In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 15 november 2021. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de onroerende zaak, een bedrijfspand in [plaatsnaam], vastgesteld op € 456.000 voor het belastingjaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 12 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft de juistheid van de WOZ-waarde beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft de waarde onderbouwd met een taxatierapport, maar belanghebbende betwist de gehanteerde huurwaarde en kapitalisatiefactor. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Tevens heeft de rechtbank een praktische oplossing gevonden voor het niet-betaalde griffierecht door dit te verrekenen met een eventuele schadevergoeding.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met meer dan zeven maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 1.000 toe, waarvan € 286 door de heffingsambtenaar en € 403 door de Staat moet worden betaald. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beschikking en de aanslag in stand blijven. Tevens worden proceskosten van € 875 vergoed, te betalen door de heffingsambtenaar en de Staat elk voor de helft.