ECLI:NL:RBDHA:2025:5902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL24.44996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid en het opleggen van een inreisverbod

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 8 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar echtgenoot beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 27 maart 2023 afgewezen en een inreisverbod opgelegd. Eiseres, die sinds 2013 met haar echtgenoot is getrouwd, heeft samen met zijn kinderen uit een eerder huwelijk in Nederland gewoond. De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 behandeld, waarbij zowel eiseres als de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsrecht op basis van het arrest Chavez-Vilchez en heeft geen deugdelijke belangenafweging gemaakt met betrekking tot het familie- en gezinsleven van eiseres. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiseres opnieuw moeten worden afgewogen. De proceskosten van eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44996

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar echtgenoot [naam] (referent) en het opleggen van een inreisverbod.
1.1.
De minister heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 27 maart 2023 afgewezen en haar een inreisverbod opgelegd. Met het bestreden besluit van 12 november 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag en het opleggen van een inreisverbod gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en de minister in de gelegenheid gesteld om een nader standpunt in te nemen. Van die gelegenheid heeft de minister gebruikgemaakt. Eiseres heeft vervolgens op dat nadere standpunt gereageerd. Omdat geen van beide partijen hierbij hebben gevraagd om een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek zonder nadere zitting gesloten. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez en heeft in het kader van de beoordeling van het familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM geen deugdelijke belangenafweging gemaakt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiseres is in 2013 met referent getrouwd in Koeweit. Referent had op dat moment vier kinderen uit een eerder huwelijk: [kind 1] (geboren in 2003), [kind 2] (geboren in 2004), [kind 3] (geboren in 2006) en [kind 4] (geboren in 2007). Referent heeft zich in 2018 in Nederland gevestigd. Eiseres is daarna, samen met de kinderen, naar Nederland gekomen. Tussen 2018 en 2020 reisde eiseres op een multiple entry-visum meerdere keren tussen Koeweit en Nederland. Sinds 2020 verblijft eiseres in Nederland.
4.1.
De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres kan volgens de minister ook niet van dit vereiste worden vrijgesteld. De minister stelt in de eerste plaats dat eiseres geen rechten ontleent aan het arrest Chavez-Vilchez. [2] Hoewel haar jongste stiefzoon [kind 4] de Nederlandse nationaliteit heeft, is volgens de minister niet gebleken dat tussen hem en eiseres een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat hij eiseres naar Koeweit moet volgen als haar aanvraag wordt afgewezen. Verder is de uitzetting van eiseres volgens de minister niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft volgens de minister wel familie- en gezinsleven met referent en [kind 4] in Nederland, maar de belangenafweging valt uit in haar nadeel. Tot slot ziet de minister geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen en eiseres op die grond vrij te stellen van het mvv-vereiste. Omdat eiseres niet heeft voldaan aan een eerdere verplichting om Nederland te verlaten, heeft de minister tegelijkertijd met de afwijzing van de aanvraag ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Toetsingskader
5. De minister kan een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning afwijzen als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldige mvv. [3] De minister wijst een aanvraag niet om die reden af als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000. [4] Dat is onder meer het geval als de vreemdeling een verblijfsrecht ontleent aan het arrest Chavez-Vilchez. Verder wijst de minister een aanvraag niet wegens het ontbreken van een mvv af als de uitzetting van de betrokken vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. [5]
Heeft de minister het besluit zorgvuldig voorbereid?
6. Eiseres betoogt dat de minister het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid. In de eerste plaats heeft de bezwaarprocedure volgens eiseres te lang geduurd. Er zou op 26 januari 2024 al een hoorzitting plaatsvinden, maar die is (pas) op de dag zelf afgezegd omdat er geen tolk beschikbaar was. Het heeft daarna tot 17 juli 2024 geduurd voordat een nieuwe hoorzitting kon plaatsvinden. Verder heeft het na de hoorzitting van 17 juli 2024, ondanks de toezegging dat spoedig een besluit zou worden genomen, nog tot november 2024 geduurd voordat een besluit op het bezwaar werd genomen. Tot slot is het bestreden besluit niet door de medewerker genomen die ook de hoorzitting heeft voorgezeten. Dat is volgens eiseres van belang, omdat in het bestreden besluit onduidelijkheden aan eiseres worden tegengeworpen waarover tijdens de hoorzitting om opheldering had kunnen worden gevraagd. Omdat de beslismedewerker de hoorzitting niet heeft bijgewoond, kan dat niet voor rekening en risico van eiseres komen.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt in dat de minister bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen vergaart en in de besluitvorming betrekt. [6] De rechtbank begrijpt dat eiseres het vervelend vindt dat de procedure lang heeft geduurd en dat een hoorzitting op het laatste moment is afgezegd, maar dat betekent niet zonder meer dat de minister de feiten en af te wegen belangen onvoldoende heeft geïnventariseerd en het besluit dus onzorgvuldig heeft voorbereid. Bovendien voorziet de Awb met de bestuurlijke dwangsom [7] en de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen [8] in (andere) rechtsmiddelen om een beslissing bij de minister af te dwingen als zij de beslistermijnen overschrijdt. Verder stelt de minister zich terecht op het standpunt dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is om de enkele reden dat dit besluit niet is genomen door de hoormedewerker. Er bestaat immers geen rechtsregel die voorschrijft dat een besluit op bezwaar moet worden genomen door dezelfde medewerker als de medewerker die de hoorzitting heeft voorgezeten. Daarbij ziet de rechtbank niet in waarom aan eiseres onduidelijkheden zijn tegengeworpen die haar niet zouden zijn tegengeworpen als de hoormedewerker het besluit op bezwaar had genomen. Van de hoorzitting is namelijk een verslag gemaakt en dit verslag vormt – voor zowel de hoormedewerker als een andere beslismedewerker van de minister – de objectieve (schriftelijke) vastlegging van de verklaringen tijdens de hoorzitting en daarmee de basis voor de besluitvorming. Bovendien heeft eiseres niet geconcretiseerd op welke tegengeworpen onduidelijkheden zij doelt.
Had de minister eiseres moeten vrijstellen van het mvv-vereiste omdat zij een verblijfsrecht ontleent aan het arrest Chavez-Vilchez?
7. Eiseres betoogt dat de minister haar had moeten vrijstellen van het mvv-vereiste omdat zij een verblijfsrecht ontleent aan het arrest Chavez-Vilchez. Bij de toepassing van dit arrest is het volgens eiseres van belang dat ook anderen dan de juridisch en biologisch ouders een daadwerkelijke ouderschapsrol kunnen vervullen en daarmee een verblijfsrecht aan dit arrest kunnen ontlenen, [9] en daar is in haar geval sprake van. Eiseres vervult al sinds zij in 2013 met referent is getrouwd de rol van verzorgend ouder voor zijn vier kinderen, waaronder de (nog) minderjarige [kind 4]. Hij was toen zeven jaar oud. Hoewel hij inmiddels zeventien jaar oud is, kan zijn leeftijd niet aan eiseres worden tegengeworpen. Afgezien nog van het feit dat de minister deze situatie door het overschrijden van de beslistermijnen zelf heeft laten ontstaan, duurt de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en [kind 4] nog altijd voort. De minister gaat er in dat verband aan voorbij dat eiseres een stabiliserende rol in het gezin heeft gehad. Vóórdat zij naar Nederland kwam, ging het niet goed met het gezin en dat is sinds de komst van eiseres een stuk beter geworden. [10] Hierdoor is zeker [kind 4], als jongste kind, afhankelijker van eiseres geworden. De minister heeft ook onvoldoende onderkend dat [kind 4] al sinds 2013 met eiseres samenwoont en zij een affectieve relatie hebben opgebouwd. Eiseres voelt zich hierin gesteund door de beschikking van de familierechter van de rechtbank Gelderland waarmee zij het gezag over [kind 4] heeft gekregen, omdat de familierechter daarin benoemt dat zij voor [kind 4] méér moeder was dan zijn biologische moeder. [11] Dat heeft [kind 4] zelf ook op die manier verklaard. [12] Dat eiseres [kind 4] niet heeft
erkend(maar alleen het gezag) heeft, kan tot slot niet aan haar worden tegengeworpen. De minister gaat er daarmee aan voorbij dat zij [kind 4], als stiefmoeder en anders dan bij een stiefvader, niet kan erkennen. Deze tegenwerping zou daarmee in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel.
7.1.
De minister neemt aan dat een vreemdeling een verblijfsrecht ontleent aan het arrest Chavez-Vilchez als deze vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit voldoende aannemelijk heeft gemaakt (voorwaarde a), een minderjarig kind met de Nederlandse nationaliteit heeft (voorwaarde b), daadwerkelijke zorgtaken voor dat kind uitvoert (voorwaarde c) en tussen de vreemdeling en het minderjarig kind een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat dit minderjarig kind de vreemdeling naar het land van herkomst moet volgen als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd (voorwaarde d). [13] Stiefouders – zoals eiseres – voldoen strikt genomen niet aan voorwaarde b, maar kunnen ook een verblijfsrecht aan het arrest Chavez-Vilchez ontlenen als aan alle andere voorwaarden wordt voldaan. [14] Voorwaarde b wordt hen in dat geval niet tegengeworpen. Omdat in het geval van eiseres niet in geschil is dat zij voldoet aan de voorwaarden a en c en zij de stiefmoeder van [kind 4] is, gaat het in deze zaak dus om de vraag of eiseres aan voorwaarde d voldoet.
7.2.
Dit betoog slaagt. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom tussen eiseres en [kind 4] geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat [kind 4] eiseres naar haar land van herkomst moet volgen. De minister heeft ter motivering van dat standpunt in het bestreden besluit vrijwel uitsluitend aandacht besteed aan de (praktische) afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en [kind 4], door onder meer te stellen dat [kind 4], mede gelet op zijn leeftijd, niet (langer) van eiseres afhankelijk is voor zijn dagelijkse verzorging en dat bij [kind 4] verder niet is gebleken van lichamelijke of emotionele ontwikkelingsproblematiek. Uit het IB 2023/31 volgt echter dat de minister – in het geval van eiseres als stiefouder zonder familierechtelijke betrekking tot [kind 4] – ook aandacht moet besteden aan de affectieve band tussen eiseres en [kind 4], [15] omdat ook daaruit kan blijken van een afhankelijkheidsrelatie. De minister heeft daarover slechts opgemerkt dat zij zich kan voorstellen dat met de jaren een affectieve en emotionele band is ontstaan. [16] De minister laat met die motivering niet zien welke waarde zij toekent aan de aangenomen affectieve en emotionele band en hoe zij dit afweegt tegen de door haar geschetste (beperkte) praktische afhankelijkheidsrelatie. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit het IB blijkt dat langdurige samenwoning, zoals bij eiseres en [kind 4] het geval is, vaak een indicator is voor een sterke affectieve band en dat bij een sterke band eerder sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Verder wordt uit de besluitvorming niet duidelijk hoe en, zo ja, of de minister meeweegt dat eiseres op 18 maart 2024 het gezag over [kind 4] heeft gekregen. Weliswaar wordt in het bestreden besluit een opmerking gemaakt over het (late) moment waarop eiseres is belast met het gezag over [kind 4], maar op zitting heeft de minister toegelicht dat dit enkel als opmerking is bedoeld en hier geen waarde aan wordt toegekend. Uit het IB blijkt echter dat het hebben van gezag wel degelijk waarde toekomt. Hierin staat immers dat het hebben van gezag nog meer dan het hebben van een familierechtelijke betrekking een belangrijke indicator is van een zodanige afhankelijkheid dat het kind bij het vertrek van de stiefouder gedwongen wordt de Europese Unie te verlaten. [17] Door enkel te wijzen op de beperkte praktische afhankelijkheidsrelatie heeft de minister een te beperkte beoordeling gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en [kind 4].
7.3.
Het voorgaande betekent dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres geen verblijfsrecht ontleent aan het arrest Chavez-Vilchez en op die manier niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
8. Voor zover eiseres in het kader van het arrest Chavez-Vilchez nog heeft betoogd dat ook de meerderjarige kinderen van referent van haar afhankelijk zijn, slaagt dat betoog niet. Het arrest Chavez-Vilchez heeft immers betrekking op minderjarige kinderen. [18] Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie als bedoeld in het arrest K.A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [19] Wat eiseres heeft aangevoerd over de afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar meerderjarige stiefkinderen, zal de rechtbank daarom hierna bespreken in het kader van het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM.
Bestaat er tussen eiseres en de meerderjarige kinderen van referent familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?
9. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte geen familie- en gezinsleven heeft aangenomen tussen haar en de meerderjarige kinderen van referent, omdat tussen hen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
Familie- en gezinsleven met [kind 3]
10. Eiseres stelt dat de minister tussen haar en [kind 3] familie- en gezinsleven moet aannemen. [kind 3] was ten tijde van het besluit op de aanvraag nog minderjarig, en de minister heeft familie- en gezinsleven tussen eiseres en [kind 3] aangenomen voor de periode dat zij minderjarig was. Tijdens de bezwaarprocedure is [kind 3] meerderjarig geworden, maar die situatie heeft de minister zelf laten ontstaan door het ruimschoots overschrijden van de beslistermijnen. Daarom moet de minister, net als toen [kind 3] minderjarig was, bijkomende elementen van afhankelijkheid aannemen.
10.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres zo dat zij stelt dat de minister moet uitgaan van familie- en gezinsleven tussen eiseres en [kind 3], omdat [kind 3] ten tijde van het besluit op de aanvraag (nog) minderjarig was. Dat is op zichzelf genomen juist, omdat uit de rechtspraak volgt dat het peilmoment voor het familie- of gezinsleven in zaken als deze ligt op het moment van het besluit op de aanvraag. [20] In het geval van eiseres is dat 27 maart 2023. Voor de vraag of tussen eiseres en [kind 3] familie- en gezinsleven bestaat, is dus de situatie op 27 maart 2023 bepalend. De minister mag in het besluit op bezwaar in het kader van de volledige heroverweging weliswaar feiten en omstandigheden betrekken die zich ná die datum hebben voorgedaan, maar het uitgangspunt blijft echter dat de minister de situatie moet beoordelen zoals die zich op 27 maart 2023 voordeed. [21] Omdat [kind 3] op 27 maart 2023 nog minderjarig was, moet de minister dus beoordelen of tussen haar en eiseres sprake was van hechte persoonlijke banden en dus niet van de vraag of sprake was van bijkomende elementen van afhankelijkheid, omdat dat de toets is voor meerderjarige kinderen. [22] De minister heeft dat echter ook gedaan, omdat de minister tussen eiseres en [kind 3] voor de periode van haar minderjarigheid familie- en gezinsleven heeft aangenomen op de grond dat sprake was van hechte persoonlijke banden. [23] Eiseres heeft niet betoogd dat dit niet klopt en eiseres is in zoverre ook niet benadeeld door het overschrijden van de beslistermijnen. Haar betoog slaagt op dat punt niet. Door echter ook te toetsen of tussen eiseres en [kind 3] sinds haar achttiende verjaardag sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid heeft de minister in het bestreden besluit, gelet op het voorgaande, een verkeerde toets aangelegd. Het bestreden besluit bevat daarmee in wezen een motivering ten overvloede, waardoor het betoog van eiseres in zoverre wel slaagt.
Familie- en gezinsleven met [kind 2] en [kind 1]
11. Eiseres betoogt verder dat de minister tussen haar en [kind 2] en [kind 1] familie- en gezinsleven had moeten aannemen. Eiseres stelt daarbij voorop dat de minister in strijd met het IB 2024/57 geen integrale beoordeling van de relevante elementen heeft verricht, maar slechts per element heeft beoordeeld of hieruit bijkomende elementen van afhankelijkheid blijken. Juist uit de elementen gezamenlijk blijken volgens eiseres bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verder heeft de minister niet onderkend dat eiseres en de kinderen altijd hebben samengewoond en dat [kind 1], die zelfstandig woont, nog altijd veel thuis is en zeer hecht is met eiseres. Dat geldt ook voor [kind 2], omdat eiseres met haar naar medische afspraken gaat en zij uit schaamte haar medische klachten alleen met eiseres durft te delen. De kinderen zijn ook om verschillende andere redenen, zoals school en vrienden, aan Nederland gebonden. Eiseres heeft voor veel stabiliteit in het gezin gezorgd [24] en dat maakt dat de kinderen emotioneel van eiseres afhankelijk zijn. Dat de kinderen niet financieel van eiseres afhankelijk zijn, heeft juist te maken met het feit dat eiseres referent in staat heeft gesteld kostwinner te zijn door de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Dat zijn volgens eiseres dus communicerende vaten. Tot slot had de minister in de beoordeling moeten betrekken dat eiseres moeilijk naar Koeweit kan terugkeren, omdat zij door haar familie is verstoten en het als alleenstaande vrouw in Koeweit moeilijk is om een leven op te bouwen.
11.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat tussen eiseres en [kind 2] en [kind 1] geen sprake is van familie- en gezinsleven, omdat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Uit het bestreden besluit blijkt dat de minister weliswaar per relevant element heeft beoordeeld of daaruit bijkomende elementen van afhankelijkheid blijken, maar de conclusie dat geen sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres en [kind 2] en [kind 1] heeft gebaseerd op het geheel van deze beoordelingen. Daarmee heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank een voldoende integrale beoordeling gemaakt. De minister heeft verder, anders dan eiseres stelt, als uitgangspunt genomen dat eiseres lange tijd met [kind 2] en [kind 1] heeft samengewoond, maar nu alleen nog met [kind 2] samenwoont. Dat [kind 1] na het bestreden besluit weer bij eiseres en referent is ingetrokken, zoals op zitting is gesteld, kan in beroep geen rol spelen. Afgezien nog van het feit dat deze wijziging in het familie- en gezinsleven ligt na het peilmoment zoals omschreven onder 10.1, beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit beoordeelt op basis van de feiten en omstandigheden zoals die toen (bekend) waren. De minister heeft verder terecht gesteld dat onvoldoende is gebleken van financiële en praktische afhankelijkheid, omdat referent feitelijk gezien de kostwinner van het gezin is en [kind 2] en [kind 1] voor hun dagelijkse verzorging niet (exclusief) afhankelijk zijn van eiseres. Dat het juist eiseres is geweest die dit allemaal heeft vergemakkelijkt, doet daar niet aan af. De minister heeft ook terecht aan eiseres tegengeworpen dat zij de Koeweitse nationaliteit heeft en daar tot 2020 heeft gewoond, zodat mag worden aangenomen dat zij daar een sociaal netwerk heeft, bekend is met de sociale voorzieningen en zij daarom zodanig nauwe banden met Koeweit heeft dat zij naar dat land kan terugkeren. Eiseres voert slechts terecht aan dat de minister in het kader van het familie- en gezinsleven niet (expliciet) heeft betrokken dat sprake is van een emotionele afhankelijkheid tussen haar en [kind 2] en [kind 1]. De minister heeft op de zitting echter onbetwist toegelicht dat dit in het kader van de praktische afhankelijkheid is meegewogen en eiseres heeft dat niet betwist, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
Conclusie
12. Het betoog van eiseres slaagt niet. De minister heeft zich, op de opmerking van de rechtbank onder 10.1 over het peilmoment na, terecht op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en de meerderjarige kinderen van referent geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Heeft de minister in het kader van artikel 8 van het EVRM een deugdelijke belangenafweging gemaakt?
13. Eiseres betoogt dat de minister in het kader van haar beroep op artikel 8 van het EVRM geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt.
Ontbrekende belangen
14. Eiseres betoogt verder dat in de belangenafweging belangen ontbreken. De minister heeft niet meegewogen dat tussen eiseres en referent en tussen eiseres en de minderjarige kinderen van referent wél gezinsleven is aangenomen. Verder heeft de minister de aard en hechtheid van het gezin, het ontbreken van criminele antecedenten en het feit dat eiseres in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding niet in de belangenafweging betrokken.
14.1.
Dit betoog slaagt. In het kader van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moet de minister alle relevante feiten en omstandigheden betrekken. Dat kunnen ook feiten en omstandigheden zijn die zij ten grondslag heeft gelegd aan het aannemen van familie- en gezinsleven, [25] zoals het feit dat geen contact meer bestaat met de biologische moeder van de kinderen en dat eiseres de rol van moeder volledig op zich heeft genomen. [26] Dat heeft de minister in het bestreden besluit niet gedaan. De minister stelt weliswaar in de belangenafweging mee te nemen hoe sterk het gezinsleven is, maar maakt niet duidelijk op welke wijze dit is gebeurd. De minister heeft in de belangenafweging ook niet meegewogen dat eiseres geen criminele antecedenten heeft en dat zij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding. Hoewel uit het beleid van de minister niet met zoveel woorden volgt dat zij dit altijd (in het voordeel van de vreemdeling) meeweegt, [27] is dat wel vaste beslispraktijk. [28] Met de enkele opmerking in de brief van 24 februari 2025 dat dit in de belangenafweging “als uitgangspunt mag gelden” maakt de minister niet inzichtelijk hoe deze belangen in het kader van de belangenafweging zijn gewogen. Het voorgaande betekent dat de minister de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM onvoldoende heeft gemotiveerd en het besluit ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking komt. Tot slot merkt de rechtbank op dat in de belangenafweging ten onrechte geen rekening is gehouden met het gezinsleven tussen eiseres en [kind 3]. Zoals onder 10.1 is overwogen is tussen hen immers sprake van hechte persoonlijke banden. De minister dient ook dit kenbaar mee te wegen in de belangenafweging.
Conclusie
15. Het betoog van eiseres over artikel 8 van het EVRM slaagt alleen al om wat onder 14.1 is overwogen. De rechtbank hoeft daarom het betoog van eiseres dat de minister geen integrale weging heeft gemaakt en de gemaakte belangenafweging niet in haar nadeel mocht laten uitvallen niet meer te bespreken. Dit betekent dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet op grond van artikel 8 van het EVRM wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Overige beroepsgronden
16. Uit wat de rechtbank onder 7.3 en 15 heeft overwogen, volgt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet op grond van het arrest
Chavez-Vilchezen artikel 8 van het EVRM kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste en het bestreden besluit alleen al daarom voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank hoeft daarom niet meer te bespreken of de minister eiseres op grond van de hardheidsclausule had moeten vrijstellen van het mvv-vereiste. De rechtbank komt om die reden ook niet toe aan de beroepsgrond van eiseres over het opgelegde inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien, omdat de minister opnieuw, met inachtneming van deze uitspraak, zal moeten beoordelen of eiseres een verblijfsrecht ontleent aan het arrest Chavez-Vilchez en een nieuwe belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM zal moeten maken. Dat is een beoordeling die is voorbehouden aan de minister. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het oordeel van de rechtbank geen doelmatige afdoening van het geding is. Dat betekent dat de rechtbank de minister zal opdragen om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door eiseres verzocht, aan het overschrijden van deze beslistermijn een dwangsom te verbinden.
17.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 2.267,50, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, aan de zitting heeft deelgenomen en na de zitting een reactie op het standpunt van de minister heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De minister moet ook het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50;
  • bepaalt dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 187 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.HvJEU 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354 (
3.Dat staat in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4.Dat volgt uit artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
5.Dat volgt uit artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Dat volgt uit artikel 3:2 van de Awb.
7.Zie artikel 4:17 van de Awb.
8.Zie de artikelen 6:2, onder b, en 8:55b van de Awb.
9.Eiseres wijst op het Informatiebericht (IB) 2023/31.
10.Eiseres wijst op de brieven van de behandelaars van Dahlia Kracht en en op de beschikking van de rechtbank Gelderland van 12 augustus 2024, waarmee het bewind over het vermogen van referent is opgeheven.
11.Beschikking van de rechtbank Gelderland van 18 maart 2024 in zaaknummer C/05/422170 / FA RK 23-2239.
12.Eiseres wijst op het verslag van de hoorzitting van 17 juli 2024, p. 4.
13.Dat staat in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
14.Dat staat in het IB 2023/31, p. 5, met verwijzing naar HvJEU 6 december 2012, C-365/11, ECLI:EU:C:2012:776 (
15.Dat volgt uit het IB 2023/31, p. 8-9.
16.Zie het bestreden besluit van 12 november 2024, p. 3.
17.IB 2023/31, p. 9.
18.HvJEU 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354 (
19.HvJEU 8 mei 2018, C-82/16, ECLI:EU:C:2018:308 (
20.ABRvS 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4630, r.o. 5.1.
21.ABRvS 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4630, r.o. 5.1-5.2.
22.Vergelijk paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000.
23.Zie het bestreden besluit van 12 november 2024, p. 4.
24.Eiseres wijst op de brieven van de behandelaars van Dahlia Kracht en IRISzorg.
25.ABRvS 14 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2449, r.o. 3.2.
26.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187, r.o. 7.2.
27.Zie de Werkinstructie 2020/16, p. 16-17 en 19.
28.Zie bijvoorbeeld Rb. Den Haag (zp Haarlem) 23 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8537, r.o. 3.3 en Rb. Den Haag (zp Arnhem) 10 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17183, r.o. 7.2.