In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de Minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarbij de rechtbank in een eerdere uitspraak op 21 augustus 2024 het beroep gegrond had verklaard en de minister een beslistermijn van zestien weken had opgelegd, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden. Eiser heeft op 17 januari 2025 opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en heeft besloten zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in gebreke is gebleven en dat de eerder opgelegde dwangsom inmiddels volledig verbeurd is. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken, en heeft opnieuw een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.