ECLI:NL:RBDHA:2025:9793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
NL25.12575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Pakistaanse eiser in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 4 juni 2025, wordt het beroep van een Pakistaanse eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, wat betekent dat de eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. De rechtbank concludeert dat de totstandkoming van het besluit niet onzorgvuldig is geweest en dat de minister terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. De eiser had niet aangetoond dat er sprake was van systematische tekortkomingen in het Franse asiel- en opvangsysteem die het vertrouwen in de behandeling van zijn aanvraag zouden ondermijnen. De rechtbank wijst ook op de verplichting van de eiser om eventuele tekortkomingen in Frankrijk aan te kaarten bij de Franse autoriteiten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12575

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [naam]. De minister heeft eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met het bestreden besluit van 23 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen die beslissing.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
1.2.
Eiser heeft ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [2] Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die in de Dublinverordening staat. [3] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling, als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [4] In dit geval heeft Nederland op 8 januari 2025 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 22 januari 2025, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d aanvaard.
Is het besluit onzorgvuldig voorbereid?
5. Eiser betoogt, dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. Volgens eiser is er sprake van een standaard voornemen. [5] Eiser stelt, dat de bezwaren, die hij heeft aangevoerd tegen een overdracht aan Frankrijk, niet kenbaar zijn meegenomen in het voornemen.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt, dat de totstandkoming van het besluit in onderhavige procedure niet onzorgvuldig is. [6] De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook dat zij geen reden ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eiser aangedragen bezwaren in de zienswijze tegen de overdracht zijn kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt, dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Hiertoe voert eiser aan, dat de minister in het besluit verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, die niet is gepubliceerd en waarvan er geen kopie is meegezonden met het besluit, waardoor het besluit onvoldoende inzichtelijk is en niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiser voert verder aan, dat in het Franse immigratie- en asielsysteem sprake is van systematische tekortkomingen Zo is er een schrijnend tekort aan opvangcapaciteit in Frankrijk, wat leidt tot dakloosheid en mensenrechtenschendingen. [7] Eiser stelt dat klagen bij voorbaat zinloos is, want dit lost het opvangprobleem niet op.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister mag ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [8] Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de opvangvoorzieningen en de asielprocedure, zodat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [9] Daarin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De bronnen waar eiser naar verwijst zijn betrokken in de uitspraken van de Afdeling die hiervoor zijn genoemd en kunnen niet leiden tot een ander oordeel. De minister stelt verder terecht dat Frankrijk met het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese regelgeving, in behandeling wordt genomen. De minister had, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen of ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Mocht eiser van mening zijn dat Frankrijk zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt, dan ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de daartoe bevoegde Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat de daartoe bevoegde Franse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
Had de minister garanties moeten vragen aan Frankrijk?
7. Eiser stelt dat de minister garanties had moeten vragen bij de Franse autoriteiten dat hij bij overdracht opvang krijgt. Eiser voert aan dat hij in de zienswijze expliciet hierom heeft verzocht en dat het besluit op dit punt niet deugdelijk is gemotiveerd. De minister heeft dit verzoek namelijk niet meegenomen in het besluit.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Zoals hiervoor overwogen hebben de Franse autoriteiten met het claimakkoord de garantie gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese regelgeving, in behandeling wordt genomen. Voor zover eiser een beroep doet op het arrest Tarakhel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) overweegt de rechtbank als volgt. In het arrest Tarakhel heeft het EHRM overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat, indien de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. [10] De bewijslast dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid ligt bij de vreemdeling. [11]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken, dat er in het geval van eiser sprake is van bijzondere kwetsbaarheid, zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. De rechtbank overweegt, dat eiser geen stukken heeft overgelegd die duiden op bijzondere kwetsbaarheid. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zonder aanvullende garanties geen zorg- en opvangvoorzieningen zal ontvangen in Frankrijk. Zoals onder 6.1. overwogen, is het aan eiser om bij de Franse autoriteiten te klagen als hij wordt geconfronteerd met tekortkomingen in de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvangvoorzieningen, of anderszins.
Artikel 17 Dublinverordening
8. Eiser betoogt, dat de minister de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Eiser stelt een duurzame en exclusieve relatie in Nederland te hebben. Dit had de minister in het kader van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening moeten zien. Eiser stelt dat de minister in het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening. In Frankrijk heeft eiser geen opvang, medische zorg of toegang tot een tolk gehad.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank voldoende uitgelegd waarom hij in de door de eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding ziet om de behandeling van de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken. [12] Eiser heeft verder zijn gestelde duurzame en exclusieve relatie niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt.
Risico op indirect refoulement
9. Eiser betoogt, dat hij bij overdracht het risico loopt om teruggestuurd te worden naar Pakistan. Dit brengt volgens eiser een reëel risico op indirect refoulement met zich mee. [13] De minister heeft volgens eiser nagelaten onderzoek te doen naar het individueel risico op refoulement van eiser.
9.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [14] Omdat ten aanzien van Frankrijk uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals overwogen onder 6.1., komt de rechtbank niet toe aan de toets of sprake is van indirect refoulement. De rechtbank overweegt dat eiser zijn vrees voor refoulement vanwege het risico op uitzetting door Frankrijk, ofwel in Frankrijk dient aan te kaarten, ofwel aannemelijk moet maken dat dit niet mogelijk is, omdat er in Frankrijk sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, in de zin van het arrest Jawo. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank, zoals overwogen onder 6.1., niet in geslaagd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en gepubliceerd op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.12576.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8597.
6.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
7.Eiser verwijst naar het meest recente AIDA-rapport over Frankrijk en de bronnen waar hij in de zienswijze heeft naar verwezen.
8.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de Afdeling van 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2362, 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625, 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552 en 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011.
9.Hierbij geldt de drempel die volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.
10.Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
11.Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:223.
12.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.
13.Eiser verwijst hierbij naar het arrest van het EHRM van 21 november 2019 (Ilias en Ahmed t. Hongarije), Application no. 47287/15, ECLI:CE:ECHR:2019:1121JUD004728715.