ECLI:NL:RBDHA:2025:24282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
NL25.26221
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en beoordeling van iMMO-rapportage in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Pakistaanse nationaliteit heeft en op 10 mei 1983 is geboren. Eiser had op 14 mei 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend, na een eerdere aanvraag die was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat de asielaanvraag van eiser afwees. Eiser voerde aan dat hij problemen had door zijn relatie met een christelijk meisje en dat hij medische rapportages had overgelegd ter ondersteuning van zijn asielrelaas. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag niet onterecht was en dat de iMMO-rapportage, hoewel deze enkele medische klachten bevestigde, niet voldoende was om de geloofwaardigheid van het asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de medische problemen van eiser niet in de beoordeling waren meegenomen en dat er aanleiding was voor nader medisch onderzoek. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser kreeg een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26221

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.M.A. van Hoof).

Procesverloop

Met het besluit van 5 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2025 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
1. Eiser stelt te zijn geboren op 10 mei 1983 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Op 14 mei 2024 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan zijn eerste asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een relatie heeft met [naam 2], een christelijk meisje, en dat hij hierdoor problemen heeft gehad met haar familie en de politie. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 mei 2022 volgt dat verweerder niet ten onrechte de gestelde relatie en de daaruit volgende problemen niet geloofwaardig heeft geacht. [1] Dit oordeel staat in rechte vast [2] . In zijn opvolgende asielaanvraag heeft eiser een iMMO-rapportage overgelegd. Dit rapport vormt volgens eiser medisch steunbewijs voor zijn asielrelaas en onderbouwt dat eiser niet goed in staat was compleet, coherent en consistent te verklaren.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Over de door eiser ingebrachte documenten, ter onderbouwing van zijn relaas, heeft de rechtbank al - onherroepelijk - geoordeeld dat deze het relaas van eiser niet kunnen onderbouwen. Het relaas is in die eerste procedure op cruciale onderdelen ongeloofwaardig geacht. In die eerste procedure is ook al geoordeeld dat de besluitvorming door verweerder zorgvuldig is geweest. Het iMMO-rapport werpt daar geen ander licht op. In dit rapport is weliswaar geconcludeerd dat de lichamelijke klachten (zeer) consistent zijn en dat de psychische problemen typerend zijn voor het asielrelaas, maar het rapport sluit niet uit dat er ook andere oorzaken voor de lichamelijke en psychische klachten kunnen zijn. Verder is niet inzichtelijk waarom en in hoeverre de medische problemen invloed hebben gehad op het vermogen van eiser om compleet, coherent en consistent te verklaren. Bovendien heeft de Afdeling in een uitspraak van 2 april 2025 [3] geoordeeld dat iMMO-rapportage voor de rechtspraktijk minder goed bruikbaar is voor de beoordeling van de geloofwaardigheid in individuele zaken. Verder komt eiser uit een gebied waar een relatief lager niveau van willekeurig geweld is. Eiser heeft niet toegelicht waarom hij door zijn medische problemen meer risico zou lopen op willekeurig geweld. Tot slot kan eiser, indien hij in aanmerking meent te komen voor uitstel van vertrek of een reguliere verblijfsvergunning, daarvoor een aanvraag indienen.
Standpunt eiser
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Werkinstructie (WI) 2024/26 is in strijd met het unierecht. Hierbij verwijst eiser naar het EUAA-rapport van 17 februari 2023. [4] Verder wijst eiser erop dat er verschillende taalversies verschenen zijn van de Kwalificatierichtlijn [5] en verwijst naar twee arresten van het EHRM. [6] De samenwerkingsplicht dient volgens eiser voorop te staan. Ten onrechte zijn de overgelegde documenten, waaronder het politierapport, de krantenartikelen, de ziekenhuisdocumenten en het bewijs van het huwelijk niet in onderlinge samenhang beoordeeld met het iMMO-rapport. Niet is komen vast te staan dat aan deze documenten geen gewicht meer kan toekomen. Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020. [7] Verweerder heeft ten onrechte bij de beoordeling van het iMMO-rapport als uitgangspunt genomen dat het relaas ongeloofwaardig is geacht. De geloofwaardigheid dient opnieuw te worden onderzocht aan de hand van alle bewijzen. Daarbij volgt uit het iMMO-rapport dat er minder zwaar gewicht aan eisers verklaringen moet worden gehecht. Verder heeft verweerder niet gemotiveerd hoe rekening is gehouden met eisers medische problemen. De wisselende verklaringen zouden gelet op de medische problemen opnieuw moeten worden beoordeeld. Daarnaast zou er meer waarde moeten worden gehecht aan de correcties en aanvullingen. Daarbij komt dat eiser niet tegenstrijdig heeft verklaard over de gebeurtenissen waar hij zelf bij aanwezig is geweest. De kern is bovendien niet de nauwkeurigheid waarmee hij zijn bewustzijn van de risico’s kon verwoorden, maar het hebben van een relatie met een christelijk meisje en de daaruit volgende problemen. Het is volgens iMMO bovendien onmogelijk om achteraf vast te stellen dat tijdens een gehoor sprake is geweest van een geheugenstoornis en in welke mate. Het is de verantwoordelijkheid van verweerder om vooraf onderzoek te doen. Verweerder heeft verder niet onderkend dat eiser ernstige psychische en lichamelijke problemen heeft en daardoor een verhoogd risico loopt bij terugkeer slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Bovendien volgt uit een krantenartikel dat sprake is van een forse toename van willekeurig geweld in de provincie waar eiser vandaan komt. Met inachtneming van artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit had eiser opnieuw gehoord moeten worden over die situatie. Gelet op de medische situatie van eiser is een nul-dagentermijn voor vertrek en een inreisverbod buiten proportioneel. Tot slot heeft eiser in de nadere gronden van 14 november 2025 aanvullende iMMO-rapportage van 13 november 2025 overgelegd alsmede, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2025 [8] , betoogd dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de discretionaire bevoegdheid.
Verweerder heeft de rechtbank op 17 november 2025 meegedeeld dat het standpunt in het bestreden besluit met betrekking tot de discretionaire bevoegdheid wordt ingetrokken en verzocht om aanhouding voor een nadere standpuntbepaling ten aanzien van dit onderdeel van het besluit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
iMMO-rapport
4. Uit het door eiser overgelegde iMMO-rapport blijkt dat het waarschijnlijk is dat eisers lichamelijke en psychische problematiek zorgt voor interferentie met het vermogen van eiser om compleet, coherent en consistent te verklaren. Verder geldt voor vier littekens dat zij worden beoordeeld als zeer consistent en twee andere als consistent met het gestelde asielrelaas. De psychische klachten zijn volgens iMMO typerend voor het relaas.
5. Zoals uit de uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2018 [9] en 2 april 2025 [10] volgt, is, als een medisch rapport, zoals een iMMO-rapport, een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst het letsel heeft veroorzaakt, indien verweerder die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht, het aan verweerder om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel. Hiertoe kan verweerder gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens het iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek.
6. In het geval van eiser had verweerder, met inachtneming van het overwogene in rechtsoverweging 5, naar het oordeel van de rechtbank aanleiding moeten zien om nader medisch onderzoek te doen. Daarbij weegt zwaar mee dat uit de aanvulling van het iMMO-rapport van 13 november 2025 volgt dat de gradatie “zeer consistent” de hoogste gradatie is die wordt gegeven. Verder heeft eiser met het iMMO-rapport de tegenstrijdige verklaringen willen verklaren. Door zijn medische problemen was hij waarschijnlijk onvoldoende in staat om compleet, coherent en consistent te verklaren. De stelling van verweerder dat het niet inzichtelijk is op welk moment van het gehoor eisers problemen hebben geïnterfereerd maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder aan de conclusies van iMMO voorbij kon gaan, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 mei 2022, door te overwegen dat het relaas al ongeloofwaardig is bevonden. Het lag juist op de weg van verweerder om het relaas en de door eiser afgelegde verklaringen inclusief de door hem overgelegde documenten, ter onderbouwing van zijn relaas, in samenhang met het iMMO-rapport opnieuw inhoudelijk te beoordelen. Deze beroepsgrond van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. [11] De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierin ziet de rechtbank tevens aanleiding het aanhoudingsverzoek van verweerder om een nader standpunt te bepalen ten aanzien van de discretionaire bevoegdheid te verwerpen.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).
9. Eiser heeft daarnaast verzocht om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport. Deze kosten zijn echter geen proceskosten in de zin van artikel 8:75 van de Awb. Op grond van dit artikel komen namelijk enkel kosten in aanmerking die een partij redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, het bezwaar of het administratief beroep. Nu het rapport voorafgaand aan het indienen van de aanvraag is opgesteld en dus niet in verband met de behandeling van het beroep, komen de kosten hiervan niet voor vergoeding in aanmerking als zijnde proceskosten. Wel kan eiser zich hiervoor wenden tot verweerder.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot € 1.814 (duizend achthonderdveertien euro) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 16 december 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep bevestigd. ECLI:NL:RVS:2024:1733.
4.EUAA-rapport Judicial analysis on evidence and credibility in the context of the Common European Asylum System.
5.Richtlijn 2011/95/EU.
6.Europese Hof voor de Rechten van de Mens, 15 juni 2015, J.K en anderen tegen Zweden, 59166/12; EHRM, 17 september 2002, Said tegen Nederland, EHRM, 2345/02.
11.Algemene wet bestuursrecht.