ECLI:NL:RBDHA:2025:6161
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot overdracht aan Bulgarije
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening is dat de overdracht aan Bulgarije in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en dat er bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht onevenredig hard maken.
De rechtbank oordeelt dat het besluit van de minister voldoende zorgvuldig en gemotiveerd is. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om zijn bezwaren tegen de overdracht aan Bulgarije te uiten tijdens het Dublingehoor en heeft aanvullende informatie verstrekt. De rechtbank stelt vast dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat lidstaten van de EU hun verplichtingen jegens asielzoekers nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat Bulgarije zich niet aan deze verplichtingen houdt, en de rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de overdracht aan Bulgarije een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich meebrengt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending van de uitspraak.