ECLI:NL:RBDHA:2025:9793
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag van een Pakistaanse eiser in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 4 juni 2025, wordt het beroep van een Pakistaanse eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, wat betekent dat de eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. De rechtbank concludeert dat de totstandkoming van het besluit niet onzorgvuldig is geweest en dat de minister terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. De eiser had niet aangetoond dat er sprake was van systematische tekortkomingen in het Franse asiel- en opvangsysteem die het vertrouwen in de behandeling van zijn aanvraag zouden ondermijnen. De rechtbank wijst ook op de verplichting van de eiser om eventuele tekortkomingen in Frankrijk aan te kaarten bij de Franse autoriteiten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.