In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Pakistaanse nationaliteit heeft en op 10 mei 1983 is geboren. Eiser had op 14 mei 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend, na een eerdere aanvraag die was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat de asielaanvraag van eiser afwees. Eiser voerde aan dat hij problemen had door zijn relatie met een christelijk meisje en dat hij medische rapportages had overgelegd ter ondersteuning van zijn asielrelaas. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag niet onterecht was en dat de iMMO-rapportage, hoewel deze enkele medische klachten bevestigde, niet voldoende was om de geloofwaardigheid van het asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de medische problemen van eiser niet in de beoordeling waren meegenomen en dat er aanleiding was voor nader medisch onderzoek. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser kreeg een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op € 1.814.