijn homoseksuele gerichtheid. Hierbij wijst de minister uitdrukkelijk op het aanmeldgehoor waaruit is gebleken dat eiser op de basisschool en middelbare school heeft gezeten. Vervolgens heeft eiser een vak geleerd en is daarna in een winkel gaan werken waar hij werkte aan aluminium raamkozijnen, ramen en deuren.6 De minister heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat niet blijkt dat er sprake is van een dermate simpele komaf waardoor van eiser niet meer mag worden verwacht omtrent zijn verklaringen over de realisatie en acceptatie van zijn homoseksuele gerichtheid. De minister betrekt hierbij ook niet ten onrechte dat het lang geleden is (ongeveer 29 jaar) dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid heeft gerealiseerd en geaccepteerd hetgeen reden voor eiser zou moeten zijn om hier uitgebreider over te kunnen verklaren. De enkele stelling dat eiser hierover niet meer kan verklaren wegens zijn simpele komaf heeft de minister daarom onvoldoende mogen vinden.
5.4.
Voorts heeft de minister er niet ten onrechte op gewezen dat hij in acht neemt dat eiser uit een cultuur komt waarin weinig tot niet gesproken wordt over seksuele gerichtheid. Ook is in acht genomen dat eiser zijn eerste homoseksuele gevoelens heeft gehad in 1996 en op dat moment 15 jaar oud was. De minister heeft mogen overwegen dat hoewel eiser destijds jong was en in een cultuur opgroeide waar negatief naar zijn homoseksuele gerichtheid gekeken wordt, eiser inmiddels 44 jaar oud is en in Nederland verblijft waar hij vrijuit kan praten over zijn gerichtheid. Niet ten onrechte stelt de minister zich op het standpunt dat van eiser verwacht mag worden als volwassen man in een land waar homoseksualiteit niet verboden is, gedetailleerder en persoonlijker te verklaren over zijn ervaring met zijn seksuele gerichtheid in Nigeria. Hierbij mocht de minister meewegen dat eiser in geen van de gehoren, de correcties en aanvullingen hierop en/of in zijn zienswijze heeft verklaard het moeilijk te vinden om gedetailleerd en persoonlijk over zijn homoseksuele gerichtheid te praten. De minister heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat het genoemde referentiekader niet leidt tot een ander oordeel. Van eiser mag worden verwacht worden dat hij authentiek en inzichtelijk verklaart nu hij al sinds 1996 homoseksuele gevoelens ervaart. De minister betrekt hier ook niet ten onrechte bij dat eiser stelt jarenlang een innerlijke worsteling te hebben ervaren en dat eiser in 2001 een relatie kreeg met [persoon1] welke relatie 14 jaar lang stand heeft gehouden. Van eiser mag daarom worden verwacht dat hij niet oppervlakkig verklaart over het proces rondom de acceptatie van zijn homoseksuele gerichtheid. De minister kon daarom tot de conclusie komen dat eiser summiere, oppervlakkige en algemene verklaringen heeft afgelegd over de realisatie en acceptatie van zijn homoseksuele gerichtheid.
2 WI 2019/17 ‘Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd’
3 Beschikking 17 juli 2025, pagina 2.
4 Voornemen 14 juli 2025, pagina 4, 6 en 8.
5 Voornemen 14 juli 2025, pagina 9.
6 Aanmeldgehoor, pagina 8.
5.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister aan eiser terecht heeft tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn relaties in Nederland. De minister heeft hiervoor verwezen naar het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de politie, Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), van 30 maart 2021. In dit proces-verbaal verklaart eiser (herhaaldelijk) dat hij een relatie heeft met een vrouw genaamd [persoon5] . Eiser verklaart dat [persoon5] ‘de liefde van mijn leven’ is, dat hij een relatie met haar heeft en dat hij haar heeft leren kennen toen eiser asiel aanvroeg en dat hij verliefd op haar is geworden.7 De verklaringen dat eiser enerzijds alleen op mannen valt en dat hij anderzijds een relatie heeft (of heeft gehad) met [persoon5] komen niet met elkaar overeen. De minister heeft hierbij ook mogen meewegen dat eiser tijdens het nader gehoor gevraagd is om deze discrepantie toe te lichten en eiser toen enkel heeft verklaard dat hij geen relatie met [persoon5] heeft gehad en verder geen uitleg voor deze inconsistentie heeft gegeven. Ook tijdens de zitting heeft eiser, desgevraagd, ontkend een relatie met [persoon5] te hebben gehad en gesteld dat [persoon5] hem alleen heeft geholpen. Deze verklaring ter zitting vormt geen weerlegging van hetgeen in het bestreden besluit op dit punt is overwogen. Terecht heeft de minister zich daarom op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdig geweest is in zijn verklaringen over zijn relaties in Nederland.
5.6.
Voor zover eiser in beroep gronden richt tegen de wijze waarop de minister de door eiser overgelegde stukken heeft betrokken bij de beoordeling, geldt dat WI 2019/17 (paragraaf 3.1) hierover (onder andere) voorschrijft:
'In de beschikking moet worden gemotiveerd hoe rekening is gehouden met ingebrachte verklaringen van derden (of waarom daar geen rekening mee is gehouden). Op deze wijze wordt inzichtelijk welk gewicht er aan verklaringen van derden is toegekend. De enkele stelling dat het aan de vreemdeling is om het lhbti-zijn aannemelijk te maken middels zijn verklaringen, is dus onvoldoende motivering. Daarmee zijn de verklaringen van derden namelijk niet zichtbaar meegewogen.'
7 Proces-verbaal van gehoor (AVIM) 30 maart 2021, pagina 2-3.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de minister gehandeld en beslist heeft conform WI 2019/17. De rechtbank wijst in dit verband op het voornemen8 en op het bestreden besluit.9 Hierin wordt toegelicht waarom de ingebrachte stukken (van Rainbow Den Haag) niet voldoen en niet kunnen compenseren voor "mindere verklaringen" van eiser. Ook de verklaringen van vrienden van eiser, die zijn ingediend met de aanvullende gronden van beroep op 16 oktober 2025, kunnen eiser naar het oordeel van de rechtbank niet baten nu in het algemeen kan worden gesteld dat het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen.10 Op basis van WI 2019/17, paragraaf 3.1, geldt dat het afhankelijk is van de individuele omstandigheden of een verklaring van derden eventueel opweegt tegen hetgeen de vreemdeling zelf heeft verklaard. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit in het geval van eiser niet zo is. Dat de vrienden van eiser zijn seksuele gerichtheid geloofwaardig achten is niet relevant nu deze beoordeling aan de minister is en de vrienden van eiser geen objectieve bron zijn.
5.8.
Gelet op hetgeen hiervoor in 5.2 tot en met 5.7 is overwogen, heeft de minister de homoseksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig mogen achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Aannemelijkheid problemen met mensensmokkelaar(s)
6. Eiser voert aan dat van hem niet meer verklaringen verwacht kunnen worden, nu hij te maken had met een crimineel netwerk dat in het geheim opereert. Eiser kan in Nigeria geen bescherming krijgen tegen dit grote en machtige netwerk. Eiser blijft bij zijn verklaring dat hij risico loopt van de zijde van de mensensmokkelaar(s) en dat deze zijn ex-echtgenote herhaaldelijk (in Nigeria) hebben lastiggevallen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over de bezoeken van [persoon3] aan het huis van eiser inconsistent en summier zijn. De minister heeft erop mogen wijzen dat eiser niet consistent verklaart over het aantal keer dat [persoon3] de woning van eiser heeft bezocht. Enerzijds heeft eiser verklaard dat [persoon3] zes keer aan de deur is geweest, maar anderzijds heeft eiser verklaard dat [persoon3] vier keer een bezoek aan de woning heeft gebracht, onder andere in de correcties en aanvullingen.11 De minister heeft terecht opgemerkt dat deze inconsistentie in de zienswijze niet nader wordt uitgelegd. Ook heeft de minister mogen meewegen dat eiser slechts globaal kan verklaren wanneer [persoon3] zijn huis heeft bezocht en niet meer informatie kan verschaffen over de toedracht van de gebeurtenissen, wanneer deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en hoe vaak. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit wel van eiser mag worden verwacht aangezien hij stelt te vrezen voor [persoon3] omdat eiser hem extra geld verschuldigd zou zijn.
8 Voornemen 14 juli 2025, pagina 8.
9 Beschikking 17 juli 2025, pagina 3 en 4.
10 WI 2019/17, paragraaf 3, pagina 5.
11 Rapport nader gehoor, pagina 29 + correcties en aanvullingen op het nader gehoor, pagina 2.
6.2.
De verklaringen over de hoogte van het extra verschuldigde bedrag heeft de minister ook niet ten onrechte als inconsistent beoordeeld. Tijdens het nader gehoor stelt eiser dat hij 200.000 Nigeriaanse naira heeft betaald voor de reis, maar dat [persoon4] en [persoon3] naderhand hebben gesteld dat eiser 1 miljoen Nigeriaanse naira moet betalen voor de reis.12 Eiser verklaart daarna echter dat [persoon4] en [persoon3] niet 1 miljoen, maar 8 miljoen Nigeriaanse naira vragen. Hoewel eiser stelt dat hij zich vergist heeft, hoefde de minister deze uitleg niet zonder meer te volgen, gelet op het grote verschil tussen een bedrag van 1 miljoen en 8 miljoen naira. Niet ten onrechte stelt de minister zich op het standpunt dat van eiser mag worden verwacht dat hij hierover consistent kan verklaren, met name gelet op zijn referentiekader en omdat eiser stelt te vrezen voor [persoon3] vanwege dit te betalen bedrag.
6.3.
Voorts heeft de minister mogen meewegen dat eiser alleen van zijn echtgenote heeft vernomen dat hij door [persoon3] gezocht wordt. Deze echtgenote is geen objectieve bron nu zij de moeder van de 3 kinderen van eiser is. Verder is niet gebleken dat eiser op een andere wijze op de hoogte is gesteld van de zoektocht van [persoon3] en er zijn geen specifieke aanwijzingen dat [persoon3] daadwerkelijk naar eiser op zoek is gegaan. De minister heeft ook mogen meewegen dat niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser Nigeria heeft moeten ontvluchten en daarom gebruik moest maken van een smokkelaar. De minister heeft de verklaringen van eiser over de problemen met mensensmokkelaar(s) daarom onvoldoende mogen vinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Beoordeling niet conform WI 2024/6
7. Eiser voert aan dat de minister alleen heeft tegengeworpen dat hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c‚ van de Vw. De minister heeft aan eiser niet de overige voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw tegengeworpen. In andere zaken is gebleken dat de minister de overige voorwaarden, wanneer deze niet worden genoemd, geloofwaardig acht, maar in het bestreden besluit is hier niets over opgenomen. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat de minister de overige voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw geloofwaardig acht en dat daarom ten onrechte de seksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig is geacht. De minister heeft het asielrelaas van eiser niet integraal getoetst hetgeen wel moet op grond van WI 2024/6, aldus eiser. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar rechtsoverweging 9.4.4 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 8 augustus 2025.13 Het bestreden besluit is volgens eiser onzorgvuldig tot stand gekomen omdat de minister de asielmotieven niet integraal heeft beoordeeld en de asielaanvraag alleen heeft afgewezen op grond van artikel 31, zesde lid, onder c‚ van de Vw. Verder verwijst eiser naar r.o. 9.5 van de hiervoor genoemde uitspraak en eiser stelt zich op het standpunt dat de minister heeft verzuimd om – na de beoordeling van de 5 cumulatieve voorwaarden van artikel 31, lid 6, van de Vw – het gehele dossier te wegen en te beoordelen of al dan niet het voordeel van de twijfel moet worden gegeven.
7.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de toepassing van de WI 2024/6 in iedere zaak zonder meer leidt tot een met het Unierecht strijdige geloofwaardigheidsbeoordeling. In dit verband verwijst de rechtbank naar de overwegingen van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats in de uitspraak van 10 juni 202514 en naar de overwegingen in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 6 maart 202515, welke overwegingen de rechtbank onderschrijft. De rechtbank is van oordeel dat de minister alle relevante aspecten bij zijn beoordeling heeft betrokken en dat voldoende is gemotiveerd waarom het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Er is daarom geen aanleiding om het bestreden besluit onrechtmatig te achten vanwege de toepassing van WI 2024/6. De beroepsgrond slaagt niet.
12 Rapport nader gehoor, pagina 3.
14 ECLI:NL:RBDHA:2025:10057, r.o. 7 tot en met 7.3.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
15 ECLI:NL:RBDHA:2025:3440, r.o. 4.5 en 4.6.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 oktober 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.