In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Georgische nationaliteit houder, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij België als verantwoordelijk land is aangewezen. De rechtbank heeft de zaak op 3 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit, omdat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat de opvangvoorzieningen in België voldoen aan de vereisten van de Dublinverordening en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Eiser heeft aangevoerd dat de procedure onzorgvuldig is verlopen en dat er ernstige opvangproblematiek in België is, wat de minister niet heeft weerlegd. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat er geen risico is op onmenselijke of vernederende behandeling van eiser in België. De rechtbank legt de minister op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.