In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 maart 2014 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, geboren op 19 maart 1933, in beroep ging tegen navorderingsaanslagen opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland. De navorderingsaanslagen betroffen inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de jaren 1997 tot en met 2005, in verband met verzwegen tegoeden op een bankrekening in Zwitserland. Eiser had geen inkomsten of vermogens aangegeven die verband hielden met deze bankrekening, en na een inkeerprocedure werd hij geconfronteerd met navorderingsaanslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 1997 en 1998 voortvarend zijn opgelegd, maar dat het beroep tegen de navorderingsaanslag voor het jaar 2000 niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verlengde navorderingstermijn van toepassing was en dat eiser zich niet kon beroepen op schending van de vrijheid van kapitaalverkeer. Eiser heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 2.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarprocedure. De rechtbank heeft de beroepen tegen de navorderingsaanslagen voor de jaren 2001 tot en met 2005 gegrond verklaard en de bedragen van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 maart 2014.