39. Ingevolge artikel 3.35 van de Wet IB 2001 is willekeurige afschrijving mogelijk zodra ter zake van de verwerving of verbetering van het bedrijfsmiddel verplichtingen zijn aangegaan. Het bedrag van de willekeurige afschrijving kan voor de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel niet groter zijn dan het bedrag dat ter zake van de verplichtingen is betaald.
40. In artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 is bepaald dat als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, van de Wet IB 2001, worden aangewezen: bedrijfsmiddelen die niet eerder in gebruik zijn genomen, voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan of ter zake van de voortbrenging voortbrengingskosten heeft gemaakt in het kalenderjaar 2009 of 2010, en het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2012, onderscheidenlijk vóór 1 januari 2013, door hem in gebruik wordt genomen.
41. [F] BV heeft aan het Fonds een bedrag van USD 20.400.000 geleend, overeenkomstig de Loan Agreement, en dit bedrag is betaald door storting op een rekening van [L] BV. Deze maatschappij heeft dit bedrag vervolgens op dezelfde dag weer terugbetaald aan [F] BV in haar hoedanigheid van verkoper van het schip in aanbouw.
42. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van betaling ter zake van de verplichtingen, omdat volgens verweerder sprake is van een zogenoemde back-to-back-loan waardoor het geld de onderneming van de uitlener/verkoper niet werkelijk heeft verlaten.
43. Naar het oordeel van de rechtbank dient voor het begrip 'betalen' in artikel 3.35 van de Wet IB 2001 te worden aangesloten bij de civielrechtelijke betekenis daarvan. Daaraan is in dit geval voldaan, omdat [L] BV de gelden heeft geleend en deze op grond van die titel op haar bankrekening heeft ontvangen. Noch de tekst van de wet noch de totstandkomingsgeschiedenis daarvan bieden aanknopingspunten voor een andere benadering, zoals voorgestaan door verweerder. De eis dat betalingen het vermogen van de onderneming onherroepelijk zouden moeten hebben verlaten is een eis die in artikel 10, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Wet IB 2001 is neergelegd voor specifieke betalingen, namelijk de betalingen bedoeld in artikel 3.27 van de Wet IB 2001. Daaronder vallen derhalve niet de betalingen als bedoeld in artikel 3.35 van de Wet IB 2001.
44. Voor zover verweerder heeft gesteld dat het Fonds niet werkelijk economisch eigenaar van het schip is geworden – en eiser dus daarin niet deelgerechtigde is geworden – faalt dat betoog op de gronden gegeven hierboven onder 31. Voor zover verweerder heeft gesteld dat over een te hoog bedrag is afgeschreven, op de grond dat sprake is van een onzakelijk hoge aankoopprijs, faalt dit betoog eveneens op de gronden gegeven hierboven onder 31.
45. De conclusie moet zijn dat eiser in 2010 volledig aanspraak kon maken op de faciliteit van de willekeurige afschrijving. Het beroep met zaaknummer AWB 14/7259 is gegrond. De rechtbank zal de aanslag IB/PVV 2010 overeenkomstig de aangifte vaststellen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 27.329 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.373.