ECLI:NL:RBDHA:2025:6096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
NL25.3179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Georgische nationaliteit houder, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij België als verantwoordelijk land is aangewezen. De rechtbank heeft de zaak op 3 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit, omdat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat de opvangvoorzieningen in België voldoen aan de vereisten van de Dublinverordening en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Eiser heeft aangevoerd dat de procedure onzorgvuldig is verlopen en dat er ernstige opvangproblematiek in België is, wat de minister niet heeft weerlegd. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat er geen risico is op onmenselijke of vernederende behandeling van eiser in België. De rechtbank legt de minister op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3179

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL25.3180, op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt het besluit tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft de Georgische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiser is op 17 oktober 2024 vanuit Georgië naar België gevlogen. Daar heeft hij op 22 oktober 2024 asiel aangevraagd. Na enige tijd op straat te hebben geleefd is eiser doorgereisd naar Nederland. In Nederland heeft eiser op 25 oktober 2024 asiel aangevraagd.
5. Eiser heeft in beroep allereerst aangevoerd dat dat de procedure onzorgvuldig is verlopen, omdat de minister een standaard voornemen gebruikt waarbij niet is ingegaan op de verklaringen van eiser. Dit maakt dat er een procedurele instantie is overgeslagen. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van 22 oktober 2024 [1] van de rechtbank, zittingsplaats Roermond. Verder meent eiser dat ten aanzien van België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel, omdat er in België sprake is van een ernstige opvangproblematiek. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024 [2] blijkt dat niet-kwetsbare alleenstaande mannen geen reële kans hebben op een plaats in de reguliere opvang. Deze groep is aangewezen op noodopvangplekken, maar ook daar is een tekort aan. Eiser verwijst naar de uitspraak van 5 december 2024 [3] van de rechtbank, zittingsplaats Den Bosch. Ten onrechte heeft de minister geen onderzoek gedaan naar de situatie van de opvang in België. Daarnaast verwijst eiser naar de vragen die in hoger beroep bij de Afdeling zijn gesteld over de opvang voor niet-kwetsbare alleenstaande mannelijke asielzoekers in België en de uitspraak van 7 januari 2025 [4] van de rechtbank, zittingsplaats Middelburg. Eiser betwist dat hij zich over zijn situatie zou kunnen beklagen bij de Belgische autoriteiten. Hij citeert een uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Roermond, waarin de rechtbank oordeelt dat uit door de Belgische autoriteiten overgelegde informatie blijkt dat zij erkennen dat de gang naar de rechter geen effectief rechtsmiddel is, omdat Fedasil niet kan voldoen aan de uitspraak van de rechter als die beveelt om – adequate – opvang te bieden. Klagen in België kan van eiser niet worden gevergd. Eiser verwijst naar de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam van 21 augustus 2024 [5] waarin dezelfde conclusie wordt getrokken. Gezien de situatie met betrekking tot de opvang in België had het op de weg van de minister gelegen om voor eiser garanties te vragen aan de Belgische autoriteiten.

Beoordeling door de rechtbank

6. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard op
12 december 2024 op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
Standaard voornemen
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de besluitvorming niet onzorgvuldig is geweest vanwege het gebruik van een standaard voornemen. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juli 2024. [6] In deze uitspraak bekrachtigt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank Den Haag [7] waarin de rechtbank oordeelde dat een standaard voornemen, waarin niet expliciet op de individuele verklaringen van het aanmeldgehoor wordt ingegaan, wel volstaat. Het hanteren van een standaard voornemen is daarom niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. [8]
België en het interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Uit artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening volgt, voor zover hier van belang, dat eiser niet kan worden overgedragen aan België, als ernstig moet worden gevreesd dat de opvangvoorzieningen voor eiser in België systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. [9]
9. In lijn met eerdere uitspraken van deze zittingsplaats Groningen [10] verwijst de rechtbank naar de door eiser aangehaalde uitspraak 21 augustus 2024 van de rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, waarin al diverse stukken zijn beoordeeld waar eiser ook in deze procedure naar heeft verwezen. Aan de hand van informatie van Fedasil van 10 oktober 2023, welk rapport overigens al door de Afdeling in de uitspraak van 13 maart 2024 is beoordeeld, een recent rapport van AIDA van mei 2024 (update 2023) en een e-mailwisseling met de Elena-coördinator uit België van
5 juni 2024 komt de rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, tot het oordeel dat er concrete aanwijzingen zijn dat alleenstaande, meerderjarige niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers bij overdracht aan België een reëel risico lopen om langdurig verstoken te blijven van opvang. Daarmee kunnen zij buiten hun eigen wil en keuzes terecht komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften. Dit is in strijd met artikel 3 van het EVRM [11] en artikel 4 van het Handvest. Deze rechtbank neemt dit oordeel en de overwegingen die daartoe hebben geleid, over in de onderhavige zaak van eiser. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat voor dit oordeel ook aanknopingspunten zijn gelegen in het rapport van Dashboard. [12]
10. Nu eiser met het voorgaande, mede gelet op de vragen die door de Afdeling in december 2024 zijn gesteld, aannemelijk heeft gemaakt dat er aanknopingspunten zijn voor ernstige vrees dat de opvangvoorzieningen voor hem in België systeemfouten bevatten die kunnen resulteren in schending van artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM, is het aan de minister om aannemelijk te maken dat daarvan geen sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister hierin niet voldoende geslaagd. De verwijzing van de minister naar de Afdelingsuitspraak van 13 maart 2024 en de stelling dat de Belgische overheid zich inspant om nieuwe opvangplaatsen te creëren waardoor het probleem met de wachtlijst tijdelijk zal zijn, is in dit verband, gelet op hetgeen in overweging 7 is overwogen, onvoldoende. De door de minister in beroep overgelegde stukken van 29 november 2024, 11 maart 2025, 24 maart 2025 en 25 maart 2025, waarin zij antwoord geeft op de vragen die haar recentelijk door de Afdeling zijn gesteld, onderschrijven de stelling van de minister over de tijdelijkheid van het probleem bovendien niet. De rechtbank constateert dat met name uit het stuk van 24 maart 2025 blijkt dat de wachtlijsten voor de reguliere opvang in België alleen maar verder oplopen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

11. Het vorenstaande brengt met zich mee dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. [13] Dit betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister een nieuw besluit neemt op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

7.Zaaknummer NL24.46241.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 5 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:1426) en 6 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:3377).
11.Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
12.Dashboard is een samenwerkingsverband tussen verschillende NGO’s en het rapport is getiteld “Niet-opvangbeleid” en ziet op de periode oktober 2023 tot eind maart 2024.
13.Algemene wet bestuursrecht.