ECLI:NL:RBDHA:2025:7369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
NL23.39979, NL23.39983 en NL23.39986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van asielvergunningen wegens verstrekking van onjuiste gegevens door eisers

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2025, met zaaknummers NL23.39979, NL23.39983 en NL23.39986, wordt de intrekking van asielvergunningen van drie Iraanse eisers beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie aannemelijk heeft gemaakt dat de eisers onjuiste gegevens hebben verstrekt in hun asielaanvragen. De eisers, die in 2017 Nederland binnenkwamen, hebben hun asielrelaas gekocht van een juridisch adviseur die later strafrechtelijk is veroordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de geloofwaardigheid van de asielmotieven van de eisers niet langer kan worden aangenomen. De rechtbank wijst erop dat de eisers niet in aanmerking komen voor een asielvergunning op basis van de huidige situatie in Iran, noch voor een reguliere verblijfsvergunning. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en de intrekking van hun vergunningen bevestigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om te kunnen vertrouwen op de juistheid van de verstrekte informatie bij asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39979, NL23.39983 en NL23.39986

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , hierna eiseres,

V-nummer: [v-nummer 1]
[eiser 2], hierna eiser 2,
V-nummer: [v-nummer 2]
[eiser 3], hierna eiser 3,
V-nummer: [v-nummer 3]
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R.S. Venema en mr. J.V. de Kort).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de besluiten tot intrekking van hun asielvergunning van 21 december 2023. De vergunningen zijn met terugwerkende kracht ingetrokken per 21 september 2017.
1.1.
Verweerder heeft op 10 februari 2025 aanvullende besluiten genomen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht maken deze besluiten onderdeel van de beroepsprocedure.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, N. Adel als tolk en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1969. Haar zoons [eiser 2] en [eiser 3] zijn geboren op [geboortedatum 2] 2000, respectievelijk [geboortedatum 3] 2002. Ze hebben allemaal de Iraanse nationaliteit.
2.1.
Eisers zijn op 16 juli 2017 Nederland ingereisd om hun schoonmoeder/oma te bezoeken. Op 21 september 2017 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend. Zij heeft tijdens haar asielprocedure onder andere verklaard dat zij seculier is opgevoed, agnost is en gelooft dat de islam een gevaar is voor de Iraanse maatschappij. In 2010 heeft zij tijdens een bezoek aan haar schoonmoeder in Nederland antireligieuze boeken en artikelen op een USB-stick opgeslagen en dit meegenomen naar Iran. Daarvan heeft zij een digitale bibliotheek gemaakt. Eiseres heeft vanaf 2012 ook bijeenkomsten georganiseerd waar zij met andere vrouwen boeken, artikelen en video’s besprak. In 2016 besloot een deel van de groep om hun activiteiten op Telegram te verspreiden. Eiseres heeft antigeloof teksten en video’s voor het kanaal aangeleverd. Tijdens haar verblijf in Nederland in 2017 heeft de Iraanse inlichtingendienst de woning van eiseres doorzocht en de USB-stick en haar laptop meegenomen. Twee leden van de groep zijn opgepakt en ook de (inmiddels ex-) echtgenoot van eiseres – die in Iran verbleef – is tijdelijk vastgehouden.
2.2.
In eerste instantie heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres op 20 november 2017 afgewezen. Volgens eiseres heeft zij daarna op advies van andere Iraanse vreemdelingen in het AZC contact opgenomen met een juridisch adviseur
[naam] , die zij vier keer heeft bezocht. Op 7 december 2017 heeft de adviseur een analyse gestuurd aan de advocaat van eiseres, om in te brengen in de beroepsprocedure. Voor de analyse heeft eiseres € 1.400,- betaald. Op 12 december 2017 heeft verweerder de afwijzing ingetrokken en op 7 september 2018 heeft eiseres een verblijfsvergunning gekregen [1] . De reden voor de verlening van de verblijfsvergunning asiel is dat geloofwaardig werd geacht dat eiseres literatuur tegen de islam had verspreid en in Iran als afvallige werd gezien en daarom werd gezocht door de Iraanse autoriteiten. [2] De jongste zoon van eiseres – eiser 3 – heeft een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor verblijf bij eiseres gekregen. [3] Eiser 2 – de oudste zoon van eiseres – heeft een zelfstandige asielvergunning [4] gekregen, omdat geloofwaardig werd geacht dat eiseres door de Iraanse autoriteiten werd gezocht omdat zij literatuur tegen de islam zou hebben verspreid. [5]
De bestreden besluiten
Intrekking van de asielvergunning van eiseres
3. Volgens verweerder heeft eiseres haar asielrelaas gekocht en ingestudeerd, want zij heeft gebruik gemaakt van de diensten van een adviseur die strafrechtelijk is veroordeeld voor het verzinnen en aandikken van asielverhalen (strafrechtelijk is dit aangeduid als mensensmokkel). Daarom vindt verweerder niet langer geloofwaardig dat eiseres agnost is of als (toegedichte) afvallige zal worden gezien en daardoor bij een terugkeer naar Iran gevaar loopt. In het verlengde daarvan vindt verweerder ook niet meer geloofwaardig dat eiseres bijvoorbeeld antireligieuze boeken heeft verspreid. Uit stukken die Koninklijke Marechaussee heeft aangetroffen tijdens het strafrechtelijk onderzoek naar de adviseur, blijkt volgens verweerder dat eiseres vóór haar nader gehoor op 14 november 2017 al contact heeft gehad met de adviseur, want zij heeft op 11 november 2017 een volmacht ondertekend. Verweerder gelooft daarom niet dat eiseres pas na de afwijzing van haar asielaanvraag contact heeft opgenomen met de adviseur. Verder baseert verweerder zich op een contract tussen de adviseur en eiseres van 7 augustus 2017, dat mogelijk door haar schoonmoeder is ondertekend en op een kwitantie waaruit blijkt dat door of namens eiseres € 6.000,- is betaald aan de adviseur. Ook betrekt verweerder een afgeluisterd telefoongesprek [6] tussen de adviseur en een onbekende man dat volgens verweerder over eisers gaat en waarin verweerder bevestiging ziet dat eiseres al voor de afwijzing contact had met de adviseur. Zo zegt de adviseur dat hij op de dag dat de afwijzing bekend werd gemaakt veelvuldig met – zo wordt door verweerder gesteld – eiseres heeft gebeld en dat hij de afwijzing had kunnen voorkomen als de toenmalige advocaat tijdig het voornemen had doorgegeven. In de stelling van de adviseur dat hij vanaf de eerste dag vond dat ‘geen geloof’ als reden om asiel aan te vragen moest worden genoemd zodat later eventueel een asielaanvraag voor bekering tot het christendom kon worden ingediend, ziet verweerder ook bevestiging dat eiseres vanaf het begin van de asielprocedure contact had met de adviseur. Daarnaast blijkt hieruit volgens verweerder dat eiseres haar asielmotief heeft verzonnen. Ter verdere onderbouwing van dit standpunt wijst verweerder op twee processen-verbaal en het nader gehoor van eiseres. Volgens verweerder vertonen de verklaringen van eiseres sterke gelijkenissen met de antwoorden voorzien door de adviseur en de werkwijze van de adviseur.
3.1.
Verweerder vindt ook om de volgende redenen de door eiseres gestelde geloofsovertuiging, activiteiten en afvalligheid ongeloofwaardig. Eiseres heeft tijdens het intrekkingsgehoor verklaard dat zij in de zes jaar dat zij in Nederland verblijft haar overtuiging niet heeft uitgedragen. Hierin ziet verweerder bevestiging dat eiseres geen agnost is. Ook betrekt verweerder dat eiseres niet heeft onderbouwd dat haar huis is doorzocht door de inlichtingendienst en dat daarbij een laptop en de USB-stick zijn meegenomen. En omdat eiseres seculier is opgevoed, is er geen sprake van afvalligheid omdat er niets is gewijzigd in het innerlijk geloof van eiseres. Bovendien volgt uit het ambtsbericht van september 2023 dat sprake is van een seculariseringstendens in Iran, wat betekent dat iemand die zich heeft afgewend van de islam niet op voorhand in de problemen komt. Dat eiseres kennis heeft van het agnosticisme en humanisme komt doordat zij haar asielrelaas heeft gekocht en ingestudeerd. De negatieve houding van eiseres ten opzichte van de islam is onvoldoende om de ongeloofwaardigheid van de afvalligheid te compenseren. Volgens verweerder staat daarom vast dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt op essentiële onderdelen van haar asielrelaas.
3.2.
Verder heeft verweerder beoordeeld of eiseres bij een terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor vervolging of dat zij dan een reëel risico op ernstige schade loopt. Uit het ambtsbericht volgt dat terugkerende asielzoekers in de regel geen problemen ondervinden. Volgens verweerder bestaat er ook geen reëel risico vanwege de situatie op de luchthaven. Van eiseres mag worden verwacht dat zij – in voorkomend geval – op de luchthaven een verklaring ondertekent dat zij nog steeds moslima is. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij bij de Iraanse autoriteiten bekend staat als afvallige of dat zij als teruggekeerde asielzoeker met een ongeloofwaardig religieus asielmotief te vrezen heeft voor vervolging. Daarom vindt verweerder het niet aannemelijk dat eiseres in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten zal komen te staan of heeft gestaan. Als eiseres nu zou moeten terugkeren naar Iran, ontstaat er voor haar geen actueel gevaar op schending van het Vluchtelingenverdrag en loopt zij geen reëel risico op ernstige schade. Volgens verweerder mocht de asielvergunning daarom worden ingetrokken.
Intrekking van de asielvergunningen van [eiser 2] en [eiser 3]
4. [eiser 2] – eiser 2 – heeft in 2018 een zelfstandige asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) gekregen, omdat geloofwaardig was bevonden dat zijn moeder (eiseres) in Iran werd gezocht voor de autoriteiten wegens het verspreiden van anti-islamliteratuur. Verweerder heeft deze asielvergunning ingetrokken [7] , omdat eiser 2 volgens verweerder onjuiste gegevens heeft verstrekt. Verweerder herhaalt grotendeels de redenen voor intrekking van de asielvergunning genoemd in overweging 3. Verder heeft verweerder de gestelde geloofsovertuiging en afvalligheid van [eiser 2] ongeloofwaardig geacht. Volgens verweerder is eiser 2 niet afvallig, omdat hij seculier is opgevoed en er (dus) niets is gewijzigd in zijn innerlijk geloof. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zich van de islam heeft afgekeerd, omdat hij in Nederland geen andere levenshouding heeft aangenomen dan die hij in Iran al heeft gehad. Volgens verweerder staat daarom vast dat eiser 2 onjuiste gegevens heeft verstrekt op essentiële onderdelen van zijn asielrelaas.
4.1.
Omdat de asielvergunning van [eiser 3] – eiser 3 – afgeleid is van die van eiseres, heeft verweerder ook deze asielvergunning ingetrokken [8] en heeft daarbij geoordeeld dat er geen sprake is van een situatie zoals beschreven in artikel 3.106, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verweerder heeft daarbij beslist dat de intrekking van de asielvergunning van eiser 3 evenredig is.
4.2.
Als eiser 2 en eiser 3 nu naar Iran zouden moeten vertrekken, ontstaat er volgens verweerder voor hen geen actueel gevaar op schending van het Vluchtelingenverdrag en lopen zij geen reëel risico op ernstige schade. Verweerder heeft daarvoor ook het risico op toegedichte afvalligheid en het risico bij terugkeer vanwege de situatie op de luchthaven beoordeeld. Verweerder geeft dezelfde motivering als genoemd in overweging 3.2.
Artikel 8 van het EVRM, slachtoffer van mensenhandel en artikel 64 Vw
5. Verweerder heeft verder beslist dat aan eisers geen reguliere verblijfsvergunning wordt verleend op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) of de regeling voor slachtoffers of getuige-aangevers van mensenhandel. Eisers krijgen ook geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
6. In de besluiten van 21 december 2023 heeft verweerder aan eisers een terugkeerbesluit uitgevaardigd: eiseres en eiser 2 moeten per direct terugkeren naar Iran en eiser 3 binnen vier weken. Verweerder heeft daarnaast aan eiseres en eiser 2 een inreisverbod uitgevaardigd van twee jaar. Tegen eiser 3 heeft verweerder geen inreisverbod uitgevaardigd.
Wat vinden eisers in beroep?
7. Volgens eisers is het asielrelaas van eiseres echt. Eisers voeren aan dat het enkele gebruik van de diensten van de veroordeelde adviseur niet automatisch betekent dat eiseres en eiser 2 onjuiste gegevens hebben verstrekt. Eisers wijzen er op dat eiseres de machtiging, het contract en de kwitantie niet heeft ondertekend. Ook voeren zij aan dat de machtiging niet in het dossier zit en dat is in strijd met het beginsel van equality of arms. Verder kan de machtiging niet gelden als bewijs dat eiseres haar asielrelaas heeft gekocht, omdat de datum en plaatsnaam die volgens verweerder op de machtiging staan onjuist zijn. Eiseres heeft de adviseur pas ná de afwijzing van haar asielaanvraag geconsulteerd en zij verbleef op dat moment in Ter Apel. Ook wijst eiseres er op dat het gerechtshof haar niet heeft aangewezen als betrokken partij in de strafzaak tegen de adviseur. Verweerder kan alleen een asielvergunning intrekken op de grond dat onjuiste gegevens zijn verstrekt, als deze gegevens doorslaggevend zijn geweest voor de vergunningverlening. [9] Dat eiseres in Nederland minder activiteiten verricht is onvoldoende om te twijfelen aan haar afvalligheid. [10] Verder voert eiseres aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht wat de adviseur haar zou hebben ingefluisterd, waardoor niet kan worden vastgesteld of dit doorslaggevend is geweest bij de vergunningverlening. Ook moet volgens eisers vaststaan dat zij de intentie hadden om verweerder te misleiden. [11]
7.1.
Verder voeren eisers aan dat de Iraanse autoriteiten hen beschouwen als moslim die het land hebben verlaten. Eisers zijn seculier opgevoed en vallen daarmee onder het beleid voor afvalligheid. Het is onduidelijk of het beleid dat verweerder voert voor afvalligen in Iran in lijn is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de hoogste bestuursrechter) van 19 januari 2022 [12] . In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de situatie van (toegedichte) atheïsten en afvalligen bij een terugkeer naar Iran beter moet worden onderzocht, omdat zij op het vliegveld kunnen worden ondervraagd en daarbij problemen ondervinden door hun houding tegenover de islam.
7.2.
Verder wijzen eisers op het tijdsverloop tussen de veroordeling van de adviseur en de intrekking van de verblijfsvergunningen. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Ten tijde van de vergunningverlening was verweerder al op de hoogte van de verdenkingen tegen de adviseur en wist verweerder dat eisers contact met hem hadden. Als er sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens, dan was dit al bekend ten tijde van de vergunningverlening.
7.3.
Eisers voeren ook aan dat verweerder wel een evenredigheidsbeoordeling moet maken. Ter onderbouwing wijzen zij op een noot van Counet [13] . Verder voeren eisers aan dat verweerder in de beoordeling van artikel 8 van het EVRM had moeten betrekken dat lang is gewacht met het intrekken van de vergunningen. Ter onderbouwing wijzen eisers op een uitspraak van de Afdeling [14] . Eisers voeren ook aan dat de veroordeling van de adviseur (de wederrechtelijkheid) niet ziet op de onwaarheden die mogelijk aan de asielaanvraag ten grondslag zijn gelegd, maar op de binnenkomst in het land onder valse voorwendselen.
7.4.
Eiser 2 en eiser 3 voeren aan dat verweerder bij de intrekking van hun (afgeleide) verblijfsvergunningen een belangenafweging op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [15] had moeten maken en dat verweerder daarin had moeten meewegen dat zij zelf geen onjuiste gegevens hebben verstrekt. Ter onderbouwing wijzen zij op een het arrest van het Hof van Justitie van 14 maart 2019 [16] en een noot van Oosterom-Staples.
7.5.
Tot slot voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte hun aanvragen tot het verlengen van de verblijfsvergunningen heeft afgewezen, dat verweerder ten onrechte tegen hen een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd en ten onrechte hen een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Intrekking van de asielvergunning van eiseres
8. Verweerder moet een asielvergunning voor bepaalde tijd intrekken als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt of achtergehouden. De bewijslast ligt bij verweerder om dit aannemelijk te maken. Verweerder moet daarnaast ook deugdelijk hebben vastgesteld dat hij de asielvergunning niet zou hebben verleend als hij op de hoogte was van de juiste gegevens. Als verweerder aan de bewijslast voldoet, dan is het aan de vreemdeling om het bewijs te weerleggen. [17]
9. De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt die bepalend zijn geweest voor het verlenen van haar asielvergunning. De rechtbank is van oordeel dat uit de besluitvorming voldoende blijkt dat zij op essentiële onderdelen onjuiste gegevens heeft verstrekt die bepalend zijn geweest voor de verlening van de asielvergunning. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
9.1.
Ten eerste is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het afgeluisterde telefoongesprek tussen de adviseur en een voor de rechtbank onbekende man over eisers gaat. Eiseres wordt bij haar voornaam genoemd, er wordt gesproken over ‘die jongens’ en de negatieve beschikkingen die zij vlak voor het telefoongesprek hebben ontvangen. Verder komt het genoemde asielmotief overeen met het asielmotief van eiseres en wijst de adviseur op meerdere ‘fouten’ in de initiële afwijzing die hij later namens eiseres in de analyse heeft aangekaart. Ook wordt gesproken over het veranderen van gemachtigde, en enkele dagen na het telefoongesprek hebben eisers een andere gemachtigde. Tot slot volgt uit het gesprek dat de personen over wie het gesprek gaat regelmatig in Nederland komen, wat overeenkomt met de verklaringen van eiseres. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het telefoongesprek over eisers gaat.
9.2.
Uit het afgeluisterde telefoongesprek en andere stukken die verweerder aan de intrekking ten grondslag heeft gelegd, kan worden afgeleid dat eiseres voorafgaand aan de afwijzing van de asielaanvragen in 2017 al contact had met de veroordeelde adviseur en dat haar asielmotief niet authentiek is. Zo vertelt de adviseur tijdens het telefoongesprek dat hij eiseres meermaals heeft gebeld om te vragen of zij een beschikking heeft ontvangen en dat hij de initiële afwijzing had kunnen voorkomen als de toenmalige advocaat van eiseres hem tijdig het voornemen had gegeven. Daarnaast zegt de adviseur dat hij ‘al vanaf de eerste dag’ vond dat ‘geen geloof’ als asielmotief moest worden aangevoerd ‘met de achterliggende gedachte dat als dat niet lukt later een bekering tot het christendom [kan worden] bijgevoegd’. Dit duidt er op dat eiseres voor de afwijzingen contact heeft gehad met de adviseur, in plaats van daarna zoals zij stelt. Eveneens wijst met name de laatstgenoemde uitspraak er op dat de adviseur een asielmotief heeft aangedragen en dat de adviseur ook al een alternatief had bedacht voor het geval als hun eerste aanvraag niet succesvol zou zijn. Verder is het contract tussen eisers en de adviseur op 7 augustus 2017 afgesloten, terwijl de inval – de reden voor eiseres om asiel aan te vragen – volgens eiseres op 18 september 2017 heeft plaatsgevonden. Niet valt in te zien waarom namens eisers een contract is afgesloten met de adviseur op het moment dat voor hen geen reden bestond om asiel aan te vragen.
9.3.
Daarnaast is van belang dat het asielrelaas van eiseres sterk overeenkomt met een verhaallijn van de adviseur. Net als in de verhaallijn heeft eiseres gesteld dat zij een digitale bibliotheek had gemaakt en was ‘de laatste gebeurtenis’ – oftewel de reden om asiel aan te vragen – een inval in haar woning door de autoriteiten. [18] De inval vond plaats op het moment dat eisers legaal in Nederland verbleven op basis van een visum kort verblijf en eiseres werd plotseling gebeld vanuit Iran dat zij daarom niet terug kon keren. Uit het vonnis in de ontnemingszaak tegen de adviseur en de toelichting van verweerder blijkt dat deze gang van zaken overeenkomt met een groot deel van de zaken waarbij de adviseur was betrokken. Ook de machtiging onderbouwt het standpunt van verweerder dat eiseres voor de afwijzingen contact had met de adviseur, want het is ondertekend vóórdat het nader gehoor had plaatsgevonden. Ook blijkt uit de kwitantie dat de adviseur is betaald. Uit het vonnis in de ontnemingszaak tegen de adviseur blijkt eveneens dat door of namens eisers op 2 augustus 2017 € 100,- is betaald aan de adviseur. [19]
9.4.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom zij de gestelde geloofsovertuiging en afvalligheid van eiseres ongeloofwaardig acht. Verweerder heeft ook ongeloofwaardig kunnen vinden dat eiseres zich heeft afgekeerd van de islam. Dat eiseres een seculier leven heeft geleid in Iran is hiertoe onvoldoende. Verweerder heeft in de beoordeling kunnen betrekken dat eiseres sinds haar komst naar Nederland haar geloofsovertuiging op geen enkele wijze heeft uitgedragen.
9.5.
Hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht is onvoldoende om de bevindingen en conclusies van verweerder te weerleggen. In overwegingen 9.2. en 9.3. heeft de rechtbank uitgelegd waarom zij eiseres niet volgt in haar stelling dat zij pas na de afwijzingen contact heeft opgenomen met de adviseur. Ten aanzien van de machtiging overweegt de rechtbank dat eiseres heeft verklaard dat haar handtekening op het document staat. [20] De stelling van eiseres in het beroepschrift dat zij de machtiging niet heeft ondertekend, volgt de rechtbank daarom niet. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder er op heeft mogen wijzen dat eiseres de machtiging in de vorige procedure tegen de initiële afwijzing van haar asielaanvraag heeft ingebracht en dat zij nu pas – tijdens de procedure over de intrekking van haar asielvergunning – stelt dat de machtiging deels niet klopt. Gezien deze gang van zaken mag verweerder van eiseres verwachten dat zij onderbouwt dat de datum op de machtiging onjuist is. Volgens eiseres is het woonadres op de machtiging een indicatie dat de datum op de machtiging onjuist is, maar verweerder hoeft haar hierin zonder nadere onderbouwing niet te volgen. Dat eiseres het contract en de kwitantie niet zelf heeft ondertekend, is op zichzelf staand onvoldoende om aan de inhoud van die stukken te twijfelen. Daar komt bij dat het contract volgens verweerder mogelijk is ondertekend door de schoonmoeder van eiseres. Eiseres heeft dit in beroep niet bestreden. Ook is volgens verweerder niet bevreemdend dat de handtekening van de adviseur op de kwitantie staat, omdat het gebruikelijk is dat de kwitantie wordt ondertekend door degene die het bedrag in ontvangst heeft genomen. Dit heeft eiseres ook niet tegengesproken in beroep. Eiseres heeft gelijk dat het enkele feit dat iemand in Nederland zijn geloofsovertuiging niet of minder uitdraagt onvoldoende is om alleen daarom al een vergunning in te trekken. Echter, zoals uit overwegingen 9.2.tot 9.4. blijkt, is daar geen sprake van. Dat eiseres niet is betrokken in de strafzaak tegen de adviseur, is onvoldoende om anders te oordelen. Overigens wordt eiseres wel genoemd in de ontnemingszaak waarin het gerechtshof heeft geoordeeld dat de adviseur wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht wat de adviseur haar zou hebben ingefluisterd, waardoor volgens haar niet kan worden vastgesteld of dit doorslaggevend is geweest bij de vergunningverlening. Eiseres blijft immers bij haar asielmotief. Alleen daarom al is het voor verweerder niet mogelijk om dergelijk onderzoek uit te voeren.
9.6.
Dat verweerder op de hoogte was of had kunnen zijn dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt tijdens haar asielprocedure betekent niet dat verweerder de verblijfsvergunning van eiseres niet mocht intrekken. Uit artikel 14, derde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn volgt dat verweerder gehouden is de vluchtelingenstatus in te trekken als blijkt dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt. Deze intrekkingsgrond is dwingend van aard. De intrekking is niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Uit het voorgaande volgt immers dat de vergunningverlening berust op door eiseres verstrekte onjuiste informatie, terwijl deze verlening niet zou hebben plaatsgevonden als zij de juiste informatie had verstrekt. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat eiseres onder die omstandigheden geen geslaagd beroep kan doen op het rechtszekerheidsbeginsel. Het beginsel staat rechtsherstel niet in de weg. [21] Een situatie als in de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2021 [22] is niet aan de orde, voor zover eisers dit hebben willen aanvoeren. Verder overweegt de rechtbank dat de intentie om te misleiden niet hoeft vast te staan. [23]
9.7.
Gezien hetgeen hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt over essentiële onderdelen van haar asielrelaas. Deze onjuiste gegevens zijn doorslaggevend geweest bij de verlening van de vluchtelingenstatus. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor intrekking van de verblijfsvergunning.
Intrekking van de asielvergunning van eiser 3
10. De verblijfsvergunning van eiser 3 is afgeleid van de verblijfsvergunning van eiseres. Met de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres is de grondslag voor verlening van de verblijfsvergunning van eiser 3 komen te vervallen. [24] Verweerder beoordeelt in zo’n situatie op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [25] of de intrekking van een afgeleide verblijfsvergunning asiel achterwege moet worden gelaten of dat een vreemdeling ander verblijf moet worden toegestaan. Verweerder moet onderzoek doen naar de situatie van de vreemdeling en daarbij een evenwichtige en redelijke beoordeling maken van alle relevante belangen. [26] Ook moet verweerder betrekken dat – in voorkomend geval – de vreemdeling niet op de hoogte was dat onjuiste gegevens zijn verstrekt. [27]
10.1.
De beroepsgronden van eiser 3 komen grotendeels overeen met de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank volstaat daarom met een verwijzing naar overwegingen 9.5. en 9.6. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit op goede gronden op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om van intrekking van de verblijfsvergunning van eiser 3 af te zien op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank stelt vast dat verweerder, anders dan eiser 3 stelt, wel een belangenafweging zoals bedoelt in artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn heeft gemaakt en wijst daarbij op pagina’s 7 en 10-18 van het voornemen [28] en pagina’s 12-14 van het bestreden besluit [29] . Uit jurisprudentie blijkt dat de belangenafweging in artikel 17 gelijk is aan de belangenafweging in artikel 8 van het EVRM. [30] Bij de belangenafweging heeft verweerder rekening gehouden met de aard en hechtheid van de gezinsband, de duur van zijn verblijf in Nederland, zijn leeftijd waarop hij in Nederland is aangekomen en het bestaan van familie- culturele- en sociale banden in Nederland en Iran. Verweerder heeft de belangen van eiser 3 voldoende kenbaar betrokken, en afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse samenleving. Verweerder heeft bij de beoordeling van de banden met Iran en duur van zijn verblijf in Nederland op het standpunt mogen stellen dat eiser 3 substantiële banden heeft met het land van herkomst. Verweerder heeft hierbij betrokken dat hij de Iraanse nationaliteit heeft, de taal spreekt en cultuur kent, daar familie heeft, naar school is gegaan en langer in Iran heeft gewoond dan in Nederland. Verweerder heeft zich ten aanzien van de banden met Nederland op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat eiser 3 zijn banden met Nederland heeft geïntensiveerd. Verweerder heeft hierbij betrokken dat eiser 3 op vijftienjarige leeftijd naar Nederland is gekomen en hier naar school is geweest. Eiser heeft tijdens het intrekkingsgehoor van 18 juli 2023 verklaard geen relatie te hebben. Van sterke sociale banden of economische banden in Nederland is niet gebleken. De stelling van eiser 3 tijdens de zitting dat hij werkt, heeft hij niet onderbouwd. Verder heeft verweerder betrokken dat met de beëindiging van het verblijfsrecht geen sprake is van schending van het recht op familie- en gezinsleven, nu de verblijfsvergunningen van eiseres en eiser 2 eveneens zijn ingetrokken. Ten slotte heeft verweerder in dit kader mogen betrekken dat ook eiser 3 onjuiste gegevens heeft verstrekt. De verklaringen van eiser 3 over de gestelde afvalligheid komen overeen met de verklaringen van eiseres, waarvan de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat deze niet authentiek zijn.
10.2.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser 3 in heeft mogen trekken.
Intrekking van de asielvergunning van eiser 2
11. Eiser 2 heeft een zelfstandige asielvergunning, wat betekent dat verweerder ook ten aanzien van hem aannemelijk moet maken dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt op essentiële onderdelen die doorslaggevend zijn geweest voor de vergunningverlening.
11.1.
Gezien de verwevenheid tussen de asielrelazen van eiser 2 en eiseres – aan eiser 2 is een vergunning verleend omdat geloofwaardig werd geacht dat eiseres door de Iraanse autoriteiten werd gezocht omdat zij literatuur tegen de islam zou hebben verspreid – is de rechtbank van oordeel dat uit de voorgaande overwegingen eveneens volgt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser 2 onjuiste gegevens heeft verstrekt die doorslaggevend zijn geweest voor de vergunningverlening. Aanvullend overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom zij de gestelde afvalligheid van eiser 2 ongeloofwaardig acht. Verweerder heeft kunnen vinden dat niet aannemelijk is dat eiser 2 zich heeft afgekeerd van de islam. Dat eiser een seculier leven heeft geleid is hiertoe onvoldoende. Eiser 2 heeft niet inzichtelijk gemaakt dat hij een proces hij heeft doorgemaakt om zijn geloof te verlaten en welke overtuiging daaraan ten grondslag ligt.
11.2.
De beroepsgronden van eiser 2 komen grotendeels overeen met de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank volstaat daarom met een verwijzing naar overwegingen 9.5. en 9.6. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat verweerder niet gehouden was om een belangenafweging te maken op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, omdat eiser 2 een zelfstandige asielvergunning heeft.
Beoordeling van de situatie ten tijde van verlening van de verblijfsvergunning
12. Verweerder laat de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd achterwege indien er op het moment van verlening van de oorspronkelijke verblijfsvergunning sprake was van andere gronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. [31]
12.1.
Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat zij in het kader van de ex tunc-toetsing geloofwaardig acht dat eisers in Iran een seculier leven hebben geleid. De rechtbank begrijpt deze toelichting zo dat verweerder dit heeft beoordeeld in de bestreden besluitvorming, ook al staat dit daar niet expliciet in. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden zich op het standpunt gesteld dat het seculiere leven dat eisers in Iran hebben geleid onvoldoende reden is om de intrekking van de verblijfsvergunningen achterwege te laten. Eisers hebben verklaard dat zij – behalve de gestelde problemen na hun vertrek uit Iran – geen problemen hebben ondervonden vanwege dat seculiere leven. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding was om de intrekkingen achterwege te laten, omdat op het moment van verlening van de vergunningen geen andere gronden voor verlening bestond.
Beoordeling van de huidige situatie
13. Verweerder beoordeelt bij een intrekking op de grond dat een vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt op het moment van de herbeoordeling of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige elementen en bevindingen alsnog in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [32] In dit kader is met name relevant dat eisers afkomstig zijn uit Iran en daarnaartoe moeten terugkeren. De hoogste bestuursrechter heeft zich meermaals uitgelaten dat verweerder moet beoordelen of een vreemdeling uit Iran een risico loopt bij een terugkeer naar dat land vanwege (toegedichte) afvalligheid en een mogelijke ondervraging op het vliegveld door de Iraanse autoriteiten. [33]
13.1.
Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat eisers bij terugkeer naar Iran geen gegronde vrees voor vervolging op basis van een geloofsovertuiging of afvalligheid hebben. Verweerder heeft er op kunnen wijzen dat de door eisers gestelde geloofsovertuiging en/of afvalligheid ongeloofwaardig zijn. Eisers hebben niet gesteld dat zij in Nederland (alsnog) afvallig zijn geworden. Daarnaast heeft verweerder uit de verklaringen van eisers kunnen afleiden dat zij hun seculiere leven in Nederland niet actief hebben uitgedragen. [34] Ook kan uit de verklaringen worden afgeleid dat zij hun seculiere levenshouding niet actief hebben uitgedragen in Iran en dat zij geen persoonlijke problemen hebben ondervonden aldaar. [35] Derhalve heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat de Iraanse autoriteiten of hun sociale omgeving afvalligheid zullen toedichten, waardoor niet aannemelijk is dat eisers daarom bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade dan wel een gegronde vrees voor vervolging hebben.
13.2.
Met betrekking tot de mogelijke ondervraging bij terugkeer op het vliegveld in Iran heeft verweerder er op kunnen wijzen dat niet geloofwaardig is dat eisers agnost en/of afvallig zijn en dat zij geen geloofwaardig geachte problemen hebben ervaren met de Iraanse autoriteiten. Het is niet aannemelijk dat eisers daardoor in de negatieve aandacht van de autoriteiten staan. Weliswaar lopen eisers bij een terugkeer naar Iran een groot risico op ondervraging op de luchthaven vanwege hun lange verblijf in het buitenland en hun mogelijke terugkeer met een laissez passer. Uit het ambtsbericht blijkt echter dat de autoriteiten doorgaans niet vragen naar de geloofsovertuiging en in het geval van eisers bestaat geen aanwijzing dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van hun asielmotief. [36] Er zijn daarom geen aanwijzingen dat de Iraanse autoriteiten eisers (alsnog) afvalligheid zullen toedichten. Van eisers mag worden verlangd dat zij zich terughoudend opstellen en niet vanuit zichzelf verklaren over hun asielaanvraag en gestelde asielmotief. Voor zover de autoriteiten op de hoogte zouden raken van het gestelde asielmotief, mag van eisers worden verlangd dat zij aangeven dit motief te hebben verzonnen om in aanmerking te komen voor een asielvergunning. Hoewel uit het ambtsbericht blijkt dat een terugkeer na een onsuccesvolle asielaanvraag het risico om in de problemen te komen aanzienlijk verhoogt [37] , mag verweerder op basis van de verklaringen van eisers aannemen dat zij in Iran geen activiteiten zullen verrichten die tot negatieve aandacht van de autoriteiten zal leiden. Verweerder heeft hierbij er op kunnen wijzen dat uit het algemeen ambtsbericht niet blijkt dat eisers een risico lopen omdat zij een religieus asielmotief ten grondslag hebben gelegd aan hun asielaanvragen. Ook mag van eisers worden verlangd dat zij desgevraagd een verklaring ondertekenen dat zij nog het Iraanse staatsburgerschap hebben en dit respecteren. Verweerder heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat een eventuele monitoring door de Iraanse autoriteiten na hun terugkeer geen reëel risico oplevert, omdat gezien de verklaringen van eisers mag worden aangenomen dat zij geen activiteiten zullen verrichten die tot negatieve aandacht van de autoriteiten zal leiden. Verweerder heeft kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat eisers door de ondervraging op het vliegveld een reëel risico op ernstige schade lopen.
13.3.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding was de intrekking van de verblijfsvergunningen van eisers achterwege te laten, omdat zij niet op basis van de huidige situatie alsnog in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Artikel 8 van het EVRM
14. Verweerder beoordeelt bij een intrekking ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. [38] Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat artikel 8 van het EVRM verweerder ertoe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van de Nederlandse staat. De rechter moet toetsen of verweerder dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
14.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de intrekking van de verblijfsvergunningen van eisers niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in de beoordelingen kunnen betrekken dat eisers gezamenlijk Nederland moeten verlaten, dat niet is gebleken dat zij een partner hebben en dat niet aannemelijk is dat sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en de schoonouders/grootouders. In zoverre zijn de intrekkingen niet in strijd met het recht op familie- of gezinsleven. Eisers hebben dit in beroep niet bestreden.
14.2.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de sinds 2017 opgebouwde persoonlijke, sociale en economische banden van eisers niet van dien aard zijn dat sprake is van beschermenswaardig privéleven. Ten aanzien van eiseres heeft verweerder eveneens betrokken dat zij geen werk of contact met vrienden of kennissen heeft, taallessen volgt en medische problemen heeft. Voor eiser 2 heeft verweerder betrokken dat hij een studie volgt, veel activiteiten onderneemt met zijn vrienden, dat het milieu en dierenrechten belangrijk voor hem zijn en dat hij geen werk heeft omdat hij door ziekte niet kan werken. Ten aanzien van eiser 3 heeft verweerder betrokken dat hij studeert, dat hij met vrienden gaat sporten en dat hij zich vrijer voelt in Nederland. Eisers hebben niet gesteld dat verweerder bepaalde belangen buiten beschouwing heeft gelaten. Tijdens de zitting hebben eisers 2 en 3 gesteld dat zij inmiddels werken. Los van de vraag of dit alsnog in de beoordeling kan worden betrokken, overweegt de rechtbank dat eisers deze stelling niet hebben onderbouwd.
14.3.
Niet ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt mogen stellen dat het belang van de Nederlandse overheid, dat een verblijfsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van juiste gegevens, zwaar weegt. Door het verstrekken van onjuiste gegevens hebben eisers in Nederland kunnen wonen, waardoor zij een privéleven in Nederland hebben kunnen opbouwen. Ook heeft verweerder zwaar in het nadeel van eisers mogen meewegen dat zij achteraf bezien nooit in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning, en het leven dat eisers op basis van de aan hen verstrekte asielvergunningen heeft opgebouwd in Nederland een wankele basis had en dat rechtsherstel zou kunnen plaatsvinden. In het tijdsverloop dat er is geweest tussen de bekendheid met het verstrekken van de onjuiste gegevens en de uiteindelijke intrekkingsbesluiten ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om dit in het voordeel van eisers te laten uitvallen. De omstandigheden en het tijdsverloop in de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [39] waar eisers op wijzen is niet vergelijkbaar met hun situatie. In die zaak heeft verweerder bijgedragen aan de verwachting van de vreemdeling dat hij zijn verblijfsrecht zou behouden en daar is in het geval van eisers geen sprake van. Ook heeft verweerder in het nadeel van eisers mogen betrekken dat zij geen zelfstandige middelen van bestaan hebben. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat zij substantiële banden hebben met Iran, omdat zij de taal spreken, de cultuur kennen, daar familie hebben en langer in Iran hebben verbleven dan in Nederland. Ten aanzien van hun binding met Nederland heeft verweerder mogen vinden dat dit niet de gebruikelijk banden overstijgt. Dat eisers studeren en eiser 2 en eiser 3 hier sociale contacten hebben, de Nederlandse taal spreken en gezien hun leeftijd vormende jaren in Nederland hebben doorgebracht heeft verweerder niet zodanig bijzonder hoeven vinden dat daardoor de belangenafweging in hun voordeel moet uitvallen en de intrekking van de verblijfsvergunningen achterwege moet worden gelaten. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat niet is gebleken dat eisers niet opnieuw in Iran een privéleven kunnen opbouwen en dat niet is gebleken dat de medische zorg van eiseres in Nederland moet plaatsvinden.
14.4.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de belangenafwegingen niet ten onrechte in het nadeel van eisers laten uitvallen.
Evenredigheid
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er in het geval van eiseres en eiser 2 geen ruimte is voor een nadere evenredigheidsbeoordeling, ook niet op basis van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel voor zover eisers dat hebben willen aanvoeren. [40] Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de Kwalificatierichtlijn dat er geen ruimte bestaat om een vreemdeling een verblijfstitel te laten behouden als achteraf blijkt dat de vreemdeling niet voldoet aan de materiële voorwaarden voor verlening van de vluchtelingen- of subsidiaire beschermingsstatus, omdat verkeerde informatie is verstrekt of relevante informatie is achtergehouden dat doorslaggevend is geweest voor de verlening. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder in het geval van een intrekking van een verblijfsvergunning beoordeelt of er toch aanleiding bestaat voor het verlenen van een vergunning al dan niet op andere gronden. [41] Ook beoordeelt verweerder of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM en of er aanleiding bestaat om de vreemdeling uitstel van vertrek te verlenen. Er wordt in die zin rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval. De noot van A. Chatelion Counet [42] waar eisers naar hebben verwezen geeft geen aanleiding om anders te oordelen.
15.1.
Ten aanzien van eiser 3 stelt de rechtbank vast dat verweerder – anders dan wordt aangevoerd – wel een evenredigheidsbeoordeling heeft gemaakt. De rechtbank wijst op pagina’s 3-4 van het voornemen van 2 februari 2023, pagina’s 7-8 van het voornemen van 2 november 2023 en pagina’s 4-5 van het bestreden besluit van 21 december 2023. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de intrekking en afwijzing van de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning evenredig is. Verweerder heeft in dit kader overwogen dat niet is gebleken dat eiser geen banden heeft met Iran of dat de banden met Nederland zodanig zijn dat van intrekking of afwijzing moet worden afgezien. Ook heeft verweerder de overwegingen in het kader van artikel 8 van het EVRM betrokken. Verder is volgens verweerder niet gebleken dat sprake is van andere individuele belangen die moeten worden betrokken. Eiser 3 heeft geen gronden aangevoerd waarom de evenredigheidsbeoordeling van verweerder onjuist zou zijn.
Verlenging verblijfsvergunningen, terugkeerbesluiten en inreisverboden
16. Eisers hebben geen specifieke gronden aangevoerd waarom verweerder hun aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunningen ten onrechte heeft afgewezen. Eveneens hebben zij geen specifieke gronden aangevoerd waarom de terugkeerbesluiten en inreisverboden ten onrechte zijn uitgevaardigd.

Conclusie en gevolgen

17. Verweerder heeft de verblijfsvergunningen van eisers mogen intrekken. Eveneens heeft verweerder de aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunningen mogen afwijzen.
18. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzitter, en mr. M.D. Gunster en mr. M. Garabitian, leden, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De verblijfsvergunning asiel is op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 1000 (Vw) ingewilligd.
2.Zie pagina 2 van het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres van 2 februari 2023.
3.Op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw.
4.Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
5.Zie pagina 2 van het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiser 2 van 2 februari 2023.
6.Proces-verbaal nr. 1801051103.5132 ‘bevindingen Hope & Iala’, van 17 januari 2020.
7.Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
8.Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.
9.Ter onderbouwing wijzen eisers op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2057.
10.Ter onderbouwing wijst eiseres op de uitspraak van rechtbank Zwolle van 26 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:4581.
11.Ter onderbouwing wijst eiseres op een stuk van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR) van 22 november 2004 ‘Note on the Cancellation of Refugee Status’.
13.A. Chatelion Counet, ‘Onjuiste identiteitsgegevens; in dit geval niet doorslaggevend voor het verlenen van vergunning’, Jurisprudentie Vreemdelingenrecht, aflevering 5, 2023.
14.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2835.
15.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
16.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:203.
17.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:230.
18.Proces-verbaal van bevindingen nr. 1803271235.0213 (PV-202) en proces-verbaal van bevindingen nr. PV-422.
19.Vonnis van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 7 december 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:4074.
20.Rapport intrekkingsgehoor van 20 juli 20205, p. 8.
21.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4623.
23.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:230.
24.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw en paragraaf C2/10.4.8 van de Vc.
25.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
26.Zie bijvoorbeeld het arrest van Het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 april 2016, C-558/14 [ECLI:EU:C:2016:285] punt 43.
27.Zie het arrest Y.Z. e.a. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:203.
28.Het voornemen van 3 november 2023.
29.Het bestreden besluit van 21 december 2023.
30.Zie bijvoorbeeld het arrest van 27 juni 2006, Parlement/Raad, ECLI:EU:C:2006:429 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:329.
31.Paragraaf C2/10.1.3 van de Vc in samenhang gelezen met paragraaf C2/10.2.1.1. van de Vc en paragraaf C2/10.4.2 van de Vc.
32.Paragraaf C2/10.1.4. van de Vc gelezen in samenhang met paragraaf C2/10.2.1.2 van de Vc paragraaf C2/10.1.4 van de Vc.
33.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94.
34.Ten aanzien van eiseres, zie het rapport intrekkingsgehoor van 18 juli 2023, p. 13. Ten aanzien van eiser 2, zie het rapport intrekkingsgehoor van 18 juli 2023, p. 10-11. Ten aanzien van eiser 3, zie het rapport intrekkingsgehoor van 18 juli 2023, p. 10.
35.Ten aanzien van eiseres, zie het nader gehoor van 14 november 2017, p. 11-13. Ten aanzien van eiser 2, zie het nader gehoor van 14 november 2017, p. 4 en 10-12. Ten aanzien van eiser 3, zie het nader gehoor van 14 november 2017, p. 9-10.
36.Algemeen ambtsbericht Iran van september 2023, p. 115.
37.Algemeen ambtsbericht Iran van september 2023, p. 115-116.
38.Paragraaf C2/10.1.5. van de Vc.
39.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2835.
40.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:230, r.o. 5.1 tot en met 5.5. en van 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2025:575.
41.Zie paragraaf C2/10.1.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
42.A. Chatelion Counet, ‘Onjuiste identiteitsgegevens; in dit geval niet doorslaggevend voor het verlenen van vergunning’, Jurisprudentie Vreemdelingenrecht, aflevering 5, 2023.