ECLI:NL:RBDHA:2024:20831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.28146 en NL24.28147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Oegandees in het kader van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Cyprus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van een Oegandees eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De eiser had een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de autoriteiten verzochten om zijn terugname naar Cyprus op basis van de Dublinverordening, omdat hij daar een geldig visum had. De eiser betwistte de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Cyprus, stellende dat de omstandigheden voor asielzoekers daar onacceptabel zijn. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing is, ondanks de door de eiser aangevoerde informatie over de opvangsituatie in Cyprus. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.28146 (beroep)
NL24.28147 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedag] 1999, van Oegandese nationaliteit, eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Z. Abachi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 12 juli 2024. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen, omdat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling.
1.1
De rechtbank heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben meegedaan: eiser, L. Totosashvili in de Engelse taal, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Besluitvorming
4. Eiser heeft op 23 juni 2024 een asielaanvraag ingediend. Uit het paspoort van eiser is gebleken dat hij op 19 juni 2024 door Cyprus in het bezit bent gesteld van een (Schengen)visum, dat geldig was van 23 juni 2024 tot 4 juli 2024. Het visum was geldig op het moment van de asielaanvraag in Nederland.
4.1
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Cyprus een verzoek om overname gedaan. Cyprus heeft dit verzoek op 10 juli 2024 aanvaard.
Standaardvoornemen
5. Eiser stelt als eerste dat verweerder een standaardvoornemen heeft uitgebracht waarin geen enkele verwijzing wordt gemaakt naar hetgeen eiser heeft verklaard. Om deze reden voldoet het voornemen niet aan de vereisten. Ter onderbouwing verwijst eiser op twee uitspraken waaruit volgt dat het gebruik van een standaardvoornemen getuigt van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. [3]
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat in het voornemen voldoende duidelijk is uiteengezet op welke grond Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Er is daarom geen sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit.
Opvangvoorzieningen
6. Eiser voert aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van Cyprus nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser stelt verweerder ten onrechte dat uit het AIDA [4] -rapport niet volgt dat er voor vreemdelingen in zijn algemeenheid geen opvang voorhanden is in Cyprus. Uit het AIDA-rapport volgt namelijk dat er eind 2023 25.000 asielzoekers waren in Cyprus, terwijl de opvang minder dan 3000 plekken bedraagt. [5] Daar komt bij dat de kwaliteit van de opvang ondermaats is. [6] Vervolgens stelt verweerder ten onrechte dat niet is gebleken dat een vreemdeling niet in staat is om door middel van overheidsfinanciering zelfstandig huisvesting te regelen, terwijl uit het AIDA-rapport blijkt dat de financiële toelage hiervoor ontoereikend is. [7] Dit wordt ook bevestigd door Corina Drousiotou, Senior Legal Advisor bij het Cyprus Refugee Council. Bovendien hebben asielzoekers een bankrekening nodig om de financiële toelage in de vorm van een cheque te ontvangen. Het openen van een bankrekening is ingewikkeld en de aanvraag hiervoor kan twee maanden op zich laten wachten. [8] Het is dan ook niet verbazingwekkend dat asielzoekers terechtkomen in verwaarloosde en vervallen gebouwen, met appartementen zonder stromend water en allerlei bouwkundige, elektriciteits- en rioleringsproblemen. [9] Eiser benadrukt dat uit artikel 17, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn [10] volgt dat wanneer de lidstaten materiële opvangvoorzieningen verstrekken in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen, de hoogte daarvan moet worden vastgesteld op basis van de niveaus die door de betrokken lidstaten krachtens het recht of de praktijk zijn vastgesteld om een fatsoenlijk levenstandaard te bieden. Uit een factsheet van UNHCR volgt dat asielzoekers sinds september 2023 pas negen maanden na hun asielaanvraag mogen werken. Zij zijn dus al die tijd niet in staat om in hun eigen levensonderhoud te voorzien en volledig afhankelijk van de overheid. Verder wordt ten onrechte overwogen dat vreemdelingen altijd een beroep op ngo’s kunnen doen die asielzoekers bijstaan bij het verkrijgen van huisvesting. Verweerder haalt hierbij informatie aan waaruit blijkt dat één organisatie zich inzet voor kwetsbare migranten. Hieruit kan niet worden opgemaakt of eiser daarvoor in aanmerking zou kunnen komen. Verweerder hanteert daarbij een te zware bewijslast, waar eiser benadrukt dat hij enkel aannemelijk hoeft te maken dat niet langer van het vermoeden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [11] Eiser stelt tot slot dat de omstandigheden in de opvang ten tijde van de uitspraak van de Afdeling [12] van 9 februari 2023 over Cyprus minder schrijnend waren. De informatie waarop de Afdeling deze uitspraak heeft gebaseerd dateert van 2018 en 2019 en is niet meer actueel. Ook kan eiser zich niet vinden in de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2024 [13] . In deze uitspraak is geoordeeld dat wat betreft de opvangsituatie in Cyprus nog altijd van het vermoeden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft wel degelijk aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Cyprus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er dient dan ook aansluiting te worden gezocht bij de zittingsplaatsen die hebben geoordeeld dat ten aanzien van Cyprus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [14]
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag verweerder bij de beoordeling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door de vreemdeling bij een lidstaat ingediend asielverzoek, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel is het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met bepalingen van het Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dat vermoeden is weerlegbaar. Het is aan de vreemdeling om het vermoeden te weerleggen. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asielsysteem van de aangezochte lidstaat overleggen en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de aangezochte lidstaat die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in die lidstaat systeemfouten bevatten. Als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat de minister niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat de aangezochte lidstaat aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan de minister om te motiveren dat zij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan. [15] Dat kan de minister doen door de objectieve informatie die door de vreemdeling is overgelegd te betwisten of door uit te leggen waarom zij tot een andere waardering komt van de door de vreemdeling overgelegde informatie. Voor zover tussen de vreemdeling en de minister geen verschil bestaat in de waardering van de objectieve informatie, kan de minister daarnaast motiveren waarom de systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat niet fundamenteel zijn of, zo dat wel het geval is, deze tekortkomingen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [16]
7.1.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling [17] de opvangsituatie in Cyprus eerder heeft beoordeeld en tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van dusdanig ernstige structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, dat overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Hierbij heeft de Afdeling ook betrokken dat asielzoekers een financiële toelage krijgen van de overheid om huisvesting in de particuliere huursector te bekostigen. Voorts verwijst de rechtbank naar de overwegingen over de opvangvoorzieningen in de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 juni 2024, en maakt die overwegingen tot de hare. De onder overweging 7 beschreven omstandigheden leiden niet tot het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hoewel uit de aangevoerde landeninformatie blijkt dat asielzoekers moeilijkheden kunnen ondervinden bij de toegang tot opvangvoorzieningen, bereikt deze situatie niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Rechtsbijstand en detentie
8. Verder kan eiser zich niet verenigen met de stelling van verweerder dat een vreemdeling bij gebrek aan opvang of particuliere huisvesting kan klagen over materiële opvangvoorzieningen. De EUAA Factsheet bevat hierover te weinig informatie, nu enkel wordt benoemd dat een verzoeker naar de rechtbank kan gaan om een rechtsmiddel in te stellen tegen het gebrek aan opvang. Bovendien valt niet in te zien hoe van eiser verwacht kan worden dat hij zonder rechtsbijstand een klacht indient. [18] Uit de informatie van het AIDA-rapport blijkt dat klagen in de praktijk onmogelijk is vanwege het gebrek aan rechtsbijstand. Eiser stelt daarbij dat de uitspraak van 4 juli 2024, evenals de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2021, voorbijgaan aan het feit dat in Cyprus geen effectieve toegang bestaat tot gratis rechtsbijstand, vanwege het zeer ongelijke proces dat aan een eventuele toekenning voorafgaat.
8.1.
Ook stelt eiser dat hij bij overdracht aan Cyprus riskeert om gedetineerd te worden. In het AIDA rapport blijkt dat recentelijk is geobserveerd dat Dublinterugkeerders worden gedetineerd bij aankomst. [19] Dit wordt ook bevestigd door Corina Drousiotou. Verder zijn de omstandigheden in detentie ondermaats, met name wanneer asielzoekers (te lang) worden vastgehouden in politiecellen. De informatie die eiser heeft aangehaald vormt een concreet aanknopingspunt dat niet van het vermoeden van interstatelijk vertrouwen kan worden uitgegaan. Het is aan verweerder om uit te leggen waarom dat desondanks wel kan.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de beroepsgronden over de rechtsbijstand en detentie in Cyprus. De rechtbank heeft daarom op de zitting een reactie aan verweerder gevraagd op deze punten. Verweerder heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet is gebaseerd op eigen ervaringen en dat eiser er daarom niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Cyprus niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ook de ingebrachte informatie is daarvoor onvoldoende.
9.1.
De rechtbank is het met verweerder eens dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet is gebaseerd op eigen ervaringen in Cyprus. Maar dat is ook niet verwonderlijk. Eiser heeft een visum voor Cyprus, maar hij heeft daar niet verbleven. Ter onderbouwing van de gronden is door eiser verwezen naar het eerdergenoemde AIDA-rapport en de informatie van Corina Drousiotou. Ter zitting is aan verweerder uitdrukkelijk gevraagd om een reactie op die onderbouwing door eiser. Daarop is herhaald dat eiser zelf geen negatieve ervaringen in Cyprus heeft gehad en dat de informatie van Corina Drousiotou niet met stukken is onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen inhoudelijke reactie geeft op de onderbouwing door middel van het AIDA-rapport. Bovendien is Corina Drousiotou werkzaam bij de Cyprus Refugee Council en is de informatie van haar, evenals informatie in het AIDA-rapport, gebaseerd op bezoeken door de Cyprus Refugee Council aan plaatsen van detentie te Cyprus. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, hoewel daar uitdrukkelijk toe in de gelegenheid gesteld, nagelaten een onderbouwd standpunt in te nemen op hetgeen door eiser is aangevoerd. Verweerder heeft daarom onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd geoordeeld dat uitgegaan ten aanzien van Cyprus van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden. Deze beroepsgrond slaagt.
Bijzondere individuele omstandigheden
10. Eiser stelt verder dat hij bijzonder kwetsbaar is vanwege het feit dat hij Afrikaans is en lhbti’er. Ten onrechte wordt door verweerder gesteld dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd. Eiser heeft er namelijk in de zienswijze al op gewezen dat er in 2023 in Cyprus racistische aanvallen hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft deze informatie ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken, nu eiser vanwege zijn donkere huidskleur in Cyprus een reëel risico loopt aangevallen te worden. Verder blijkt uit het AIDA-rapport dat asielaanvragen van lhbti’ers onzorgvuldig worden behandeld in Cyprus. [20] Ook blijkt dat homoseksuele mannen geen toegang hebben tot de veilige zone in de opvang. [21]
10.1.
Tot slot kan eiser zich niet verenigingen met het standpunt van verweerder dat eiser geen bezwaren naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat in eisers geval sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Verweerder gaat namelijk voorbij aan het feit dat eiser tijdens het aanmeldgehoor Dublin uitgebreid heeft verklaard over zijn partner die in Duitsland woont. Eiser wil graag bij zijn partner zijn en daarom wil hij in Nederland blijven. Ook heeft eiser verklaard dat hij graag wil trouwen. Het homohuwelijk in Cyprus is niet legaal en in Nederland wel. Over het algemeen is homoseksualiteit in Cyprus ook veel minder geaccepteerd dat in Nederland. [22] Dit maakt het besluit om eiser over te dragen aan Cyprus onevenredig.
11. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat niet is gebleken personen uit de lhbti-gemeenschap in Cyprus het slachtoffer worden van stelselmatige, wetmatige discriminatie of geweld van overheidswege, waartegen de Cypriotische autoriteiten geen enkele bescherming kunnen bieden. Ook blijkt niet dat deze personen moeilijk op maatschappelijk en sociaal terrein kunnen functioneren. Uit algemene landeninformatie volgt niet dat Cypriotische autoriteiten dusdanig onverschillig staan tegenover de rechten van lhbti-personen dat deze gemeenschap daar een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen. [23] Op de zitting heeft verweerder tevens het standpunt ingenomen dat eiser zelf geen ervaringen heeft in Cyprus, waardoor niet aannemelijk is geworden dat eiser hier problemen mee zal ondervinden.
12. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit staat dat uit algemene informatie komt niet het beeld naar voren komt dat de Cypriotische autoriteiten dusdanig onverschillig staan tegenover de rechten van lhbti’ers, dat leden van deze gemeenschap een reëel risico lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen. Echter heeft verweerder ook hier op de eiser concreet aangevoerde punten nagelaten een onderbouwd standpunt in te nemen. Dat leidt de rechtbank tot het oordeel dat strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Ook deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. Hiervoor geeft de rechtbank aan verweerder een termijn van zes weken.
14. Nu de rechtbank op het beroep heeft beslist, bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend, een verzoekschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.625,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 juli 2024;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.625,-.
De voorzieningenrechter, in de zaak met zaaknummer NL24.28147:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. K.J. Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het betreft de beslissing op het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, 7 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19122 en zittingsplaats Amsterdam, 3 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8597.
4.Asylum Information Database.
5.AIDA, ‘Country report: Cyprus, 2023 update’, mei 2024, p. 96.
6.Idem, p. 82.
7.Idem, p. 88.
8.Idem, p. 87-88.
9.Idem, p. 103.
10.Richtlijn 2013/32/EU.
11.ECLI:NL:RVS:2019:3537, overwegingen 4-4.6.
12.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
14.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8634 en zittingsplaats Haarlem, 10 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15483.
15.Vergelijk het arrest van het Hof van 16 februari 2017, C.K., ECLI:EU:C:2017:127, punt 75-77.
16.In de zin van het Jawo-arrest, punt 91-93.
17.Zie de uitspraak van 9 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:244.
18.AIDA, ‘Country report: Cyprus, 2023 update’, mei 2024, p. 93.
19.Idem, p.46-47.
20.AIDA, ‘Country report: Cyprus, 2023 update’, mei 2024, p. 33-34.
21.Idem, p. 98.
22.https://queerintheworld.com/lgbt-rights-in-cyprus/.
23.ILGA-Europe: Annual Review of the Human Rights Situation of Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex People in Europe and Central Asia, 2024. Cyprus.