ECLI:NL:RBDHA:2025:8466

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL24.9117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming en terugkeerbesluit in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser, een Oekraïense vreemdeling, en het daaropvolgende terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 5 maart 2024 beroep ingesteld tegen een brief van 8 februari 2024, waarin werd aangekondigd dat hij voor 4 maart 2024 een nieuw terugkeerbesluit zou ontvangen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 maart 2024, maar de behandeling werd later heropend in afwachting van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de prejudiciële vragen die eerder waren gesteld. Op 10 januari 2025 heeft de rechtbank partijen gevraagd te reageren op het arrest Kaduna, dat op 19 december 2024 was gewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tijdelijke bescherming van eiser op 4 maart 2024 was beëindigd, en dat het terugkeerbesluit van 7 maart 2024 rechtmatig was, omdat eiser op dat moment geen bescherming meer genoot. De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om het terugkeerbesluit uit te vaardigen, en dat er geen schending was van de algemene beginselen van het Unierecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het terugkeerbesluit in stand blijft en eiser geen proceskosten vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9117

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigden: mr. A. Bondarev en mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Op 5 maart 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen de brief van 8 februari 2024
waarin staat dat hij voor 4 maart 2024 een nieuw terugkeerbesluit krijgt.
Op 7 maart 2024 heeft verweerder het terugkeerbesluit van diezelfde datum
toegevoegd aan het digitale dossier. Eiser heeft meegedeeld dat hij zijn beroep handhaaft als
gericht tegen het terugkeerbesluit van 7 maart 2024.
De rechtbank beschouwt het beroep op grond van artikel 6:10, eerste lid, aanhef en
onder b, van de Awb [1] als gericht tegen het terugkeerbesluit van 7
maart 2024.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld in Breda
samen met een ander beroep van eiser met het zaaknummer NL23.19832. [2] Hieraan hebben
deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder mr. A. Bondarev. Na afloop van de behandeling op zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Op 11 april 2024 heeft de rechtbank het onderzoek in dit beroep heropend middels een heropeningsbeslissing [3] en de behandeling van de zaak aangehouden tot het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) arrest heeft gewezen op de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft gesteld. [4]
Op 10 januari 2025 heeft de rechtbank partijen verzocht om te reageren op de betekenis van
het arrest Kaduna e.a. van het Hof van 19 december 2024 (hierna: arrest Kaduna). [5] Daarbij heeft de rechtbank ook verzocht om mee te delen of een nadere behandeling ter zitting is gewenst. Hierbij heeft de rechtbank meegedeeld dat zij bij het ontbreken van een dergelijke mededeling ervan uitgaat dat er instemming is om het onderzoek zonder nadere behandeling te sluiten.
Op 10 januari 2025 heeft eiser gereageerd. Verweerder heeft op 20 januari 2025 gereageerd.
Gelet op de reacties van partijen heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid
gesteld om aanvullende reacties in te dienen. De rechtbank heeft partijen wederom
verzocht om in hun reactie ook mee te delen of zij een nadere behandeling op zitting
wensen.
Geen van de partijen heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De rechtbank heeft daarom bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 4 maart 2025 gesloten.
Op 15 april 2025 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Het arrest Kaduna
1. In het arrest Kaduna heeft het Hof de prejudiciële vragen beantwoord van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, [6] en de hoogste Nederlandse bestuursrechter [7] over de duur van de facultatieve tijdelijke bescherming, het moment waarop verweerder deze facultatieve tijdelijke bescherming mocht beëindigen en over het moment waarop verweerder een terugkeerbesluit mocht uitvaardigen.
2. Uit het arrest Kaduna volgt dat een lidstaat de door hem verleende facultatieve tijdelijke bescherming op een eerder tijdstip mag intrekken dan het tijdstip waarop de verplichte tijdelijke bescherming geen rechtsgevolgen meer heeft, zolang dit geen afbreuk doet aan de doelstellingen en het nuttig effect van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [8] en de algemene beginselen van het Unierecht, waaronder het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, in acht worden genomen. Uit het arrest volgt verder dat een lidstaat geen terugkeerbesluit kan uitvaardigen tegen een derdelander die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft en die facultatieve tijdelijke bescherming geniet, voordat deze bescherming is geëindigd, zelfs wanneer blijkt dat die bescherming binnenkort zal eindigen en de gevolgen van dit besluit tot die datum worden opgeschort.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de tijdelijke bescherming geacht moet worden te zijn beëindigd op 4 maart 2024. Verweerder heeft verwezen naar een Kamerbrief van 24 januari 2024 van de toenmalige staatssecretaris, waarin is meegedeeld dat de facultatieve tijdelijke bescherming eindigt op 4 maart 2024. [9] De facultatief beschermden zijn daarover ook (schriftelijk) geïnformeerd. Daarnaast heeft verweerder geen toezeggingen gedaan waaruit derdelanders mochten afleiden dat hun tijdelijke bescherming pas zou eindigen als de maximale duur daarvan is bereikt. [10] De rechtbank ziet in dit geval geen reden om tot een ander oordeel te komen. Verweerder was bevoegd om de facultatieve tijdelijke bescherming te beëindigen op een tijdstip gelegen voor de datum waarop de verplichte tijdelijke bescherming eindigt, zoals in dit geval ook is gedaan. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de algemene beginselen van het Unierecht hierbij niet in acht zijn genomen. In dit verband merkt de rechtbank op dat derdelanders zoals eiser niet worden belet om alsnog een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Als een eerdere asielaanvraag buiten behandeling is gesteld omdat een vreemdeling niet heeft aangegeven dat hij de asielprocedure wilde doorlopen op het moment dat hij nog tijdelijke bescherming genoot, moet de opvolgende asielaanvraag worden behandeld als een eerste asielaanvraag.
4.
De rechtbank stelt verder vast dat er in eisers geval geen sprake is van een terugkeerbesluit dat dateert van vóór het aflopen van de facultatieve tijdelijke bescherming op 4 maart 2024, maar van erna. Het terugkeerbesluit dateert namelijk van 7 maart 2024. Dit betekent dat verweerder het terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd op het moment dat eiser geen facultatieve tijdelijke bescherming meer genoot en dus illegaal op het Nederlandse grondgebied verbleef. Verweerder kon daarom in dit geval wel een terugkeerbesluit uitvaardigen.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het terugkeerbesluit blijft in stand. Verweerder hoeft daarom aan eiser geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 mei 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, voorzitter, mr. M.L. Weerkamp en mr. M.J. Schouw, leden, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.In die zaak heeft de rechtbank uitspraak gedaan op 16 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5415.
3.Heropeningsbeslissing met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2024:5112.
4.Verwijzingsbeslissing met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2024:4394.
5.Met het kenmerk: ECLI:EU:C:2024:1038.
6.Verwijzingsuitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2024, met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2024:4394.
7.Zie de verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 april 2024, met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2024:1742.
8.Richtlijn 2001/55/EG.
9.Kamerstukken II, 2023/24, 19637, nr. 3200.
10.Zie rechtsoverweging 10.2 van de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024, met het kenmerk: