ECLI:NL:RBDHA:2025:6161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
NL25.13579 en NL25.13580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot overdracht aan Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening is dat de overdracht aan Bulgarije in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en dat er bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht onevenredig hard maken.

De rechtbank oordeelt dat het besluit van de minister voldoende zorgvuldig en gemotiveerd is. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om zijn bezwaren tegen de overdracht aan Bulgarije te uiten tijdens het Dublingehoor en heeft aanvullende informatie verstrekt. De rechtbank stelt vast dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat lidstaten van de EU hun verplichtingen jegens asielzoekers nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat Bulgarije zich niet aan deze verplichtingen houdt, en de rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de overdracht aan Bulgarije een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich meebrengt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13579 (beroep) en NL25.13580 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 maart 2025 niet in behandeling genomen.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1994 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en is van mening dat het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met de Dublinverordening, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Volgens eiser zijn er problemen met het Bulgaarse opvangsysteem. Eiser verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. [2] Verweerder had niet uit mogen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Bulgarije van een onevenredige hardheid getuigt, waardoor ten onrechte geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zorgvuldigheid
5. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand gekomen. Dat verweerder tijdens het Dublingehoor niet zou hebben doorgevraagd naar de procedure en opvang in Bulgarije, maakt niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Tijdens het Dublingehoor van 7 februari 2025 is aan eiser de vraag gesteld wat zijn bezwaren zijn tegen een mogelijke overdracht aan Bulgarije. Eiser heeft hiermee de mogelijkheid gekregen om in te gaan op de asielprocedure en opvang in Bulgarije. Voorts heeft eiser later via correcties en aanvullingen en via het indienen van de zienswijze de mogelijkheid gehad om meer informatie hierover te verstrekken. Eiser heeft per 11 maart 2025 een zienswijze ingediend. Verweerder heeft die informatie vervolgens bij zijn besluitvorming betrokken. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan een van deze lidstaten, in dit geval Bulgarije, een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het Handvest. [4] Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd het voorgaande aannemelijk te maken. Onder verwijzing naar de recente rechtspraak van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Bulgarije bij een Dublinoverdracht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [5] Uit die rechtspraak volgt dat er (in het algemeen) geen aanleiding is om te veronderstellen dat een vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. In deze rechtspraak, waarin ook wordt verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling, wordt tevens ingegaan op de omstandigheden van asielzoekers die op grond van de Dublinverordening zijn overgedragen aan Bulgarije.
6.2.
Ten opzichte van eisers verwijzing naar de uitspraak van 9 januari 2025 van de rechtbank Rotterdam overweegt de rechtbank als volgt. De Afdeling heeft met de uitspraak van 14 maart 2025 [6] op het hoger beroep beslist en bevestigd dat uit het AIDA-rapport (update 2023, in het bijzonder pagina 79) volgt dat tegen de uitsluiting van opvang en voorzieningen bij Dublinclaimanten een rechtsmiddel openstaat en dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat dit rechtsmiddel niet effectief is. De theoretische mogelijkheid dat een gerechtelijke procedure kan worden stopgezet, omdat de vreemdeling niet kan bewijzen dat aan hem mondeling de toegang tot opvang is geweigerd, is daarvoor naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende. De rechtbank stelt naar aanleiding hiervan vast dat er nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije.
6.3.
Eiser heeft verder geen andere informatie overlegd waaruit blijkt dat Bulgarije zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Gelet op het voorgaande had verweerder derhalve uit mogen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een nadere onderzoeksplicht voor verweerder aan te nemen. Van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Bulgaarse asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins beklaagt bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Bulgaarse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
7. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd dat deze maken dat zijn overdracht aan Bulgarije van een zodanig onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van V. Nooteboom, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van 9 januari 2025 ECLI:NL:RBDHA:2025:222, r.o. 5.3. en 5.4.
3.Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Zie onder meer de uitspraken van 16 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3133), 29 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:870) en 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647).
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.