ECLI:NL:RBDHA:2025:9113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL24.32961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij afwijzing visumaanvraag op basis van familierelatie en economische binding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf om zijn stiefzoon in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 4 januari 2024 afgewezen, omdat de minister twijfels had over de omstandigheden van het verblijf en het voornemen van de eiser om Nederland te verlaten. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 24 juli 2024 kennelijk ongegrond verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat hij niet was gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank heeft op 8 mei 2025 de zaak behandeld en vastgesteld dat de eiser voldoende documenten had overgelegd ter onderbouwing van de familierelatie en economische binding met Marokko. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de overgelegde stukken niet voldoende waren en dat de hoorplicht niet mocht worden geschonden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32961

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder is verschenen [referent], referent.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1990 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag gedaan voor een visum kort verblijf, omdat hij referent in Nederland, de gestelde stiefzoon van de zus van eiser, wil bezoeken.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten voor verstrijken van het visum te verlaten. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de visumaanvraag gehandhaafd. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook overwogen dat wordt afgezien van het horen in bezwaar, omdat een hoorzitting niet tot een ander oordeel zal leiden.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte afgezien heeft van het horen in bezwaar. Eiser wijst daarbij op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 27 februari 2024 [1] en 1 augustus 2024, [2] zittingsplaats Utrecht van 22 mei 2024 [3] en zittingsplaats Haarlem van 30 mei 2024. [4] In de bezwaarfase heeft eiser meerdere documenten overgelegd die genoegzaam de familierechtelijke band tussen eiser en referent aantonen. Verweerder heeft deze documenten dan ook ten onrechte onvoldoende geacht. Ook heeft verweerder nagelaten te motiveren welke documenten eiser volgens verweerder over had moeten leggen. Verweerder heeft een onmogelijkheid gecreëerd om te voldoen aan de voorwaarden voor afgifte van het visum. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ten aanzien van de sociale binding met Marokko ten onrechte alleen heeft betrokken dat eiser niet gehuwd is en geen familieleden heeft die ten laste komen van hem. Verweerder had ook moeten betrekken dat eiser geringe banden heeft met Nederland, directe familieleden van eiser woonachtig zijn in Marokko en dat eiser geen illegaal verblijf heeft gehad in Europa. Ook wijst eiser erop dat hij geboren en getogen is in Marokko en daar een heel stabiele levenssituatie heeft. Eiser is agrariër, wat hij ook heeft onderbouwd. Verweerder heeft die onderbouwing ten onrechte onvoldoende geacht en ook onvoldoende rekening gehouden met de lokale omstandigheden. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 21 februari 2024 [5] en voert aan dat verweerder een visumvraag niet kan afwijzen om de enkele reden dat een economische óf sociale binding met het land van herkomst ontbreekt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Familierelatie tussen eiser en referent
4. Ter onderbouwing van de familierelatie tussen eiser en referent zijn een
Declaration sur l’honneur, de geboorteaktes van eiser, referent en de ouders van eiser evenals de huwelijksakte van de vader en stiefmoeder van referent overgelegd. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat deze stukken onvoldoende zijn om de familiale relatie aan te tonen. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de door eiser overgelegde stukken, in samenhang bezien, onvoldoende zijn om de familierelatie aan te tonen. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser een objectief document, zoals een familieboekje, had moeten overleggen. Daarmee heeft verweerder echter niet alsnog duidelijk gemaakt waarom de reeds door eiser overgelegde documenten onvoldoende zijn. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek.
Hoorplicht
5. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [6] kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De Afdeling [7] heeft zich in haar uitspraak van 6 juli 2022 uitgelaten over de hoorplicht in vreemdelingenzaken. [8] Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is opgenomen. De Afdeling is van oordeel dat de gronden op basis waarvan van horen kan worden afgezien, terughoudend moeten worden toegepast. Daarbij heeft de Afdeling erop gewezen dat met de hoorplicht ook wordt beoogd om het vertrouwen tussen burgers en de overheid te versterken en draagvlak te creëren voor besluiten. De vraag of van een gehoor kan worden afgezien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Als vuistregel geldt dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Ook is relevant of een vreemdeling in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een hoorzitting. De Afdeling overweegt ten slotte dat verweerder ook voldoende acht moet slaan op persoonlijke en bijzondere omstandigheden van het geval en dat aanleiding kan zijn voor de rechter om verweerder op te dragen de vreemdeling alsnog te horen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser bij de aanvraag en in bezwaar, ter onderbouwing van de familierelatie en de economische binding met Marokko, diverse stukken heeft overgelegd. Ten aanzien van de economische binding heeft eiser een
Attestation Administrativeen bankafschriften overgelegd. Eiser heeft (in de bezwaarfase) aldus inspanningen verricht om verschillende stukken te overleggen om te beargumenteren dat er wel sprake is van een economische binding met Marokko. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder deze onderbouwing niet voldoende vindt. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de
Attestation Administrativegeen objectief verifieerbaar bewijsstuk is en dat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd waarmee reële bedrijfsactiviteiten en daaruit gegenereerde opbrengsten zijn aangetoond. Hier had verweerder tijdens een hoorzitting vragen over kunnen stellen. Het horen in bezwaar kan immers uitkomst bieden om duidelijkheid te verkrijgen over de redenen voor het ontbreken van informatie. Hetzelfde geldt voor de documenten over familierelatie tussen eiser en referent. Zoals onder 4 is overwogen, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij de in het kader van de familierelatie overgelegde documenten onvoldoende heeft geacht. Ook over deze documenten had verweerder tijdens een hoorzitting vragen kunnen stellen. Verweerder had tijdens de hoorzitting ook kunnen trachten ontbrekende informatie, zoals een familieboekje, boven tafel te krijgen. Daarnaast heeft referent gesteld, en onderbouwd door middel van foto’s van afgegeven visa, dat hij een betrouwbaar referent is, omdat hij meermaals is opgetreden als referent voor andere familieleden. Eiser en referent hebben verder in bezwaar expliciet verzocht om te worden gehoord. Gelet op het voorgaande tezamen bezien heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar. De beroepsgrond slaagt.
7. Dit oordeel maakt dat de andere beroepsgronden niet meer besproken hoeven te worden. Hierbij is van belang dat de uitkomst van de hoorzitting mogelijk van invloed is op het standpunt van verweerder over het vestigingsgevaar en de sociale en economische binding met Marokko. De rechtbank zal daarom niet meer ingaan op wat eiser hierover naar voren heeft gebracht.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond, omdat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal namelijk eerst een hoorzitting moeten houden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met
inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen verzet of hoger beroep open.

Voetnoten

6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.