ECLI:NL:RBGEL:2022:5838

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 981
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit tot sluiting van een café op basis van de Opiumwet na aantreffen van cocaïne

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen het besluit van de burgemeester van Arnhem om hun café te sluiten voor de duur van drie maanden op grond van de Opiumwet. De sluiting volgde na een controle op 3 september 2020, waarbij in het café en in de handtas van een barmedewerkster cocaïne werd aangetroffen. De burgemeester had eerder een besluit genomen op 11 januari 2021, waarin hij het bezwaar van eisers tegen de sluiting afwees. Tijdens de zitting op 19 augustus 2022 waren eisers niet aanwezig, maar de gemachtigde van de burgemeester verdedigde het besluit.

De rechtbank oordeelt dat de burgemeester terecht heeft gehandeld. De aangetroffen hoeveelheid cocaïne, die meer dan de toegestane gebruikershoeveelheid van 0,5 gram was, in combinatie met de vele lege envelopjes die doorgaans worden gebruikt voor het verpakken van harddrugs, rechtvaardigde de sluiting. De rechtbank stelt vast dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de ernst van de overtredingen en de noodzaak om de openbare orde te handhaven. De rechtbank concludeert dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de aangetroffen cocaïne voor eigen gebruik was en dat de burgemeester niet onterecht heeft gehandeld door het café te sluiten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de eisers op hun proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van exploitanten van horecagelegenheden in het kader van de Opiumwet en de bevoegdheden van de burgemeester om in te grijpen bij overtredingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/981

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [vestigingsplaats] ,

[eiser 2], eveneens uit [plaatsnaam]
Samen: eisers
en

de burgemeester van de gemeente Arnhem

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van de burgemeester om [café] voor de duur van drie maanden te sluiten en gesloten te houden ingaande op 3 september 2020 om 21:30 uur.
Met het bestreden besluit van 11 januari 2021 op het bezwaar van eisers is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de burgemeester. Eisers zijn zonder vooraankondiging niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De relevante regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Op 3 september 2020 heeft er een onderzoek plaatsgevonden in [café] dat destijds werd geëxploiteerd door eisers. Tijdens deze controle zijn twee envelopjes met (vermoedelijk) cocaïne aangetroffen tezamen met € 295 in de tas van de barmedewerkster. Verder zijn op diverse plekken in en om het Café lege envelopjes aangetroffen. In een lege kassa bij de gokkasten zijn twee lege envelopjes aangetroffen. In een steeg achter het Café zijn vijf lege envelopjes aangetroffen. Volgens de burgemeester is de steeg alleen te bereiken via het Café. Op de grond is één leeg envelopje aangetroffen. In de prullenbak achter de bar zijn negen lege envelopjes aangetroffen. In het mannentoilet is een gripzakje met residuen van (vermoedelijk) cocaïne aangetroffen. In een prullenbak in het damestoilet zijn zes lege envelopjes aangetroffen. Het is de handhavers volgens de burgmeester ambtshalve bekend dat dergelijke envelopjes worden gebruikt om cocaïne in te verpakken. Op drie van de envelopjes is een indicatieve test voor cocaïne uitgevoerd, deze testen wezen positief uit op de aanwezigheid van cocaïne.
De besluitvorming
3. Hoewel de aangetroffen stoffen ten tijde van de mondelinge mededeling van de sluiting op 3 september 2020 nog moesten worden onderzocht, wezen de eerste resultaten van het optreden volgens de burgemeester uit dat de barmedewerkster meer dan een gebruikershoeveelheid (0,5 gram) cocaïne bij zich had. Voorts zijn er in het Café veel envelopjes en een gripzakje met residuen gevonden die volgens de burgemeester duiden op frequent gebruik van harddrugs in het Café. Gezien de ernst van de overtreding heeft de burgemeester zich genoodzaakt gezien om spoedeisende bestuursdwang toe te passen en het advies van de politie niet af te wachten. De burgemeester achtte het onverantwoord om [café] nog langer open te houden.
4. In het bestreden besluit verklaart de burgemeester dat hij inmiddels van de Douane heeft gehoord dat er niet één maar drie envelopjes zijn getest door de bij de controle aanwezige douaneambtenaar en dat deze allemaal positief testten op cocaïne. Ook blijkt uit de forensische rapportage van 17 september 2020 dat de twee envelopjes uit de tas van de barmedewerkster positief zijn getest op cocaïne. Het gewicht van de cocaïne in deze envelopjes komt op 0,8 gram. De burgemeester wijst erop dat dit meer is dan een gebruikershoeveelheid van 0,5 gram.
Procesbelang
5. Gemachtigde van de burgemeester heeft het in het verweerschrift ingenomen standpunt dat eisers geen procesbelang hebben bij het beroep ter zitting laten vallen en heeft desgevraagd verklaard dat hen een procesbelang niet kan worden ontzegd. De rechtbank hoeft zich over het procesbelang niet meer uit te laten.
Heeft de burgemeester het besluit op een juiste manier bekendgemaakt?
6. Eisers betogen allereerst dat het primaire besluit niet op een juiste manier bekend is gemaakt. De burgemeester heeft het besluit toegezonden aan [persoon A] , terwijl [eiser 1] het Café exploiteert en dus de ondernemer is. [persoon A] heeft volgens eisers slechts een afgeleid belang.
7. Blijkens artikel 5:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt de last onder bestuursdwang (onder andere) bekend gemaakt aan de overtreder. Uit artikel 5:1, tweede en derde lid, van de Awb volgt dat onder ‘overtreder’ wordt verstaan: degenen die de overtreding pleegt of medepleegt en dat artikel 51, tweede en derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van overeenkomstige toepassing is. Uit artikel 52, eerste en tweede lid, Sr volgt – kort gezegd – dat de last kan worden opgelegd aan de rechtspersoon die de overtreding pleegt maar ook aan hen die tot de overtreding opdracht hebben gegeven of feitelijk leiding hebben gegeven aan de overtreding dan wel aan de rechtspersoon en de opdrachtgever/leidinggever gezamenlijk.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de burgemeester zich terecht op het standpunt dat de last bekendgemaakt had kunnen worden aan [persoon A] als enig aandeelhouder en bestuurder van de rechtspersoon [eiser 1] en als feitelijk leidinggevende van [café] . De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in de omstandigheid dat [persoon A] als ondernemer en leidinggevende staat vermeld op de Drank- en Horecawetvergunning (DHW-vergunning) waarmee moet worden aangenomen dat hij uitbater en feitelijk toezichthouder is van [café] . Daarmee heeft [persoon A] het feitelijk en juridisch in zijn macht om een eventuele overtreding te beëindigen. Hij is daarom naast de rechtspersoon [eiser 1] verantwoordelijk als zich een overtreding voordoet. [1]
Mag de burgemeester het door de doorzoeking verkregen bewijs gebruiken bij het bestreden besluit?
8. Eisers betogen – kort samengevat – dat de aanwezige beambten niet de bevoegdheid hadden het gevonden handtasje te doorzoeken. Zij betogen dat artikel 9 van de Opiumwet voor wat betreft het opsporen van strafbare feiten als vastgelegd in die wet slechts de bevoegdheid geeft tot het zoekend rondkijken en niet tot het doorzoeken. Daarbij heeft de politie volgens eisers geen bevoegdheid gehad tot het binnentreden van [café] . Verder biedt de algemene Douanewet volgens eisers geen aanleiding om het café te doorzoeken en geeft de Awb verbalisanten van de burgemeester slechts de bevoegdheid tot het zoekend rondijken. Ook wijzen eisers erop dat er slechts anonieme meldingen aan de integrale controle ten grondslag lagen en dat de anonieme meldingen niet op zichzelf een redelijk vermoeden van schuld opleveren zodat door de politie niet tot doorzoeking van het café en de handtas mocht worden overgegaan. Eisers verwijzen daarbij naar jurisprudentie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. [2] Daarbij betwisten eisers de juistheid van het aanvullende proces-verbaal van 23 september 2020 en het relaas van bevindingen van diezelfde datum. Volgens eisers zijn deze laatste twee processen-verbaal in strijd met het door [persoon B] opgestelde proces-verbaal van 4 september 2020 en is er geen enkele reden om niet uit te gaan van wat in dat proces-verbaal is opgenomen. Nu de tas onbevoegd is doorzocht druist de bewijsvergaring door de verbalisanten zozeer in tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik van dat bewijs onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
9. De rechtbank stelt voorop dat de burgemeester in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen de eigen waarnemingen van de opsteller van de rapportage weergeven. Als die bevindingen worden betwist, dan zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zulke twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [3]
10. Het onderzoek in [café] heeft plaatsgevonden op 3 september 2020. Daarbij waren naast handhavers en de sociale recherche van de gemeente Arnhem ook de Douane en de Politie betrokken. Uit het proces verbaal van 4 september 2020, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [persoon B] volgt dat samen met de Douane en Politie een integrale controle heeft plaatsgevonden waarbij alle kastjes en ruimtes zouden worden gecontroleerd die toebehoren aan [café] . Verbalisant [persoon B] heeft na de controle te hebben aangekondigd zijn collega [persoon C] en de douanebeambten naar binnen geroepen. Vervolgens zag verbalisant [persoon B] dat zijn collega [persoon C] samen met een douanebeambte achter de bar was begonnen met een controle. Na ongeveer twee minuten werd verbalisant [persoon B] naar eigen zeggen door zijn collega [persoon C] geroepen welke een klein tasje in zijn handen hield waar hij een klein doorzichtig plastic zakje uithaalde waarin een aantal eurobiljetten en twee kleine witte envelopjes zaten. Verbalisant [persoon B] riep daarop een politiemedewerker bij zich en constateerde in het bijzijn van deze politiemedewerker dat zich in het tasje inderdaad eurobiljetten en twee kleine witte envelopjes bevonden. Verbalisant [persoon B] opende beide witte envelopjes en zag dat deze een wit poeder bevatten. Het geldbedrag in het zakje bedroeg volgens verbalisant [persoon B] in totaal € 295.
10.1.
Verbalisant [persoon C] vermeldt in het aanvullend proces-verbaal van 23 september 2020 dat hij samen met douanebeambte [persoon D] het tasje achter de bar stond en het tasje slechts heeft vastgehouden en heeft bijgeschenen, terwijl douanebeambte [persoon D] het tasje doorzocht, en het plastic zakje met de envelopjes en het geld vond. Daarna heeft [persoon C] het tasje overgedragen aan een aanwezige politiecollega.
10.2.
Douanebeambte [persoon D] beschrijft in het relaas van bevindingen van eveneens 23 september 2020 dat het tasje bij een controle achter de bar op de grond viel bij het verschuiven van enkele kratten frisdrank. Bij het oprapen van het tasje zag de beambte dat er zich in het tasje twee kleine witte envelopjes bevonden die de beambte herkende als zijnde zogenaamde ‘pony packs’ waarvan de beambte ambtshalve wist dat deze vaak gebruikt werden voor het bewaren van harddrugs. Ook zag de douanebeambte in het tasje een aantal bankbiljetten in een plastic zakje. Direct na deze ontdekking heeft de douanebeambte een collega van de handhaving ingelicht en hebben zij samen de inhoud van de witte envelopjes bekeken waarna werd geconstateerd dat zich in de envelopjes een wit poeder bevond.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), wordt het gebruik van (strafrechtelijk) onrechtmatig verkregen bewijs slechts dan niet toegestaan als het bewijs is verkregen op een wijze die zodanig indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar wordt geacht. In dit geval is van belang dat het om een gezamenlijke controle van een bedrijfsruimte ging en dat de verbalisant van de burgemeester die ruimte, die overigens publiek toegankelijk was, hoe dan ook mocht binnentreden op grond van artikel 5:15, eerste lid van de Awb en bovendien toestemming heeft gekregen van eiser voor de controle. Uit het relaas van de douanebeambte is gebleken dat het tasje op de grond viel bij het verschuiven van een stapel frisdrank kratten, en dat toen de ponypacks al zichtbaar waren. Onder deze omstandigheden is daarom niet aannemelijk dat hier sprake is geweest van het doorzoeken van de tas. Als niettemin zou worden aangenomen dat de tas zou zijn doorzocht door iemand die daartoe niet bevoegd is, is van onrechtmatig verkregen bewijs waarvan het gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is geen sprake, mede in aanmerking genomen dat bij de controle een douanier aanwezig was die hoe dan ook bevoegd was tot doorzoeking. [4] [5]
11.1.
Met betrekking tot de anonieme meldingen die aan de integrale controle ten grondslag zouden liggen, is de rechtbank van oordeel dat het binnentreden van het café naar aanleiding van de anonieme meldingen niet onredelijk was. Dat deze meldingen geen redelijk vermoeden van schuld opleveren maakt immers niet anders dat de toezichthouders op grond van artikel 5:15, eerste lid van de Awb bevoegd zijn iedere plaats te betreden zolang dit redelijkerwijs nodig is als bedoeld in artikel 5:13 van de Awb. Om de anonieme meldingen te onderzoeken was het immers nodig voor de toezichthouders om het café te betreden en om het café aan opneming te onderwerpen.
12. De beroepsgronden van eisers slagen niet. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inhoud van het tasje mag worden gebruikt als onderbouwing van het bestreden besluit.
Was de burgemeester bevoegd het café te sluiten?
13. Eisers betogen dat de hoeveelheid cocaïne die is aangetroffen in de handtas geen handelshoeveelheid betreft. De eigenaresse van de handtas heeft verklaard dat zij de cocaïne bij zich had voor eigen gebruik. Voorts wijzen eisers op de omstandigheid dat per envelopje een hoeveelheid is gevonden kleiner dan de 0,5 gram die geldt als de maximaal toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik. Dat in de handtas ook een bedrag aan contant geld ter hoogte van € 295 is aangetroffen is volgens eisers niet een dermate uitzonderlijke omstandigheid dat aannemelijk is dat de aangetroffen cocaïne is bedoeld als handelshoeveelheid. Het geld is volgens eisers door de eigenaresse van de handtas gepind en de burgemeester heeft volgens hen nagelaten dit relaas te verifiëren. Ook het aantreffen van de envelopjes in het café en in de steeg maken volgens eisers niet aannemelijk dat de aangetroffen cocaïne een handelshoeveelheid betreft. Eisers wijzen ook op de omstandigheid dat slechts drie envelopjes die in het café zijn gevonden zijn getest, waaruit bleek dat deze cocaïne bevatten. De overige envelopjes zijn niet positief getest. Eisers betwisten dat de drie envelopjes positief getest zijn omdat de burgemeester volgens eisers niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe deze envelopjes zijn getest. Voor zover de drie envelopjes wel een verboden middel bevatten is het volgens eisers niet aannemelijk dat dit gebruikershoeveelheden betrof. Ook staat volgens eisers niet vast of de inhoud van die envelopjes binnen of buiten het café werd gebruikt of hoe lang de envelopjes al in het café lagen. De envelopjes onderbouwen volgens eisers dus niet het betoog van de burgemeester dat in het café gedeald werd.
14. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. De burgemeester kan op grond van de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen bevoegd zijn om tot sluiting over te gaan. Volgens de rechtspraak volgt uit het woord "daartoe" in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een lokaal, het in beginsel aannemelijk is dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. [6] In een dergelijk geval is het aan eisers – en dus niet aan de burgemeester – om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid toch voor eigen gebruik is.
14.1.
Uit de beleidsregel ‘Beleid artikel 13b Opiumwet voor lokalen en woningen en bijbehorende erven de burgemeester van de gemeente Arnhem’ (het beleid) volgt dat bij een eerste constatering van het aanwezig zijn van een handelshoeveelheid harddrugs in een lokaal een sluiting van drie maanden volgt.
15. Vaststaat dat er in de handtas een hoeveelheid van 0,8 gram cocaïne is aangetroffen en dat uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling blijkt dat het in beginsel aannemelijk is dat het om die reden een handelsvoorraad betreft. Verder zijn in en om het café een groot aantal lege envelopjes gevonden waarvan het de rechtbank, net als de verbalisanten, ambtshalve bekend is dat deze doorgaans worden gebruikt voor het bewaren van harddrugs, waaronder cocaïne. Voorts is in hetzelfde zakje waarin de twee envelopjes met cocaïne zijn gevonden ook een geldbedrag aangetroffen hetgeen erop duidt dat dit geld iets van doen heeft met de in het zakje aangetroffen cocaïne en dat dit geld mogelijk met drugshandel is verkregen. Gezien voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een handelshoeveelheid cocaïne.
15.1.
Het was gezien deze omstandigheden aan eisers en niet aan de burgemeester om aannemelijk te maken dat het geld, zoals eisers stelt, is gepind. Dit hebben eisers echter niet gedaan. Verder maakt de omstandigheid dat de aangetroffen cocaïne in twee verschillende zakjes zat niet anders dat de twee envelopjes wel in hetzelfde gripzakje zaten en dat het totaal van 0,8 gram uitstijgt boven de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik van 0,5 gram. Dat uit de gedingstukken niet blijkt hoe de drie envelopjes tijdens de integrale controle zijn getest maakt niet onaannemelijk dat de drie envelopjes wel degelijk positief zijn getest. Dit blijkt immers uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 17 september 2020. Eisers hebben niet gemotiveerd waarom deze tests niet op een juiste wijze zouden zijn uitgevoerd.
15.2.
Dat niet duidelijk is of de inhoud van de overige gevonden envelopjes binnen of buiten het café is gebruikt en dat niet alle envelopjes zijn getest maken voorgaande niet anders. Daarmee wordt niet minder aannemelijk dat (een deel) van deze envelopjes door drugshandel vanuit het café afkomstig zijn en dat, zoals hiervoor is overwogen, deze envelopjes doorgaans harddrugs bevatten en dat bovendien reeds een handelshoeveelheid cocaïne in het café is aangetroffen.
16. Gezien voorgaande was de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om het café gedurende een periode van drie maanden te sluiten.
Had de burgemeester reden moeten zien om af te wijken van het besluit om het café te sluiten?
17. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld in hoeverre de sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De burgemeester stelt zich daarover op het standpunt dat de sluiting van [café] noodzakelijk is om het beeld dat in het café drugs worden verhandeld tegen te gaan en om de loop naar het pand eruit te halen. Ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester nog toegelicht dat het café zich bevindt naast een drooggelegd plein en in een kwetsbare wijk waar veelvuldig sprake is van openbare ordeproblematiek. Volgens de burgemeester duidt de grote hoeveelheid gevonden envelopjes erop dat er regelmatig een grote hoeveelheid drugs in het pand aanwezig is en dat sprake is van anonieme meldingen dat in het café wordt gedeald. Wegens gevaar voor de openbare orde heeft de burgemeester daarom besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen.
18. Eisers betogen dat er nooit sprake is geweest van een handelsvoorraad in het café dan wel de verkoop, aflevering of verstrekking daarvan. Eisers hebben nooit gezien dat een klant cocaïne gebruikte in het café. De aangetroffen envelopjes en gripzakjes hebben niets van doen met het café.
19. Eisers hebben tegen de noodzakelijkheid van de sluiting geen gronden gericht. De rechtbank leest de gronden van eisers zo dat zij daarmee de verwijtbaarheid van de overtreding betwisten.
19.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de verwijtbaarheid aan de orde kan komen bij de toepassing van het drugsbeleid in het kader van de evenredigheidstoets. Zo kan bijvoorbeeld aan eisers geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als zij niet op de hoogte waren en evenmin redelijkerwijs op de hoogte konden zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in het café. [7] De rechtbank toetst daarbij of de sluiting in verhouding staat met de gevolgen van de sluiting voor eisers.
20. De rechtbank stelt vast dat eiser [persoon A] en zijn echtgenote in het zienswijzegesprek met de burgemeester hebben verklaard dat in elk café drugs wordt gebruikt, en dat zij wel eens pakketjes hebben aangetroffen, dat het gebruiken van drugs gewoon gebeurt en dat zij het opruimen door het in de prullenbak te gooien. Mevrouw [persoon A] geeft expliciet aan te weten dat er in het café drugs worden gebruikt en geeft aan dit niet te ontkennen. Daarmee hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank op de hoogte kunnen zijn van de overtreding, maar hebben zij in plaats van toezicht te houden volstaan met het opruimen van gevonden ponypacks, zodat geen sprake is van een ontbrekende of verminderde verwijtbaarheid. De burgemeester heeft daarom niet hoeven afzien van de sluiting van het café.
Heeft de burgemeester het café mogen sluiten ondanks het intrekken van de exploitatievergunning?
21. Eisers betogen dat de burgemeester niet gelijktijdig twee herstelsancties mag opleggen voor dezelfde overtreding. Dit staat volgens eisers in artikel 5:6 van de Awb. De burgemeester had daarom niet het café mogen sluiten en ook de exploitatievergunning van eisers mogen intrekken.
22. De rechtbank overweegt dat, anders dan eisers betogen, geen sprake is van dezelfde overtreding ten aanzien waarvan gelijktijdig twee herstelsancties zijn opgelegd. Het aanwezig hebben van een handelsvoorraad cocaïne is een overtreding van artikel 2 van de Opiumwet maar ook van de voorwaarden van de exploitatievergunning en de DHW-vergunning, hetgeen wegens schending van artikel 1.5 onder c van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) intrekking rechtvaardigt op basis van artikel 1.3 van de Apv. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van twee overtredingen ten aanzien waarvan twee herstelsancties zijn opgelegd; dit is op grond van artikel 5:8 van de Awb toegestaan.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:6

Het bestuursorgaan legt geen herstelsanctie op zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht is.

Artikel 5:8

Indien twee of meer voorschriften zijn overtreden, kan voor de overtreding van elk afzonderlijk voorschrift een bestuurlijke sanctie worden opgelegd.

Artikel 5:13

Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 5:15

1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.
[…]
3 Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen.

Artikel 5:18

1 Een toezichthouder is bevoegd zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen.
[…]

Opiumwet

Artikel 2

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
a. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
b. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
c. aanwezig te hebben;
d. te vervaardigen.

Artikel 9

1. De opsporingsambtenaren hebben, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang:
[…]
b. tot de plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt.
[…]

Artikel 13bDe burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling ) van 23 juli 2014 en 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2014:2728, rechtsoverweging (r.o.) 5 e.v. en ECLI:NL:RVS:2019:2005, r.o. 6.1. e.v.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1374, r.o. 3.1.
4.Zie onder meer de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:486
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1362, r.o. 3.2. e.v.
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362 en ABRvS 14 maart 2018. ECLI:NL:RVS:2018738.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, rechtsoverweging (r.o.) 4.2.1. Zie eveneens de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2426, r.o. 6.7.