ECLI:NL:RBDHA:2025:9695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
NL24.51606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Spanje

In deze einduitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 19 december 2024, waarbij zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard omdat hij al internationale bescherming heeft in Spanje. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 26 februari 2025 behandeld. De minister heeft in reactie op de tussenuitspraak van 24 maart 2025 de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit hersteld. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser internationale bescherming heeft in Spanje en dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard kon worden. De rechtbank heeft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt en vastgesteld dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51606

einduitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes-de Jonge).

Inleiding

1. In deze einduitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 19 december 2024 waarbij zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij al internationale bescherming heeft in Spanje. [1] De minister heeft tevens bepaald dat eiser onmiddellijk naar Spanje moet gaan. [2]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening [3] , op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.2.
In de tussenuitspraak van 24 maart 2025 [4] heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de minister in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na plaatsing van de tussenuitspraak in het digitale dossier, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank heeft daarbij iedere verdere beslissing aangehouden.
1.3.
De minister heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 11 april 2025 een aanvullende motivering ingediend. Eiser heeft bij bericht van 1 mei 2025 een schriftelijke reactie gegeven op de aanvullende motivering van de minister.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 26 mei 2025 gesloten, nadat partijen desgevraagd hebben aangegeven dat een nadere zitting niet nodig is.

Beoordeling door de rechtbank

De tussenuitspraak
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde.
3. In haar tussenuitspraak van 24 maart 2025 heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de minister in het bestreden besluit niet heeft beoordeeld of geen sprake is van een zodanige band met Spanje dat het voor eiser niet redelijk is om daar naartoe terug te keren. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de minister de door eiser ingezonden brieven van zijn begeleiders, mentoren en docenten in het kader van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [5] niet bij haar beoordeling heeft meegewogen. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om deze gebreken te herstellen met een aanvullende motivering of een aanvullend besluit.
4. De rechtbank gaat onder 5 eerst in op de vraag of de minister er terecht vanuit is gegaan dat eiser internationale bescherming heeft in Spanje. Vervolgens gaat de rechtbank in op de vraag of de minister de gebreken in het bestreden besluit met de aanvullende motivering heeft hersteld. Daarbij gaat zij onder 6 en 6.1 in op de band met Spanje en onder 7 tot en met 7.3 op het privéleven van eiser. Onder 8 komt de rechtbank tot het oordeel dat de minister de in het bestreden besluit geconstateerde gebreken heeft hersteld en dat het bestreden besluit met de nieuw gegeven motivering in stand kan blijven.
Internationale bescherming
5. De minister heeft eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [6] , in samenhang met artikel 3.106a van het Vb [7] , omdat hij internationale bescherming heeft in Spanje. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Spanje aan eiser internationale bescherming heeft verleend. Uit het Eurodac-resultaat van 16 november 2023 blijkt dat aan eiser de vluchtelingenstatus is toegekend op 20 december 2022 en dat hij in Spanje internationale bescherming heeft. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [8] dat de minister in beginsel mag afgaan op informatie van een andere lidstaat. Daarvoor is wel van belang dat de informatie voldoende actueel is en dat deze voldoende duidelijkheid geeft over de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer. [9] Daarvan is in deze zaak sprake. De minister heeft op de zitting gewezen op de verkregen informatie van de Spaanse autoriteiten van 12 november 2024, waaruit blijkt dat eiser een vluchtelingenstatus heeft gekregen, en dat hij die status nog steeds heeft. Zij heeft in dit verband toegelicht dat een vluchtelingenstatus betekent het hebben van internationale bescherming. De rechtbank volgt de minister hierin. Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht of objectieve stukken overgelegd waaruit zou blijken dat hij geen internationale bescherming heeft in Spanje. Dat eiser ontkent dat aan hem door Spanje een verblijfstitel is verleend als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder m, van de Kwalificatierichtlijn, is daarvoor onvoldoende. Gezien het voorgaande mocht de minister ervan uitgaan dat eiser nog (steeds) internationale bescherming heeft in Spanje.
Band met Spanje
6. Uitgangspunt is dat de minister een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaart op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, als de vreemdeling een zodanige band heeft met het andere land dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. Dat staat in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat alleen al omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, sprake van een zodanige band met die lidstaat dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. [10] De minister moet van dit uitgangspunt afwijken als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie leiden. Artikel 3.106a, derde lid, van het Vb 2000 bepaalt namelijk dat bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, alle relevante feiten en omstandigheden betrokken moeten worden, waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf. [11]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister met de aanvullende motivering alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een zodanige band met Spanje dat het voor eiser redelijk is om daar naar dat land terug te keren. Daarbij heeft de minister mogen stellen dat er sprake is (geweest) van toegang tot de medische zorg. In dit verband heeft de minister erop gewezen dat eiser bij aankomst in Spanje naar een ziekenhuis is geweest waar hij is gezien door een dokter. [12] De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de motivering van de minister op dat punt niet steekhoudend is. Eiser heeft in zijn reactie niet uitgelegd waarom hij dat vindt. Verder heeft de minister mogen stellen dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er vanuit gegaan mag worden dat eiser zich bij problemen op de verschillende leefgebieden tot de Spaanse autoriteiten kan wenden en zij hem de benodigde bescherming zullen bieden. Niet gebleken is dat eiser dit heeft gedaan, dan wel dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn. Eiser heeft geen objectieve informatie ingebracht waaruit blijkt dat Spanje haar internationale verplichtingen niet zal nakomen. Daarnaast heeft de minister mogen stellen dat de door eiser in Nederland aangegane contacten en de door hem overgelegde brieven van zijn docenten niet maken dat hij om die reden redelijkerwijs niet meer terug kan keren naar Spanje. In dit verband heeft de minister mogen vinden dat de omstandigheden dat eiser het goed doet op school en liever in Nederland naar school wenst te blijven gaan, niet bepalend is voor de vraag of sprake is van zodanige band met Spanje dat het voor hem redelijk is naar dat land te gaan. Dat eiser stelt dat uit de inhoud van de brieven blijkt dat hij wel een sociaal netwerk in Nederland heeft opgebouwd, heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen. Het door eiser hebben opgebouwd van een sociaal netwerk in Nederland maakt nog niet dat de minister niet van eiser mag verlangen dat hij terugkeert naar Spanje omdat hij in dat land internationale bescherming heeft. Eiser kan namelijk bij terugkeer Spanje ook weer een sociaal netwerk opbouwen. Dat eiser maar voor korte tijd in Spanje heeft verbleven, maakt het voorgaande niet anders.
Artikel 8 van het EVRM/privéleven
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de minister bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van eiser enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moet zij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. [13] Wanneer het privéleven wordt opgebouwd tijdens illegaal verblijf of een periode waarin de verblijfsrechtelijke status onzeker is, en de vreemdeling zich van de onzekerheid van zijn verblijfsstatus bewust was, kan dat privéleven alleen in uitzonderlijke gevallen leiden tot een verplichting tot het laten voortzetten van dat privéleven. [14]
7.1.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat niet in geschil is dat eiser privéleven heeft in Nederland als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ook is niet in geschil dat de minister in de aanvullende motivering alle van betekenis zijnde feiten en omstandigheden voor de door haar te maken belangenafweging kenbaar heeft betrokken bij het vinden van een ‘fair balance’ tussen het belang van eiser enerzijds en het algemeen belang van de Nederlandse overheid dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. In geschil is of de minister de belangenafweging als het gaat om het recht op privéleven zoals voortvloeit uit artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Zij zal dat hierna uitleggen.
7.2.
De minister heeft met de aanvullende motivering in het kader van artikel 8 van het EVRM alsnog voldoende beoordeeld of eiser in Nederland privéleven heeft opgebouwd en dat op inzichtelijke wijze gewogen. Bij die weging heeft de minister de door eiser ingezonden brieven en het door hem op de zitting voorgelezen verhaal bij haar beoordeling betrokken. De minister heeft in het voordeel van eiser mogen meewegen dat hij sinds september 2022 in Nederland verblijft en in die periode een bepaalde mate van privéleven heeft opgebouwd. Zij heeft in het nadeel mogen meewegen dat eiser in die periode nooit een verblijfsvergunning heeft gehad, waardoor hij er niet op mocht vertrouwen dat hij de banden met Nederland kon intensiveren. De stelling van eiser dat hij er wel op kon vertrouwen dat het enkele feit dat eiser afkomstig is uit Soedan in Nederland zou leiden tot verlening van een verblijfsvergunning, volgt de rechtbank niet, reeds omdat die stelling nergens op is gebaseerd. De omstandigheid dat eiser uit Soedan afkomstig is, betekent derhalve niet dat hij er zonder meer op kon vertrouwen dat de minister hem een verblijfsvergunning zou verlenen. Eisers stelling dat hij niet is geïnformeerd door de minister dat hem in Spanje buiten zijn aanwezigheid een vluchtelingenstatus is toegekend, leidt evenmin tot een ander oordeel. Indien de minister eiser daarover wel had geïnformeerd, had dat de beoordeling over de belangenafweging in het kader van het privéleven van eiser in Nederland niet anders gemaakt. De minister heeft verder mogen stellen dat de verklaringen van derden en de eigen verklaring van eiser die hij op de zitting heeft voorgelezen, niet maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiser zijn privéleven in Nederland kan voortzetten dan wel dat niet van hem kan worden verlangd terug te keren naar Spanje. Zij heeft bij haar standpunt in aanmerking kunnen nemen dat de opleiding die eiser volgt niet specifiek is toegesneden op de Nederlandse arbeidsmarkt, en dat voor zover eiser een vervolgopleiding voor elektricien of lasser wenst te volgen, dit ook in Spanje mogelijk is. Dat eiser stelt dat de installatiebranche kampt met een groeiend tekort aan vakmensen, waaronder elektriciens en lassers, heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen. Deze omstandigheid is niet aan te merken als uitzonderlijk op grond waarvan de minister niet (meer) van eiser zou mogen verlangen dat hij terugkeert naar Spanje. Ook heeft de minister mogen stellen dat eiser in Spanje, net als in Nederland, een sociaal netwerk kan opbouwen. Niet gebleken is dat dat voor eiser niet mogelijk zou zijn.
7.3.
Alles bij elkaar in samenhang bezien, heeft de minister met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden en in het licht van de onder 7 weergegeven rechtspraak, zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat in dit geval de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan de individuele belangen van eiser en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het eiser moet worden toegestaan zijn privéleven in Nederland voort te zetten. Het niet-ontvankelijk verklaren van de asielaanvraag van eiser is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het vorenstaande betekent dat de minister aan de opdracht in de tussenuitspraak heeft voldaan om de daarin onder 9 en 10.1 omschreven gebreken in het bestreden besluit van
19 december 2024 te herstellen en dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep van eiser is dan ook ongegrond.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser terug kan keren naar Spanje.
9.1.
De rechtbank ziet, vanwege de tussenuitspraak, wel aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de eerste en enige zitting, met een waarde per punt van
€ 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 62a, derde lid, van de Vw.
3.NL24.51607.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Vreemdelingenwet 2000.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441, en 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:74.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:442.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:326.
12.Pagina 5 van het rapport aanvullend gehoor van 4 oktober 2024.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 23 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2516, onder 7.1, en
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2661, onder 3, en de arresten van het EHRM van 4 december 2012, Butt tegen Noorwegen, paragrafen 78, 79 en 80, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709, en 28 juli 2020, Pormes tegen Nederland, paragraaf 58, ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD002540214).