ECLI:NL:RBDHA:2025:3433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL24.43602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser met Iraanse nationaliteit en bekering tot het bahai-geloof

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 5 november 2023 asiel aangevraagd, met als grond dat hij afvallig is van de islam en zich heeft bekeerd tot het bahai-geloof. Hij stelt dat hij hierdoor problemen heeft met zijn schoonfamilie en de Iraanse autoriteiten, en vreest bij terugkeer naar Iran te worden uitgezet naar Afghanistan. De rechtbank heeft op 13 februari 2025 de zaak behandeld in Breda, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bekering van eiser tot het bahai-geloof ongeloofwaardig is. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging, maar dat de minister ook niet voldoende rekening heeft gehouden met de risico's die eiser loopt bij terugkeer naar Iran. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en vernietigt dit. De rechtbank draagt de minister op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43602

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is geboren op [datum] 1980 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 5 november 2023 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij afvallig is van de islam en is bekeerd tot het bahai-geloof. Hierdoor heeft hij problemen gekregen met zijn schoonfamilie en de autoriteiten. Ook vreest hij bij terugkeer naar Iran te zullen worden uitgezet naar Afghanistan, nu het Iraanse geboorteboekje van zijn vader, die de Afghaanse nationaliteit heeft, ongeldig is verklaard en eiser om die reden geen nieuw Iraans geboorteboekje heeft kunnen krijgen.
2. Met het besluit van 31 oktober 2024 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Daarnaast heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser afvallig is van de islam. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij hierdoor een gegronde vrees heeft voor vervolging. Zo heeft hij eerder geen problemen gehad met de Iraanse autoriteiten en uit het Algemeen Ambtsbericht over Iran van september 2023 (hierna: Algemeen Ambtsbericht) volgt dat afvalligheid er niet toe leidt dat hij in de negatieve belangstelling komt, omdat in Iran in toenemende mate sprake is van secularisatie. Bovendien heeft eiser in het verleden niet over zijn afvalligheid gesproken en heeft hij verklaard dat hij dat bij terugkeer ook niet zal doen. Gelet hierop heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het uiten van zijn afvalligheid noodzakelijk is voor zijn religieuze identiteit. Er mag van hem daarom terughoudendheid worden verwacht bij terugkeer en indien hij bij terugkeer wordt verplicht tot het ondertekenen van een formulier waarop hij verklaart moslim te zijn, mag ook dit van hem worden verwacht. Verder is niet geloofwaardig geacht dat eiser bekeerd is tot het bahai-geloof. Eiser heeft algemeen, oppervlakkig en inconsistent verklaard over zijn persoonlijke motivatie om zich te bekeren tot het bahai-geloof en het moment waarop hij is bekeerd. Hierbij is het ook ongerijmd dat eiser een andere religie aanneemt zonder kennis van de rituelen, terwijl de rituelen en vaste gebedstijden van de islam juist de aanleiding waren voor eiser om zich van dat geloof af te keren. Verder heeft hij geen inzicht gegeven in hoe zijn gedragingen zijn veranderd door het bahai-geloof en eisers verklaringen over zijn kennis van het geloof zijn algemeen en oppervlakkig. Dat eiser aan een aantal bijeenkomsten heeft deelgenomen is onvoldoende om deze gebrekkige verklaringen te compenseren. Daarnaast heeft eiser de gestelde problemen met zijn schoonfamilie en de autoriteiten niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft namelijk inconsistent verklaard over hoe hij het boek
monajatheeft gekregen en het enkel in het bezit hebben van dit boek betekent niet dat iemand zich heeft afgewend van de islam. Verder is het ongerijmd dat eiser dit boek heeft vergeten op te bergen, terwijl hij weet dat het risicovol is om dit boek te bezitten. Daarnaast heeft hij niet onderbouwd dat hij is aangehouden en mishandeld vanwege zijn bekering noch dat zijn zwager bij de
Basijwerkt en verantwoordelijk is voor de mishandeling en het kapot maken van de autoruiten. Tot slot heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de Iraanse nationaliteit zal verliezen bij terugkeer naar Iran en in plaats daarvan moet vrezen voor uitzetting naar Afghanistan.
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert aan dat niet van hem mag worden verwacht dat hij zich zal inhouden over zijn afvalligheid. Het is namelijk een wezenlijk onderdeel van zijn identiteit. Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 24 januari 2024. [1] Uit het Algemeen Ambtsbericht volgt dat niet kan worden uitgesloten dat afvalligen een risico lopen op strafrechtelijke vervolging. Bij terugkeer loopt eiser een groot risico te worden ondervraagd. Hij dient dan te bewijzen dat hij geen afvallige is en hij zal een verklaring moeten ondertekenen dat hij moslim is. Dit mag niet van eiser worden verlangd. Hierbij verwijst eiser naar het informatiebericht IB 2023/354 [2] en naar verschillende uitspraken van de Afdeling [3] en deze rechtbank. [4] Eiser heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij is bekeerd. Hij heeft hier te lande deelgenomen aan bijeenkomsten, waaraan pas kan worden deelgenomen als de leden ervan overtuigd zijn dat iemand tot het bahai-geloof behoort. Ook wordt miskend dat sprake is van geloofsgroei in Nederland. Eiser heeft veel verklaard over zijn belevenissen en ervaringen met betrekking tot het bahai-geloof. Verder heeft eiser uitgelegd dat hij problemen heeft met zijn schoonfamilie, die streng in de islamitische leer is en dat het vinden van het gebedenboek door hen tot problemen heeft geleid. Het gebedenboek lag bovendien in zijn eigen huis en hij had geen bezoek van zijn schoonfamilie verwacht. Hem kan niet worden verweten dat hij onzorgvuldig is geweest. Bovendien heeft de zwager meer invloed om eiser te laten arresteren, nu hij bij de
Basijwerkt. Tot slot heeft eiser persoonlijk gezien dat anderen zijn uitgezet naar Afghanistan en gelet op de achtergrond van zijn familie is niet ondenkbaar dat dit eiser ook zal overkomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bekering tot het bahai-geloof
4. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering wordt gedaan aan de hand van Werkinstructie 2022/3. [5] Hieruit volgt dat het zwaartepunt ligt bij eisers eigen verklaringen over zijn motieven voor en het proces van bekering en eisers kennis van het nieuwe geloof. Ook worden de activiteiten betrokken die iemand onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect daarvan.
5. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen over zijn motieven voor de bekering algemeen, oppervlakkig en inconsistent zijn. Zo heeft eiser verklaard over zijn ervaringen met de bijeenkomsten in het restaurant waar hij werkzaam was en waar die bijeenkomsten werden gehouden, wat dat met hem deed en wat hij daar vervolgens mee heeft gedaan, voor zover mogelijk in Iran. Het had op de weg van verweerder gelegen hier meer vragen over te stellen als het naar zijn mening te algemeen en oppervlakkig was. Verweerder werpt verder ten onrechte tegen dat eiser onvoldoende kennis heeft van de oorsprong van het bahai-geloof en andere islamitische stromingen. Dit standpunt houdt namelijk geen rekening met de moeilijkheid van en het risico dat men in Iran loopt met het vergaren van informatie over verschillende religies, waaronder het bahai-geloof. [6] Bovendien blijkt hieruit onvoldoende welk gewicht moet worden toegekend aan de kennis die eiser wél heeft of waarom deze kennis naar de mening van verweerder te oppervlakkig is. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de activiteiten die eiser hier in Nederland heeft verricht en de door hem aangedragen geloofsgroei doordat hij zich in Nederland meer heeft kunnen verdiepen in het geloof. Voor zover verweerder eiser tegenwerpt dat eiser inconsistent heeft verklaard over het moment van bekering, volgt de rechtbank verweerder hierin evenmin. Eiser heeft daarover namelijk verklaard dat hij eerst in Iran via de werkzaamheden in het restaurant van zijn neef in aanraking is gekomen met het geloof en hij zich vervolgens in toenemende mate is gaan verdiepen in het geloof. In Nederland heeft eiser de vrijheid ervaren om dat te kunnen doen, zo heeft eiser verklaard. Daarbij komt dat verweerder niet of onvoldoende heeft doorgevraagd naar wat eiser heeft bedoeld met bekering of wat hij bedoelt met het verschil tussen een bahai zijn en zich bahai voelen. Verweerder heeft tot slot onvoldoende gemotiveerd dat eiser geen inzicht heeft gegeven in hoe zijn gedrag is veranderd sinds hij is bekeerd. Eiser heeft immers onder meer verklaard dat hij mensen is gaan zien als één grote familie en dat hij innerlijk tot rust is gekomen. Verder heeft hij verklaard dat hij bidt en naar bijeenkomsten gaat van de bahai-gemeenschap in Nederland.
6. Gelet op de voorgaande geconstateerde motiveringsgebreken is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gestelde bekering van eiser tot het bahai-geloof ongeloofwaardig is. Deze beroepsgrond slaagt.
Problemen met de familie en autoriteiten.
7. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser inconsistent heeft verklaard over hoe hij in het bezit is gekomen van het boek
monajat. Niet in geschil is echter dat eiser dit boek op een bepaald moment in bezit heeft gekregen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de problemen met eisers schoonfamilie door het vinden van dit boek niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft immers verklaard dat hij het boek normaal gesproken goed opbergt, maar deze ene dag onoplettend is geweest. In de zienswijze is toegelicht dat zijn vrouw verrast werd door het bezoek van de schoonfamilie, toen hij zelf niet thuis was. Verweerder heeft in het bestreden besluit eveneens onvoldoende onderkend dat het enkel in het bezit hebben van het boek al kan leiden tot de aanname dat iemand is bekeerd, zeker bij mensen die streng in de islamitische leer zijn. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen over de vernielingen en mishandelingen niet geloofwaardig zijn geacht. Zo heeft eiser verklaard dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in juli of augustus 2023, dat hij werd vastgehouden, dat ze hem vragen stelden (hierbij heeft hij ook voorbeelden gegeven) over de bahai-bijeenkomsten en dat hij een verklaring moest ondertekenen dat hij niet had deelgenomen aan de activiteiten. [7] Het enkele gegeven dat eiser dit niet met documenten kan onderbouwen is naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende motivering om de verklaringen niet geloofwaardig te achten. Ten slotte heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom van eiser mag worden verwacht dat hij met documenten kan onderbouwen dat zijn zwager lid is van de
basji.Het betreft immers een paramilitaire organisatie die aangestuurd wordt door de Revolutionaire Garde, met als taak de onrust te beheersen en die bekend staat om zijn harde optreden. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht in hoeverre het daadwerkelijk mogelijk is om documenten te verkrijgen die betrekking hebben op het lidmaatschap van een familielid van een dergelijke organisatie.
Risico bij terugkeer
8. Volgens de informatie in het Algemeen Ambtsbericht [8] , lopen Iraanse vluchtelingen die langere tijd in het buitenland hebben verbleven het risico om bij terugkeer door de Iraanse autoriteiten te worden ondervraagd. Eiser verblijft sinds eind 2023,en dus inmiddels ruim een jaar, in Nederland. Het is daarom niet ondenkbaar dat ook hij bij terugkeer in Iran aan de grens (op de luchthaven) door de Iraanse autoriteiten zal worden ondervraagd en dat de Iraanse autoriteiten hem in dat geval tevens zullen bevragen over (de reden van) zijn asielaanvraag, of over mogelijke politieke of religieuze activiteiten.
9. Dat dit risico in eisers geval volgens verweerder als gering is in te schatten, is onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft de gestelde afvalligheid namelijk geloofwaardig geacht. In het voornoemde Ambtsbericht is te lezen dat de reden dat iemand Iran heeft verlaten, bijvoorbeeld met als doel het aanvragen van asiel, bij terugkeer een rol kan spelen. [9] Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag van eiser geen terughoudendheid worden verwacht in het uiten van zijn afvalligheid (of zijn geloofsovertuiging) bij terugkeer in Iran. Ook mag van eiser niet worden verwacht dat hij verklaart zijn asielmotieven te hebben geveinsd, wanneer hij door de Iraanse autoriteiten bij de grens wordt ondervraagd. [10] Dat eiser tijdens het gehoor heeft verklaard dat hij zijn afvalligheid verborgen zou houden, [11] betekent nog niet dat van eiser daarom mag worden verwacht dat hij zijn afvalligheid ontkent wanneer hij door de Iraanse autoriteiten bij de grens wordt bevraagd over zijn verblijf in het buitenland. Verweerder gaat in het bestreden besluit in zoverre uit van een onjuist uitgangspunt en hiermee wordt bovendien geen rekening gehouden met eisers verklaring dat hij zich in het verleden niet heeft geuit over zijn afvalligheid omdat, als hij dat wel zou doen, hij rekening moet houden met het touw van de galg. [12] Daarbij kan de rechtbank verweerder niet volgen in het standpunt dat eiser in Nederland geen uiting aan zijn afvalligheid heeft gegeven. Hij heeft immers verklaard dat hij zich hier veilig voelt en tegen andere mensen zegt dat de islam zijn behoeftes niet bevredigde. [13] Nu een reëel risico bestaat dat eiser bij terugkeer naar Iran aan de grens zal worden ondervraagd en in dat geval niet van hem mag worden verwacht dat hij terughoudendheid betracht voor wat betreft zijn afvalligheid, is niet ondenkbaar dat eiser hierdoor de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten op zich zal vestigen.
10. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser geen reëel risico op vervolging of ernstige schade loopt bij terugkeer. Verweerder zal daarom nader moeten onderzoeken wat de ondervraging door de Iraanse autoriteiten betekent voor het risico op vervolging of ernstige schade. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en daarmee ook onvoldoende deugdelijke gemotiveerd.
Uitzetting naar Afghanistan
11. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser door de Iraanse autoriteiten zal worden uitgezet naar Afghanistan. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft of deze zal krijgen. Eiser heeft enkel documenten overgelegd waaruit volgt dat hij de Iraanse nationaliteit heeft. Bovendien spreekt eiser Farsi. Dat eiser heeft gezien dat anderen naar Afghanistan zijn uitgezet is onvoldoende om aannemelijk te maken dat dit ook eiser persoonlijk zal overkomen.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. [14] Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Het ligt namelijk op de weg van verweerder om een nieuwe, individuele beoordeling te maken van het risico op vervolging dan wel ernstige schade aan de hand van alle persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen.
13. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 oktober 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- (achttienhonderdveertien euro) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedicht) afvalligen.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.WI 2022/3 Bekering en afvalligheid.
6.Algemeen Ambtsbericht, pagina 75 en 86.
7.Nader gehoor, pagina 47.
8.Zie paragraaf 5.2.1 en verder.
9.Pagina 115.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94.
11.Nader gehoor, pagina 24.
12.Nader gehoor, pagina 24.
13.Nader gehoor, pagina 24.
14.Algemene wet bestuursrecht.