ECLI:NL:RBDHA:2025:23002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
NL25.11669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 11 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiseres heeft tijdens de zitting op 14 april 2025, waar zij onwel werd, een voorlopige voorziening aangevraagd, die werd toegewezen. De behandeling van het beroep is vervolgens verplaatst naar 23 september 2025, maar deze zitting ging niet door vanwege het ontbreken van een tolk. Uiteindelijk vond de zitting plaats op 21 november 2025, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder haar bezwaren tegen de overdracht aan Frankrijk en de medische klachten die zij heeft. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de asielaanvraag niet in behandeling hoeft te worden genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat de overdracht naar Frankrijk zou leiden tot een schending van haar mensenrechten of een aanzienlijke verslechtering van haar gezondheidstoestand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiseres aan Frankrijk mag worden overgedragen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11669

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Op 14 april 2025 zou de rechtbank het beroep op zitting behandelen. Omdat op de zitting bleek dat eiseres kort daarvoor onwel was geworden, is de behandeling van het beroep op zitting geschorst. Wel is in een mondelinge uitspraak de door eiseres gevraagde voorlopige voorziening toegewezen. [1] De behandeling van het beroep is vervolgens verplaatst naar 23 september 2025, maar die zitting heeft niet plaatsgevonden omdat er geen tolk beschikbaar was voor eiseres.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2025 op zitting kunnen behandelen. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Aanmeldgehoor
4. Eiseres betoogt dat zij onvoldoende is gehoord over de overdracht aan Frankrijk. Op pagina 10 van het aanmeldgehoor van 21 oktober 2024 is te lezen dat een vraag ten aanzien van de Dublinprocedure niet is gesteld. Verder is ten tijde van het gehoor onvoldoende rekening gehouden met de medische klachten van eiseres en haar gesteldheid.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het aanmeldgehoor op een zorgvuldige manier heeft plaatsgevonden. Weliswaar blijkt uit het verslag van het aanmeldgehoor dat eiseres niet is gevraagd of ze heeft begrepen wat de hoormedewerker haar heeft uitgelegd over de Dublinprocedure, de mogelijke overdracht en bewaring, maar dat betekent niet dat eiseres onvoldoende of onvolledig is gehoord. Het gaat namelijk enkel om een vraag ter bevestiging dat eiseres de haar gegeven uitleg heeft begrepen, niet om een vraag naar haar visie op de overdracht. Eiseres heeft ook niet nader toegelicht wat zij niet heeft kunnen verklaren doordat die vraag niet is gesteld. Het is ook niet gebleken dat eiseres haar bezwaren tegen een overdracht aan Frankrijk niet naar voren heeft kunnen brengen tijdens het gehoor. Bovendien heeft zij daarna voldoende mogelijkheden gehad om haar bezwaren tegen een overdracht aan Frankrijk alsnog naar voren te brengen, bijvoorbeeld in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor en in de zienswijze. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de medische klachten van eiseres tijdens het gehoor. Eiseres heeft niet toegelicht op welke manier hier onvoldoende rekening mee is gehouden, en uit het verslag van het aanmeldgehoor blijkt dat de minister passende ondersteuning heeft willen bieden aan eiseres. Zo is eiseres tijdens het aanmeldgehoor gevraagd naar bijzondere omstandigheden waar rekening mee moest worden gehouden. [3] De hoormedewerker heeft eiseres gedurende het gehoor de tijd gegeven om tot rust te komen wanneer dat moest, haar gevraagd of ze het aan wilde geven wanneer ze een pauze wilde en haar iets te drinken aangeboden. [4] Eiseres had geen op- of aanmerkingen over de werkwijze van de hoormedewerker [5] en het is niet gebleken dat eiseres niet goed heeft kunnen verklaren door het (volgens haar) ontbreken van passende steun.
Kan ten aanzien van Frankrijk worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiseres betoogt dat ten aanzien van Frankrijk niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Volgens eiseres zijn er concrete aanwijzingen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Daarnaast stelt eiseres dat de Franse asielprocedure op meerdere punten niet in overeenstemming is met de minimumnormen in de EU-richtlijnen. De minister is ten onrechte niet voldoende gemotiveerd ingegaan op de door eiseres overgelegde landeninformatie. Ook heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat het AIDA Country Report: France (update 2023) (AIDA-rapport) geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk. De minister heeft in dat verband namelijk alleen verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 augustus 2024. Dat eiseres beschikte over een visum en daarom geen persoonlijke ervaringen zou hebben met de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk doet aan de relevante landeninformatie niet af. Verder is het volgens eiseres onduidelijk hoe zij haar basisrechten, zoals in het arrest Ibrahim [6] zijn aangeduid, kan effectueren. Eiseres zal in Frankrijk onvoldoende in de gelegenheid worden gesteld om gebruik te maken van de omtrent de asielprocedure vereiste voorzieningen en eiseres betwist dat zij zich bij voorkomende problemen tot de hogere autoriteiten in Frankrijk kon en kan wenden. Volgens eiseres heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij het reële risico loopt op een schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister mag ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit de rechtspraak van de Afdeling. [7] Uit een Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2023 [8] blijkt dat uit het AIDA-rapport van 5 mei 2023 weliswaar kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij een overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. Hier komt nog bij dat de Afdeling recent heeft geoordeeld [9] dat het meest recente AIDA-rapport [10] geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan naar voren is gekomen uit de landeninformatie die bij voorgaande uitspraken is betrokken en die onvoldoende was voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De door eiseres overgelegde stukken geven geen aanleiding om van die rechtspraak af te wijken, omdat deze stukken geen wezenlijk ander beeld schetsen van de situatie in Frankrijk dan de informatie die al in de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling is betrokken. Bovendien dateren de door eiseres ingebrachte stukken van vóór de Afdelingsuitspraak van 31 juli 2025. [11] De minister stelt verder terecht dat Frankrijk met het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiseres, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. De minister had geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen of ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder is eiseres niet eerder als Dublinclaimant aan Frankrijk overgedragen. De enkele stellingen van eiseres leiden daarom niet tot de conclusie dat zij bij een overdracht een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. Mocht eiseres van mening zijn dat Frankrijk zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt, dan ligt het op de weg van eiseres om daarover te klagen bij de daartoe bevoegde Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat de daartoe bevoegde Franse autoriteiten eiseres niet kunnen of willen helpen. De stelling van eiseres dat het voor haar niet mogelijk is om te klagen, slaagt niet. Eiseres heeft namelijk niet inzichtelijk gemaakt waarom dat niet mogelijk zou zijn. Tot slot volgt de rechtbank eiseres evenmin in haar standpunt dat de minister onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de door eiseres aangehaalde landeninformatie. De minister verwijst in het bestreden besluit niet alleen naar de Afdelingsuitspraak van 30 augustus 2024. De minister is in het bestreden besluit aan de hand van de beschikbare informatie van eiseres voldoende ingegaan op alle omstandigheden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid.
Is een overdracht in strijd met het verbod op indirect refoulement?
6. Eiseres betoogt dat van een overdracht aan Frankrijk moet worden afgezien, omdat overdracht in strijd is met het verbod op indirect refoulement. Eiseres vreest dat zij na uitzetting door de Franse autoriteiten zal worden overgedragen naar haar land van herkomst wat schending van artikel 3 van het EVRM kan impliceren.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat een verschil in toelating- en beschermingsbeleid niet relevant is bij de toets van de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. In het kader van een Dublinprocedure kan namelijk geen beroep (meer) worden gedaan op indirect refoulement wanneer is aangenomen dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023. [12]
Vormen de medische omstandigheden van eiseres reden om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen?
Wat betoogt eiseres?
7. Eiseres betoogt dat de minister haar asielaanvraag onverplicht in behandeling moet nemen [13] , omdat zij lijdt onder (ernstige) psychiatrische problemen. Een overdracht aan Frankrijk zou een zodanig ernstige invloed hebben op de fysieke en mentale gezondheid van eiseres, dat er een risico is op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van haar gezondheidstoestand. [14]
Juridisch kader
7.1.
Uit het arrest C.K. blijkt dat overdracht van een vreemdeling achterwege dient te blijven als de overdracht tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou leiden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Het is vervolgens aan de minister om iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de betrokkene weg te nemen. In het bijzonder wanneer er sprake is van een ernstige psychische aandoening, mag daarbij niet worden volstaan met te kijken naar de gevolgen van het fysieke vervoer van de betrokkene van een lidstaat naar een andere, maar moet rekening worden gehouden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht zouden voortvloeien. [15]
Overgelegde stukken
7.2.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de overdracht aan Frankrijk een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van haar gezondheidstoestand zou veroorzaken, wijst eiseres op een aantal verklaringen van de POH-GGZ (praktijkondersteuner) die haar heeft behandeld. In de brieven van 12 februari 2025, 13 maart 2025 en 7 april 2025 verklaart de praktijkondersteuner dat het onwenselijk is om eiseres te laten terugkeren naar Frankijk en dat er duidelijk signalen zijn voor de diagnose PTSS. De praktijkondersteuner verwacht dat eiseres bij een overdracht aan Frankrijk zal dissociëren, een ernstig symptoom van PTSS waarbij men de controle over zichzelf verliest en niet meer kan functioneren. Dat doet zich bij eiseres al voor wanneer met haar over een overdracht wordt gesproken. De praktijkondersteuner beschrijft verder dat eiseres last heeft van nachtmerries, overmatig piekeren, paniekaanvallen met hartkloppingen, hyperventilatie en een verhoogde bloeddruk. Zij stelt dat overdracht naar Frankrijk zal leiden tot hertraumatisering en in strijd is met mensenrechten.
7.3.
Naar aanleiding van de zitting van 14 april 2025 heeft de minister het Bureau Medische Advisering (BMA) verzocht om een advies uit te brengen. Dat heeft het BMA op 3 juni 2025 gedaan. In het BMA-advies zijn de klachten die hiervoor onder 7.2 zijn beschreven, opgenomen als belangrijkste klachten. Daarbij is aangevuld dat volgens de praktijkondersteuner eveneens sprake is van ernstig overgewicht, een verwijzing naar een medisch specialist vanwege een afwijkend hartfilmpje en (een vermoeden van) slaapapneu. Het BMA concludeert dat eiseres kan reizen mits een fysieke overdracht is geregeld en aan de reisvoorwaarden is voldaan. De volgens het BMA noodzakelijke reisvoorwaarden gelden voorafgaand, tijdens en direct na de reis. Volgens het BMA-advies is noodzakelijk dat tijdens de reis een psychiatrisch verpleegkundige meereist voor begeleiding en beheer over medicatie. Er wordt geadviseerd om rekening te houden met dissociatie en daarop te anticiperen. Daarnaast is nodig dat eiseres direct na de reis fysiek wordt overgedragen aan een psychiater die kan beoordelen hoe eiseres de reis doorstaan heeft en wat zij eventueel verder nodig heeft aan behandeling van de psychische en psychiatrische klachten. Aanbevolen wordt dat eiseres een schriftelijke overdracht van medische gegevens meeneemt en om de medicatie tijdens de reis te continueren en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
7.4.
Op 11 juli 2025 heeft eiseres in een aanvulling op haar beroepsgronden gereageerd op het BMA-advies. Eiseres voert aan dat het advies onvoldoende is om de gerezen twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van eiseres weg te nemen. Eiseres wijst op een brief van de praktijkondersteuner van 13 juni 2025, waarin die verklaart dat in het BMA-advies geen rekening is gehouden met de hertraumatisering die bij eiseres zal optreden en het gebrek aan kennis van de wereld bij eiseres. Ook heeft eiseres een brief aan de GZA-huisarts van 14 augustus 2025 overgelegd, die naar aanleiding van een intakegesprek bij GGz Centraal is opgesteld. Daarin staat dat eiseres de diagnose PTSS heeft gekregen. Ook wordt er een behandelvoorstel gedaan. Verder verwijst eiseres naar twee uitspraken van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat het uitgebrachte BMA-advies onvoldoende was om de gerezen twijfel over de weerslag op de gezondheid van de betrokken vreemdeling weg te nemen en het in het belang van de betrokken vreemdeling was om een medische behandeling in Nederland te ondergaan. [16] Ook verwijst eiseres naar een uitspraak van de Afdeling, waarin is geoordeeld dat de minister met het in die zaak uitgebrachte BMA-advies niet had voldaan aan de vergewisplicht. [17]
Het oordeel van de rechtbank
7.5.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hij de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling hoeft te nemen. Hoewel uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt dat zij kampt met ernstige fysieke en psychiatrische klachten en hier inmiddels voor wordt behandeld, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de overdracht aan Frankrijk tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand zou leiden. Dat de overdracht een zodanige weerslag op de gezondheid van eiseres zou hebben, blijkt namelijk onvoldoende uit de stukken. Uit het uitgebrachte advies blijkt dat het BMA vindt dat eiseres onder bepaalde voorwaarden in staat is om te reizen. Nu het advies van BMA een deskundigenadvies is, mag de minister hier in beginsel van uitgaan. Dat het BMA-advies onvoldoende zou zijn om de gerezen twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van eiseres weg te nemen en dat verweerder zich hiervan niet voldoende heeft vergewist, wordt niet gevolgd. Eiseres stelt – onder verwijzing naar de brief van de praktijkondersteuner van 13 juni 2025 – dat in het BMA-advies geen rekening is gehouden met het risico op hertraumatisering, maar uit de door de praktijkondersteuner gegeven informatie blijkt niet waarom het aannemelijk is dat hertraumatisering bij eiseres zou optreden door de overdracht naar Frankrijk. Ook blijkt uit de andere overgelegde stukken niet waarom dat aannemelijk zou zijn. De minister heeft het risico op hertraumatisering van eiseres als gevolg van de overdracht daarom niet verder hoeven te betrekken in zijn beoordeling. De uitspraken die eiseres heeft aangehaald, maken dit oordeel niet anders. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, en de uitspraak van de Afdeling, was er bij de betrokken vreemdelingen sprake van een groot en reëel suïciderisico als gevolg van de overdracht. Daarvan is in deze zaak echter niet gebleken. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, was voldoende onderbouwd dat een verplaatsing van Nederland naar Frankrijk de klachten van de betrokken vreemdelingen zou doen verergeren. Datzelfde geldt niet voor deze zaak. De praktijkondersteuner stelt wel dat dit het geval zal zijn, maar onderbouwt die stellingen niet. Uit het BMA-advies blijkt niet dat de psychiatrische klachten van eiseres verder zullen verergeren door de overdracht.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiseres aan Frankrijk mag worden overgedragen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Lange, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL25.11670
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Pagina 4 van het Aanmeldgehoor van 21 oktober 2024.
4.Pagina’s 3, 5 en 6 van het Aanmeldgehoor van 21 oktober 2024.
5.Pagina 11 van het Aanmeldgehoor van 21 oktober 2024.
6.Uitspraak van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2362, van 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625, van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552, van 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011 en van 31 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3623.
9.ABRvS 31 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3623.
10.AIDA Country Report: France (2024 Update).
12.ECLI:EU:C:2023:934.
13.In de zin van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
14.Eiseres wijst op Hof van Justitie 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (
15.Hof van Justitie 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (
16.Rb. Den Haag, zp. Utrecht 16 oktober 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:19565, Rb. Den Haag, zp. Groningen 1 oktober 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:18035.
17.ABRvS 18 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3297.