ECLI:NL:RBDHA:2025:925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
NL23.40550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM bij haar zoon, de referent. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 12 april 2023 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing op 29 november 2023 gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 16 december 2024 behandeld, waarbij de referent en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een beschermenswaardig familieleven, omdat de afhankelijkheid tussen eiseres en referent niet boven het gebruikelijke uitstijgt. De rechtbank wijst erop dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden in zijn beoordeling heeft betrokken, waaronder de financiële en emotionele afhankelijkheid. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, en de rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat de aanvraag terecht is afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM bij haar zoon [naam] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 12 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 november 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen referent, de waarnemer van de gemachtigde van eiseres, mr. E. Berger, en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft de aanvraag van eiseres afgewezen vanwege het ontbreken van een beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris acht de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent voldoende aangetoond, maar stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’). Daarnaast valt de belangenafweging die de staatssecretaris na die vaststelling maakt in het nadeel van eiseres uit.
Heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
5. Op 27 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) drie uitspraken gedaan inzake gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM. [2] In deze uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige vreemdelingen buiten het kerngezin als er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Daarom zal de Afdeling deze banden vanaf nu aanduiden als ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’, in plaats van het eerder gehanteerde begrip ‘more than normal emotional ties’.
5.1.
De Afdeling heeft in haar uitspraken van 27 maart 2024 uiteengezet hoe de beoordeling of sprake is van ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ eruit moet zien. Daartoe overweegt zij dat bij de beoordeling of er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid het vooral van belang is om te bepalen of sprake is van feiten en omstandigheden die maken dat de afhankelijkheid tussen betrokken volwassen familieleden uitstijgt boven het gebruikelijke. Bij de behandeling van de mvv-aanvraag moet de minister een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken waarbij alle feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, worden betrokken. Elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn. De bestuursrechter toetst het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden volledig. Bij de weging van de elementen komt de minister beoordelingsruimte toe. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend. [3]
5.2.
De minister heeft in het bestreden besluit getoetst aan de term ‘more than normal emotional ties’. Op zitting heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de door de Afdeling gebruikte term ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ in deze zaak geen verandering brengt in de verrichte toets in het kader van artikel 8 van het EVRM dan wel de uitkomst ervan. De rechtbank begrijpt hieruit dat de minister zich op het standpunt stelt dat tussen eiseres en referent geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
5.3.
Eiseres is het hier niet mee eens. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat tussen haar en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. [4] De minister had alle omstandigheden van het geval in samenhang moeten meenemen in zijn beoordeling, aangezien alle omstandigheden kunnen duiden op bijkomende elementen. Zo heeft de minister in de beoordeling onvoldoende onderkend dat het feit dat eiseres en referent niet samenwonen direct verband houdt met de vluchtsituatie waarin het gezin zich bevond en dus het gevolg is van externe omstandigheden. In Syrië en Egypte woonde referent namelijk onafgebroken samen met zijn ouders, vrouw en dochter. Verder stelt de minister ten onrechte dat referent niet heeft aangetoond dat eiseres financieel van hem afhankelijk is. Referent stuurt maandelijks € 250,- naar eiseres in Egypte, omdat de Egyptische overheid geen sociale of financiële ondersteuning aan vluchtelingen biedt. [5] Dit doet hij contant via een derde persoon, zonder onnodige inhoudingen of kosten. Referent heeft verder ook een feitelijke zorgverplichting: hij heeft dagelijks contact met eiseres om haar eraan te herinneren om gezond te eten en haar medicijnen te slikken. Anders dan de minister stelt is dit aannemelijk gemaakt door de overgelegde oproepen en aanvullende verklaringen. Deze financiële en feitelijke zorg kan – om uiteenlopende redenen – niet worden gedragen door de broers en zussen van referent. Verder onderkent de minister dat eiseres sinds het overlijden van haar man [6] emotioneel afhankelijk is geworden van referent. Dit verlies heeft de positie van referent als de belangrijkste emotionele steunpilaar van eiseres alleen maar versterkt. Het argument van de minister dat eiseres zichzelf staande heeft weten te houden, doet geen recht aan de realiteit van haar huidige gezondheidstoestand en de zorg die zij van referent kan ontvangen. Alhoewel uit de overgelegde medische documentatie niet blijkt dat de zorg exclusief door referent moet worden verleend, moeten ze worden geïnterpreteerd worden in de context van de feitelijke zorg die eiser levert en de langdurige afhankelijkheidsrelatie.
5.4.
Het betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht het standpunt dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en referent. De rechtbank oordeelt allereerst dat de minister in zijn beoordeling of er sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM alle feiten en omstandigheden die eiseres naar voren heeft gebracht kenbaar en in samenhang heeft meegewogen. Ten aanzien van de beoordeling van deze feiten heeft de minister allereerst terecht gesteld dat de omstandigheid dat referent niet samen met eiseres woont op zichzelf geen afbreuk doet aan het gestelde familieleven, maar wel een omstandigheid is die wordt meegewogen in de integrale beoordeling in het kader van de vraag of sprake is van meer dan bijkomende elementen van afhankelijkheid. In dit kader heeft de minister er belang aan mogen hechten dat eiseres en referent al sinds 2014 niet meer samenwonen en dat dit, anders dan eiseres stelt, niet is ingegeven door een (acute) vluchtsituatie. Het vertrek van referent naar Nederland is namelijk ingegeven door het ontbreken van duurzame verblijfszekerheid en menswaardige leefomstandigheden in Syrië en Egypte. [7] Dat referent is vertrokken kan daarom worden beschouwd als een bewuste keuze en niet vanwege een vluchtsituatie waardoor de referent en eiseres noodgedwongen niet meer samenwonen. Dat referent zich gedwongen voelde om Egypte verlaten maakt dit niet anders.
5.4.1.
Verder heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de gestelde financiële steun die referent aan eiseres biedt, onvoldoende is onderbouwd. De omstandigheid dat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat referent maandelijks € 250,- van zijn rekening opneemt, is daartoe onvoldoende. Uit deze afschrijvingen blijkt namelijk niet dat het bedrag daadwerkelijk bij eiseres terecht komt. Verder is niet gebleken dat eiseres geen financiële steun ontvangt van haar andere kinderen of zou kunnen ontvangen. Gelet op voorgaande kan niet worden gesteld dat eiseres financiële afhankelijk is van referent. Dat eiseres geen overheidssteun ontvangt in Egypte maakt niet dat moet worden aangenomen dat eiseres financieel afhankelijk is van referent. Gesteld noch gebleken is immers dat zij niet via een andere weg, bijvoorbeeld door haar andere kinderen, financieel ondersteund kan worden.
5.4.2.
Wat betreft de gestelde emotionele afhankelijk stelt de minister terecht dat dit onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Uit de overgelegde screenshots in het Arabisch die dateren uit 2019 wordt niet duidelijk welke personen met elkaar communiceren en waarover gesproken wordt. De screenshots die in beroep zijn overgelegd en dateren uit 2017 zijn in zoverre vergelijkbaar. Bovendien zijn deze screenshots niet vertaald. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiseres hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en referent dagelijks contact hebben. Dat sinds het overlijden van haar echtgenoot eiseres meer emotionele steun zoekt bij referent is begrijpelijk, maar maakt niet dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
5.4.3.
Verder stelt de minister terecht dat uit de overgelegde medische stukken niet blijkt dat eiseres dagelijkse zorg nodig heeft, althans niet van referent. Dit beeld volgt ook niet uit de verklaringen van referent. Zo heeft hij verklaard dat de zorg die hij verleent voornamelijk bestaat uit het herinneren aan medicatie en gezond eten. Het is daarom niet voldoende aannemelijk gemaakt door eiseres dat zij dagelijkse zorg nodig heeft die alleen door referent verleend kan worden. Verder is niet onderbouwd dat deze situatie ten koste gaat van haar emotionele en fysieke welzijn. Bovendien is niet gebleken dat die eventueel benodigde zorg niet door een ander, al dan niet op afstand, kan worden geboden dan referent. De gemachtigde van eiseres heeft op zitting gesteld dat de minister, gelet op de rechtspraak van de Afdeling zoals uiteengezet onder 5.1, enkel dient te kijken naar de feitelijke situatie en niet langer waarde mag hechten aan het feit dat de benodigde zorg eventueel door een ander verleend kan worden. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De mogelijkheid van zorgverlening door een ander is immers ook een omstandigheid die van invloed is op de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024. [8]
5.4.4.
Gelet op deze omstandigheden in samenhang bezien heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de minister de omstandigheden onvoldoende in samenhang heeft meegewogen. De minister heeft alle door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden kenbaar in zijn besluitvorming meegenomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de door eiseres bepleitte cumulatie van omstandigheden (een combinatie van langdurige financiële, praktische en emotionele zorg) gelet op het voorgaande niet volgt.
Is tussen eiseres en haar kleinkinderen sprake van hechte persoonlijke banden?
6. Eiseres voert aan dat de minister ten onrechte geen aanleiding ziet om de hechte persoonlijke banden te toetsen. De minister had aan de hand van de zienswijze en verklaringen tijdens de hoorzitting nader onderzoek moeten doen naar de aard en omvang van deze hechte persoonlijke banden. Dat de banden niet nader zijn toegelicht, doet daaraan niet af. Het nalaten hiervan wijst op een gebrek aan zorgvuldigheid. Eiseres betoogt verder dat de minister ten onrechte stelt dat tussen haar en haar oudste kleindochter geen sprake is van hechte persoonlijke banden. In het land van herkomst heeft eiseres samen met referent en zijn oudste dochter gewoond. Eiseres zorgde dagelijks voor haar oudste kleindochter (destijds een baby), terwijl referent en zijn vrouw werkten. Eiseres gaf haar te eten, verschoonde haar en stopte haar in bed. Ook nadat referent en zijn vrouw terugkwamen van hun werk. Zelfs nu referent samen met zijn vrouw en dochter naar Nederland is verhuisd, zorgt eiseres nog steeds voor haar kleinkind(eren). De omgang tussen eiseres en haar oudste kleindochter overstijgt de gebruikelijke banden. Dat deze zorg gebeurt op afstand is geen vrijwillige keuze, maar ontstaan vanwege de vluchtsituatie waarin het gezin zich bevond.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de vraag of er sprake is van hechte persoonlijke banden een kwestie van feitelijke aard is. [9] Uit Werkinstructie (WI) 2020/16 volgt dat de minister tussen overige bloed- en aanverwanten enerzijds en minderjarige kinderen anderzijds familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aanneemt als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Samenwonen kan duiden op hechte persoonlijke banden maar ook het hebben frequent contact zonder samenwoning. In geval van minderjarige kinderen en overige bloed en- aanverwanten is volgens de werkinstructie vereist dat de omgang tussen hen de gebruikelijke omgang ontstijgt.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank was de minister niet gehouden om al in het besluit te beoordelen of er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar oudste kleindochter. Hierbij acht de rechtbank van belang dat bij de aanvraag van 30 december 2022 niet is gewezen op een hechte persoonlijke band met de oudste kleindochter. Ook heeft referent tijdens de ambtelijke hoorzitting in bezwaar en de aanvullende reactie van 6 november 2023 niet gewezen op een hechte persoonlijke band tussen eiseres en haar oudste kleindochter. Referent heeft tijdens de hoorzitting alleen in het algemeen verklaard dat zijn kinderen geen opa en oma hebben. [10] Verder heeft eiseres in de gronden van bezwaar niets vermeld over de gestelde hechte persoonlijke band. Dat eiseres in bezwaar enkel heeft gesteld dat er sprake is van hechte persoonlijke banden acht de rechtbank onvoldoende, aangezien deze stelling niet nader is onderbouwd. De gestelde persoonlijke hechte band tussen eiseres en haar oudste kleindochter is dus voor het eerst benoemd en toegelicht in de gronden van beroep, waardoor de minister nog geen gelegenheid heeft gehad om hierover een standpunt in te nemen in het besluit. De rechtbank volgt eiseres dus niet in haar betoog dat om die reden sprake is van een motiveringsgebrek. Nu eiseres in de gronden van beroep, wel een nader toegelicht beroep heeft gedaan op de persoonlijke hechte banden dient de minister uiterlijk op de zitting hierover wel een standpunt in te nemen. Dit heeft de minister niet gedaan bij het verweerschrift van 28 maart 2024.
6.3.
Naar aanleiding van de gronden van beroep heeft de minister hierover desgevraagd op zitting een standpunt ingenomen. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een hechte persoonlijke band tussen eiseres en haar oudste kleindochter. Dat eiseres twee jaar met haar oudste kleindochter heeft samengewoond en oppastaken op zich heeft genomen, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank volgt dit standpunt. Eiseres vormde samen met referent, zijn echtgenoot en zijn oudste dochter slechts twee jaar een huishouden in Egypte. Niet is gesteld of gebleken dat haar ouders tijdens deze twee jaren niet voor hun dochter hebben kunnen zorgen zonder eiseres of dat de oudste dochter ooit zonder ouders heeft gewoond. Het is daarnaast niet ongebruikelijk dat familieleden met elkaar wonen. Ook is niet gebleken dat eiseres een ouderrol heeft vervuld voor haar oudste kleindochter. Verder heeft de oudste kleindochter van eiseres twee ouders bij wie zij woont in Nederland. De omgang van eiseres met haar oudste kleindochter stijgt niet boven de gebruikelijke banden tussen een grootouder en een kleinkind uit. Het beroep slaagt niet.
Mocht de minister de belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitvallen?
7. Eiseres betoogt dat de minister de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen. De rechtbank komt echter niet toe aan de beroepsgronden die zien op de door de minister verrichte belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Op 27 maart 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister bij een beroep op artikel 8 van het EVRM mag volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen een vreemdeling en een referent bestaan, als hij daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. [11] Dit geldt ook wanneer de minister vaststelt dat tussen een grootouder en een minderjarig kleinkind geen hechte persoonlijke banden bestaan. [12] Anders dan uit eerdere rechtspraak volgt, hoeft de minister vervolgens niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, heeft de minister zich in deze zaak terecht op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en referent en tussen eiseres en haar kleinkinderen geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. In die beoordeling heeft de minister alle individuele feiten en omstandigheden van eiseres en referent en de kleinkinderen betrokken. De minister had – achteraf gezien – dus mogen volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent en geen hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkindere bestaan. Dat betekent dat de belangenafweging die de minister in het bestreden besluit heeft verricht, zoals op de zitting is gesteld, ten overvloede is verricht. De vraag of de belangenafweging deugdelijk heeft plaatsgevonden, behoeft daarom geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de minister van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de minister worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
3.ECLI:NL:RVS:2024:1187, rechtsoverweging 5.2. en 5.3.
4.Eiseres verwijst naar: ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
5.Eiseres wijst op het Algemeen Ambtsbericht over Egypte van november 2021, pagina 101/102.
6.Ter onderbouwing wijst eiseres op het overgelegde overlijdenscertificaat van haar man.
7.Rapport eerste gehoor van referent van 16 oktober 2014, pagina 15.
8.ECLI:NL:RVS:2024:3630, r.o. 15.3..
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187 rechtsoverweging 2.
10.Ambtelijke hoorzitting, pagina 3.
11.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
12.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187.