ECLI:NL:RBDHA:2025:2774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
NL24.50706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. van der Lee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Cyprus volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de omstandigheden in Cyprus onacceptabel zijn en dat zijn psychische klachten verergeren bij terugkeer.

De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk, omdat de beroepsgronden tijdig zijn ingediend. Echter, de rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de minister de gronden van eiser voldoende heeft weerlegd en dat er geen reden is om aan te nemen dat de situatie in Cyprus zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank wijst erop dat de minister zich heeft gebaseerd op recente informatie en dat de Cypriotische autoriteiten zich inspannen om de opvangsituatie te verbeteren.

De rechtbank concludeert dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Cyprus onder druk staan, maar niet zodanig dat er sprake is van systeemfouten die een schending van artikel 4 van het Handvest van de EU zouden rechtvaardigen. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn individuele omstandigheden aanleiding geven om van de Dublinverordening af te wijken. De rechtbank wijst het beroep af en verklaart dat de minister de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50706

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Cyprus op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 3 februari 2025, samen met de voorlopige voorziening [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk, de beroepsgronden zijn tijdig ingediend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Is het beroep ontvankelijk?
3. Eiser heeft als bijlage bij het beroepsschrift een kopie van de gronden van zijn zienswijze ingediend en deze bijlage in het digitale systeem aangeduid als documentsoort ‘gronden’. Eiser stelt dat hij de beroepsgronden tijdig heeft ingediend. Op 3 januari 2025, na het verstrijken van de in de brief ‘mededelen verzuim’ genoemde termijn [2] , en op 31 januari 2025 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend.
3.1.
De minister heeft zich in zijn verweerschrift van 30 januari 2025 op het standpunt gesteld dat een kopie van de zienswijze niet kan worden aangemerkt als beroepsgrond(en), omdat hieruit niet blijkt dat en waarom het besluit van de minister niet juist zou zijn. Dat de rechtbank aanvankelijk hetzelfde heeft geoordeeld blijkt uit de verzonden brief ‘mededelen verzuim’. Nu eiser de gronden niet binnen de hierin geboden termijn heeft aangevuld dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Deze lezing is volgens de minister bevestigd in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 11 december 2017. [3]
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de wet, artikel 6:5 Awb, voorschrijft dat het beroepsschrift de gronden van het beroep bevat. De gronden zijn de redenen die de indiener heeft om het besluit vernietigd, herroepen of gewijzigd te krijgen. Een summiere aanduiding daarvan volstaat [4] zo lang daartegen verweer kan worden gevoerd [5] .
3.3.
In dit geval heeft de minister in zijn besluit de gronden uit de zienswijze gemotiveerd weerlegd. Het is dan de vraag of, zonder een nadere toelichting, uit het insturen van de zienswijze onder vermelding van ‘gronden’ valt af te leiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. De rechtbank oordeelt dat het in dit geval voldoende duidelijk is dat en waarom eiser het niet eens is met het besluit van de minister dat voor Cyprus kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister wijst in zijn besluit namelijk op andere uitspraken dan eiser in zijn zienswijze en benadrukt dat hij het oneens is met de door eiser aangehaalde uitspraken door te stellen dat daartegen hoger beroep heeft ingesteld. De hoogste bestuursrechter heeft zich hierover niet recentelijk uitgelaten. Het is duidelijk dat partijen op dit punt van mening verschillen en er kan ook zonder nadere duiding van de gronden aanvullend verweer worden gevoerd door de minister. Dit betekent dat er tijdig gronden zijn ingediend en het beroep ontvankelijk is. Met het verzenden van de brief met het onderwerp ‘mededelen verzuim’ is geen rechterlijk oordeel gegeven over het al dan niet ontbreken van de gronden. De rechtbank is daarom vrij om daarover nu te oordelen.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [6] In dit geval heeft Nederland bij Cyprus een verzoek om terugname gedaan. Cyprus heeft dit verzoek op 26 augustus 2024 aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid onder b van de Dublinverordening.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Cyprus?
5. Eiser stelt dat de minister de stellingen van eiser in het besluit niet heeft kunnen weerleggen. Het besluit is daardoor onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Dit terwijl die stellingen onderbouwen dat een overdracht van eiser aan Cyprus zal resulteren in een schending van artikel 4 van het Handvest EU en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Er kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Cyprus omdat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Dit blijkt uit de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Middelburg [7] en Den Haag [8] . In deze uitspraken wordt ingegaan op de slechte leefomstandigheden in de opvangvoorzieningen en het grote tekort aan opvangplekken. Het standpunt van de minister dat de Cypriotische autoriteiten grote verbeteringen hebben doorgevoerd wordt door deze zittingsplaatsen niet afdoende geacht en is ook anders dan de praktijk die eiser zelf heeft ondervonden. Door de zeer slechte en onhygiënische omstandigheden in de opvang heeft hij psychische klachten ontwikkeld. Hij heeft hiervoor geen medische hulp gehad. Ook heeft hij twee maanden op straat moeten leven. Zijn klachten bij de Cypriotische autoriteiten gaven niet het gewenste resultaat. De mogelijkheden tot het verkrijgen van een financiële bijdrage voor particuliere huisvesting is gering en leidt er toe dat een groot aantal asielzoekers in erbarmelijke omstandigheden leeft en er niet wordt voldaan aan artikel 17, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn [9] .
5.1.
De minister stelt zich onder verwijzing naar een aantal recente informatiebronnen [10] en de uitspraken van de Afdeling van 9 februari 2021 [11] en deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 4 juli 2024 [12] op het standpunt dat voor Cyprus van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Uit de verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt en over de omstandigheden in de opvang op Cyprus blijkt niet dat sprake is van structurele problemen in de opvang. Uit recente landeninformatie blijkt dat de opvangcapaciteit van de verschillende opvangvoorzieningen is uitgebreid en de overbevolking is teruggebracht. Ook blijkt dat de Cypriotische autoriteiten zich samen met het UNHCR en de IOM inspannen om die capaciteit nog verder uit te breiden. De Cypriotische autoriteiten staan dan ook niet onverschillig tegenover de problemen in de opvang. De bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid, zoals bedoeld in het arrest Jawo, wordt dan ook niet bereikt.
5.1.1.
De minister benadrukt voorts dat Dublinclaimanten een andere meer gereguleerde en beschermde status hebben dan andere immigranten. Er is opvang aanwezig voor Dublinterugkeerders en de autoriteiten op Cyprus hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het verzoek om internationale bescherming in behandeling zullen nemen.
5.1.2.
Naast reguliere opvangvoorzieningen zijn er particuliere opvangvoorzieningen waarvoor overheidssteun kan worden verkregen. Het feit dat zich problemen kunnen voordoen bij het verkrijgen van die financiële steun is onvoldoende om aan te nemen dat eiser bij terugkeer terecht zal komen in een situatie die in strijd is met artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening of artikel 4 van het Handvest. Ook ten aanzien van de obstakels bij het verkrijgen van financiële steun spannen de Cypriotische autoriteiten zich in om deze te verminderen, want de procedure is vereenvoudigd. Er kan dan niet worden geconcludeerd dat eiser een reëel en bewezen risico loopt om in een situatie terecht te komen die strijdig is met artikel 4 van het Handvest.
5.2.
Het is aan de rechtbank om te beoordelen of voor Cyprus nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel of dat dat niet het geval is omdat de gestelde problemen in de opvangvoorzieningen op Cyprus, de hoogte van de vervangende financiële vergoeding en de stelling dat daarover niet kan worden geklaagd bij de Cypriotische autoriteiten, maken dat die problemen van een dermate aard zijn dat deze zijn aan te merken als systeemfouten in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. De laatste uitspraak van de Afdeling over het interstatelijk vertrouwensbeginsel dateert van 9 februari 2021. Er wordt in het eerste kwartaal van 2025 een nieuwe uitspraak verwacht, en de visie van de verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank is verdeeld, althans zij hechten waarde aan andere onderdelen uit de beschikbare informatie en komen daardoor tot een andere conclusie.
5.2.1.
Zittingsplaats Arnhem [13] hecht in de uitspraak van de meervoudige kamer van
4 juli 2024 veel waarde aan het feit dat het AIDA rapport 2023, update mei 2024, een positieve ontwikkeling laat zien ten opzichte van het rapport van 2022. Er wordt onderkend dat er problemen zijn, maar deze nemen af dankzij inspanningen van de autoriteiten en een lagere instroom van asielzoekers. Ook wordt benadrukt dat de Opvangrichtlijn de keuzes die voor de opvang zijn gemaakt niet verbieden. Het is toegestaan om een toelage te verstreken om iemand in staat te stellen zelf particuliere opvang te regelen. Zittingsplaatsen Middelburg [14] en Den Haag [15] leggen de nadruk op de problemen zelf en oordelen dat de inspanningen van de autoriteiten op Cyprus te beperkt zijn om binnen afzienbare tijd tot een oplossing te leiden.
5.2.2.
De rechtbank oordeelt in deze zaak dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Cyprus onder druk staan, maar niet dermate dat sprake is van systeemfouten waardoor moet worden gevreesd voor een schending van artikel 4 van het Handvest EU. De ‘
hoge drempel van zwaarwegendheid’ zoals uitgewerkt in r.o. 92 van het arrest Jawo [16] wordt niet gehaald. De minister heeft dit in zijn besluit gemotiveerd onderbouwd en terecht benadrukt dat deze drempel een onverschilligheid van de autoriteiten vereist, welke onverschilligheid ertoe leidt dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften. Uit de AIDA-rapporten blijkt een zorgelijk beeld over de opvang van asielzoekers op Cyprus, maar ook dat de Cypriotische autoriteiten niet onverschillig staan tegenover deze problemen. Zij spannen zich actief in om de situatie te verbeteren. De autoriteiten boeken ook resultaten, omdat extra opvangcapaciteit is gerealiseerd [17] en de situatie in de opvang is verbeterd [18] . Bovendien kunnen asielzoekers zich laten bijstaan door NGO’s en het UNHCR. [19] Wat hier helpt is dat de instroom van asielzoekers afneemt; de instroom in 2024 is minder dan een derde van de instroom in 2022. [20] De situatie is zeker nog niet goed, maar er wordt hard aan gewerkt om het beter te maken.
5.2.3.
Ook de stelling van eiser dat uit de stukken niet volgt dat niet wordt voldaan aan artikel 17, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn volgt de rechtbank niet. Niet is komen vast te staan dat de hoogte van de toe te kennen vergoeding niet afdoende is om een fatsoenlijke levensstandaard te garanderen. Bovendien spannen de Cypriotische autoriteiten zich ook op dit punt actief in om de obstakels om financiële ondersteuning te krijgen weg te nemen. [21] Er kan dan ook niet worden gesteld dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Cyprus.
5.2.4.
Hetgeen eiser heeft gesteld over zijn pogingen tot klagen verandert dit beeld niet. Eiser stelt dat hij in de AZC niet werd gehoord in zijn klachten en in reactie op zijn klachten bij de Cypriotische autoriteiten nul op het rekest kreeg. Hiervan ontbreekt iedere onderbouwing. Uit deze stelling blijkt wel dat hij bij de autoriteiten heeft kunnen klagen en, bij het ontbreken van nadere stukken, is niet is gebleken dat dit op voorhand zinloos is.
5.2.5.
De rechtbank oordeelt voorts dat de minister in zijn besluit voldoende is ingegaan op de stellingen van eiser en hetgeen hij heeft meegemaakt kenbaar heeft betrokken in de beoordeling. Dat dit voor de minister geen aanleiding is geweest om tot een andere beslissing te komen, maakt het besluit niet onzorgvuldig voorbereid of onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet
.
Had de minister de asielaanvraag onverplicht moeten behandelen?
6. Eiser stelt dat de minister, gelet op zijn bijzondere individuele omstandigheden, toepassing had moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft door de zeer slechte en onhygiënische omstandigheden in de opvang psychische klachten ontwikkeld. Eiser verwacht dat die klachten zullen toenemen bij terugkeer naar Cyprus en wil absoluut niet terug.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij de asielaanvraag van eisers niet vrijwillig aan zich hoefde te trekken. Eiser heeft niet met medische documenten onderbouwd dat er sprake is van psychische klachten, wat voor klachten dit zijn, wat voor effect een overdracht of verblijf op Cyprus op hem heeft en waarom een overdracht dan zou leiden tot een onevenredige hardheid. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en daarin is hij niet geslaagd.
De beroepsgrond slaagt niet
.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de minister de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van der Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.50707.
2.27 december 2025.
4.De Poorter, in: T&V Algemene wet bestuursrecht 2023, art 6:5 Awb, aant. 2.
5.ABRvS 6 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3, r.o. 3.2.
6.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
7.Rb. Den Haag (zp. Middelburg) 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8634.
8.Rb. Den Haag 29 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19313.
9.Hieruit volgt dat de hoogte van de financiële steun wordt vastgesteld op een niveau die nationale onderdanen in staat stelt ‘
10.Het Aida rapport 2023, update mei 2024, een EUAA Factsheet, informatie van USDOS, het UNHCR e.a.
11.ABRvS 9 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:244.
12.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10435.
13.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10435. Ook Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 21 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20831.
14.Rb. Den Haag (zp. Middelburg) 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8634.
15.Rb. Den Haag 29 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19313.
16.HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, r.o. 92.
17.Een toename van 1400 naar 3100 is gerealiseerd en een toename van nog 1100 plekken wordt gerealiseerd, aldus het antwoord op de eerste vraag in de brief van het Deputy Ministry of Immigration and international protection van 9 augustus 2024.
18.Aida rapport 2023, update mei 2024, p. 81.
19.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10435, r.o. 5.3.2.
20.21.565 in 2022, 11.617 in 2023 en 6.667 in 2024 (Cyprus Asylum Statistics van het UNHCR).
21.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10435, r.o. 5.3.2.