ECLI:NL:RBDHA:2025:6993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL25.16194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring met betrekking tot Tunesische eiser

Op 27 december 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie aan de eiser, een Tunesische man, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft op 18 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam en zijn gemachtigde in Groningen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na de zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting naar Tunesië, omdat de Tunesische ambassade nog niet heeft gereageerd op een aanvraag voor een laissez-passer. De rechtbank oordeelt echter dat er wel degelijk zicht op uitzetting is, aangezien de minister voldoende voortvarend handelt en er een lp-traject is opgestart. Eiser heeft de plicht om actief mee te werken aan zijn uitzetting, wat hij niet doet, en dit speelt mee in de beoordeling.

De rechtbank concludeert dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel, ondanks de medische klachten van eiser. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16194

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 27 december 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025 met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 6 maart 2025 (in de zaak NL25.7934) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 28 februari 2025.
Zicht op uitzetting
5. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De minister heeft op 2 januari 2025 een laissez-passer (lp) aangevraagd, maar de Tunesische ambassade heeft nog niet gereageerd. Eiser meent dat dit niet meer te verwachten valt waardoor zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser stelt dat het in zijn geval onvoldoende is dat er in zijn algemeenheid kan worden gesproken van zicht op uitzetting.
5.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling [1] van 30 oktober 2023 [2] , waarin zij heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Tunesië niet ontbreekt. In het specifieke geval van eiser is een lp-traject opgestart waarbij niet is gebleken dat de Tunesische autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. Er is om deze reden al zicht op uitzetting. De enkele – niet nader onderbouwde – stelling van eiser dat de Tunesische autoriteiten geen lp aan hem zullen verstrekken leidt niet tot een ander oordeel. Daar komt bij dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting moet verlenen. [3] En dat als eiser dat niet doet, zich op uitzetting in beginsel gegeven is. De rechtbank constateert op basis van het verslag van het vertrekgesprek die met eiser is gevoerd, dat eiser die medewerking niet verleent.
Voortvarendheid
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure is één vertrekgesprek met eiser gevoerd, op 25 maart 2025. De minister heeft twee keer gerappelleerd bij de Tunesische autoriteiten, te weten op 20 maart en 10 april 2025. De minister heeft de rechtbank laten weten dat het volgende vertrekgesprek eind april gepland staat. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, omdat de bewaring hem zwaar valt. Eiser wil zich houden aan een meldplicht. Eiser voert aan dat hoe langer de bewaring duurt, hoe zwaarder het hem valt. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat hij last heeft van astma.
7.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was. In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen reden op grond waarvan de minister aan eiser een lichter middel op had moeten leggen. De rechtbank overweegt dat eiser zich met medische klachten, zoals astma, kan wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de bewaring eiser zwaar valt en dat eiser zich aan een meldplicht wil houden, heeft de minister hierin geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel aan eiser op te leggen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022,ECLI:NL:RVS:2022:85 en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.