ECLI:NL:RBDHA:2025:21494
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Turkse nationaliteit, heeft zijn asielaanvraag op 28 juni 2025 ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 24 oktober 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Dit is gebaseerd op het feit dat eiser eerder een verzoek om internationale bescherming in Duitsland heeft ingediend. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.
Eiser heeft betoogd dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn individuele omstandigheden en dat er geen adequate motivering is gegeven voor het niet toepassen van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt echter dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om van de standaardprocedure af te wijken, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat zijn situatie zodanig is dat overdracht naar Duitsland onevenredige hardheid zou betekenen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van de minister.