ECLI:NL:RBDHA:2025:4945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
NL25.12088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en informatieplicht in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H. Toonders, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 13 maart 2025 was genomen. Dit besluit hield in dat de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat de minister niet had voldaan aan de informatieplicht, omdat hij geen informatiefolder had ontvangen die hem op de hoogte bracht van de redenen van de bewaring en de rechtsmiddelen die hij had. De rechtbank heeft op 19 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was met een tolk en zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de informatieplicht niet volledig was nageleefd, maar dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel, omdat eiser niet had betwist dat hij op de hoogte was van de redenen voor zijn bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de minister wel tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.814,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige informatievoorziening aan vreemdelingen, maar ook dat niet elk gebrek in de informatievoorziening automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12088

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1998.
Informatieplicht
2. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieplicht zoals bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, derde volle zin, van het Vb [2] , omdat aan eiser geen informatiefolder is uitgereikt. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 25 januari 2024. [3] Volgens eiser dient de belangenafweging in zijn voordeel uit te vallen. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling [4] van 15 november 2023. [5]
3. De beroepsgrond slaagt. Uit de uitspraken van de Afdeling van 15 november 2023 [6] en 24 juli 2024 [7] volgt dat verweerder de plicht heeft om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De informatieplicht vergt niet dat een volledig vertaalde kopie van de maatregel van bewaring aan de vreemdeling wordt verstrekt. Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring is voldoende. Daarbij wordt met de juridische grond gedoeld op de wettelijke grondslag van de bewaring en met de feitelijke gronden op de zware en lichte gronden van de maatregel. Deze gronden dienen in eenvoudige, begrijpelijke taal zonder vakjargon te worden meegedeeld. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk.
4. Weliswaar is in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 13 maart 2025 te lezen dat aan eiser een informatiefolder is uitgereikt in de Engelse taal, maar in de maatregel van bewaring is geen kruisje gezet bij het uitreiken van de informatiefolder en bij de mondelinge toelichting ervan. De informatiefolder bevindt zich ook niet in het digitale dossier. Daarnaast heeft eiser ter zitting verklaard dat hij geen informatiefolder heeft ontvangen. Dit maakt dat eiser niet schriftelijk in een voor hem begrijpelijke taal op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
5. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Eiser heeft met behulp van een rechtsbijstandverlener beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [8] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [9] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. Naar het oordeel van deze rechtbank zijn deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd, kunnen zij de maatregel dragen en zijn ze voldoende om een risico op onttrekking aan te nemen.
Voortvarend handelen
8. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Sinds de inbewaringstelling heeft verweerder immers niets gedaan aan de uitzetting van eiser.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk is gegaan aan de uitzetting van eiser naar Nigeria. Verweerder heeft eiser op 13 maart 2025 in bewaring gesteld. Uit de brief van verweerder van 18 maart 2025 volgt dat op 17 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd. Daarnaast heeft verweerder ter zitting verklaard dat de lp [10] -aanvraag op 17 maart 2025 naar de lp-kamer is gestuurd en op 18 maart 2025 is aangevuld.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing [11] niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten vanwege het hiervoor geconstateerde gebrek. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
9.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
10.Laissez-passer.
11.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.