In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 6 maart 2025 in de zaak van een eiser met een V-nummer, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, tegen de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft eerder in een procedure op 2 september 2024 het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en de minister opgedragen om uiterlijk 29 november 2024 een beslissing te nemen op de asielaanvraag van de eiser, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Op 14 februari 2025 heeft de eiser opnieuw beroep ingesteld omdat de minister wederom niet tijdig een besluit had genomen. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en heeft besloten zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat de minister in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag te nemen, en heeft opnieuw een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 453,50.