ECLI:NL:RBGEL:2024:2227

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
05/434073
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onrechtmatige vrijheidsbeneming in de geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding door een verzoeker die onterecht was ingesloten zonder geldige titel. De verzoeker had op 2 april 2024 een mondeling verzoek ingediend, dat op 3 april 2024 schriftelijk werd ingediend. De rechtbank had eerder op 8 januari 2024 een zorgmachtiging afgegeven die geldig was tot 8 januari 2025. Op 29 maart 2024 diende de officier van justitie een verzoek in om de zorgmachtiging te wijzigen, maar dit verzoek werd pas op 2 april 2024 toegewezen. De verzoeker verbleef van 28 maart tot 2 april 2024 op de separeerafdeling zonder geldige titel, wat leidde tot een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 Wvggz.

De rechtbank oordeelde dat de zorgverantwoordelijke de wet niet in acht had genomen door de verzoeker in te sluiten zonder een tijdige aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 140 toe voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming, waarbij de rechtbank de hoogte van de schadevergoeding baseerde op de omstandigheden van de zaak en de geldende standaardbedragen voor schadevergoeding in vergelijkbare situaties. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verzoeker recht had op schadevergoeding, de door de advocaat voorgestelde bedragen niet passend waren, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Zaakgegevens: C/05/434073 / FA RK 24-1131
schadevergoeding artikel 10:12 Wvggz
beschikking van 17 april 2024
op het ingediende verzoekschrift van:
[naam verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] ,
verblijvende in [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. C.T.B.J. Besjes in Heumen,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door
Stichting Pro Persona GGz
gevestigd in [plaats] ,
hierna te noemen: verweerster.

1.Procesverloop

1.1.
Op 2 april 2024 heeft verzoeker een mondeling verzoek gedaan. Het schriftelijke verzoek is ingekomen ter griffie op 3 april 2024.
1.2.
Verweerster heeft geen gebruik gemaakt van de aan haar verleende (schriftelijke) verweergelegenheid. Partijen hebben desgevraagd niet te kennen gegeven dat zij een nadere mondelinge behandeling van het verzoek wensen.

2.Feiten

2.1.
Ten aanzien van verzoeker heeft de rechtbank op 8 januari 2024 een zorgmachtiging afgegeven die geldt tot en met 8 januari 2025.
2.2.
Op 29 maart 2024 heeft de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, met het verzoek de zorgmachtiging te wijzigen en daaraan de vormen van verplichte zorg ‘
insluiten’ en ‘
het uitoefenen van toezicht op betrokkene’ toe te voegen. De rechtbank heeft dit verzoek bij beschikking van 2 april 2024 toegewezen.

3.Verzoek

3.1.
Verzoeker heeft verzocht om vast te stellen dat hij schade heeft geleden die op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz voor vergoeding in aanmerking komt en deze schade te bepalen ten laste van Stichting Pro Persona GGz als zorgaanbieder en zorgverantwoordelijke op een bedrag van € 630 althans een bedrag dat de rechtbank redelijk en billijk voorkomt en verweerster te veroordelen tot voldoening van dit bedrag.
3.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat op 25 maart 2024 vanaf 14.30 uur jegens hem verplichte zorg is ingezet in de vorm van insluiting in een separeerruimte en cameratoezicht. Op 27 maart 2024 is hier opnieuw toe besloten. Het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging is pas op 29 maart 2024 door de officier van justitie ontvangen en aansluitend bij de rechtbank ingediend. Verzoeker heeft daardoor vanaf 28 maart 2024 tot de zitting op 2 april 2024 op de separeerafdeling verbleven zonder dat daaraan een geldige titel ten grondslag lag. Verzoeker heeft hierdoor schade geleden. Hij is tegen zijn wil ernstig in zijn bewegingsvrijheid beperkt en kon zich niet op de opname-afdeling van [naam afdeling] (zijn kamer en de gemeenschappelijke ruimten) te begeven. Blijkens de medische verklaring, die aan het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging ten grondslag ligt, heeft verzoeker uitdrukkelijk aangegeven niet langer ingesloten te willen zijn. Hij heeft veel last gehad van de insluiting, in de vorm van spanning en frustratie. Daarom vindt verzoeker dat hij recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens onrechtmatige vrijheidsbeneming. Voor de hoogte van het bedrag zoekt hij aansluiting bij de LOVS-afspraken over schadevergoeding bij ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis in een politiebureau. Dit komt neer op € 105 per dag. Verblijf in een separeerruimte is qua beperkingen vergelijkbaar met het verblijf in een politiecel. Verzoeker heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad van 21 oktober 2022 [1] en onder meer rechtbanken Den Haag [2] en Noord-Holland [3] . Hij verzoekt de rechtbank daarom ten laste van verweerster een bedrag van 6 x € 105 = € 630 aan (immateriële) schadevergoeding toe te kennen.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens verweerster aangegeven dat de zorgvormen zijn ingezet in een periode dat er veel gaande was op de afdeling. Hierdoor is het niet gelukt tijdig een verzoek bij de geneesheer-directeur en van de geneesheer-directeur bij de officier van justitie te krijgen.

4.Beoordeling

4.1.
Indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke, kan betrokkene of de vertegenwoordiger op grond van het tweede lid van artikel 10:12 Wvggz de rechter verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
4.2.
Op grond van artikel 8:11 van de Wvggz kan de zorgverantwoordelijke als er sprake is van verzet beslissen tot het verlenen van verplichte zorg waar de zorgmachtiging niet in voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is. De duur hiervan is op grond van artikel 8:12 lid 1 van de Wvggz beperkt tot drie dagen.
4.3.
Art. 8:12 lid 3 van de Wvggz houdt in dat een zorgverantwoordelijke die van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg moet worden voortgezet na de maximumperiode van drie dagen, tot die voortzetting uitsluitend kan beslissen als er een aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging bij de officier van justitie is ingediend. Het ‘verlengen’ van de tijdelijke verplichte zorg aansluitend of binnen de maximumtermijn van drie dagen door middel van een nieuwe beslissing tot tijdelijke verplichte zorg is dus niet toegestaan [4] . De rechtbank concludeert op dit punt dan ook dat de zorgverantwoordelijke de wet niet in acht heeft genomen. De beslissing tot tijdelijke verplichte zorg als is bedoeld in artikel 8.11 van de Wvggz is genomen op 25 maart 2024, en later opnieuw op 27 maart. Deze laatste beslissing kan echter niet tot (rechtmatige) toepassing van tijdelijke verplichte zorg leiden, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. De zorgverantwoordelijke had voorafgaand aan het verlopen van de maximumperiode van drie dagen, dat wil zeggen uiterlijk 27 maart, een aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging moeten doen bij de officier van justitie. Dit is nagelaten. Daarmee ontbrak een juridische titel voor de insluiting vanaf 28 maart. Die situatie heeft voortgeduurd tot en met 2 april. De rechtbank is daarbij dus van oordeel dat met het (te late) verzoek van de officier van justitie van 29 maart, de juridische titel niet is herleefd.
4.4.
Hoewel verweerster in strijd met artikel 8:12 Wvggz heeft gehandeld en betrokkene is ingesloten zonder geldige titel, is daarmee nog niet de geldigheid van de opname en het verblijf van verzoeker op de gesloten afdeling als zodanig weggenomen. De juridische titel voor dat verblijf was en bleef aanwezig. Een juiste handelwijze van verweerster zou daarom niet hebben betekend dat verzoeker vrij kon gaan en staan waar hij wilde. Zijn vrijheid was al beperkt en is op onrechtmatige wijze verder beperkt. Omdat de rechtbank op 2 april 2024 de verzochte extra zorgvormen heeft toegewezen, kan achteraf zelfs geconcludeerd worden dat er materieel wel een grond was voor de insluiting en het toezicht en dat enkel sprake is van een formele fout. De vergelijking met een onterechte voorlopige hechtenis - waarbij de vrijheidsbeneming zelf onrechtmatig is - gaat naar het oordeel van de rechtbank dus niet op [5] .
4.5.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding ten laste van verweerster. Voor het bedrag van die vergoeding volgt de rechtbank de advocaat van betrokkene niet. Aansluiten bij de LOVS-afspraken vindt de rechtbank niet passend, omdat er geen sprake is van onterechte (strafvorderlijke) vrijheidsbeneming. De door de advocaat aangevoerde jurisprudentie leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De Hoge Raad heeft zich in het genoemde arrest niet uitgelaten over de hoogte van een eventuele schadevergoeding, ook uit de uitspraken van de feitenrechters volgt niet dat zij in een situatie zoals hier, waarbij het gaat om een onrechtmatige vrijheidsbeperking binnen een rechtmatige vrijheidsbeneming, aansluiting zoeken bij de LOVS-afspraken. De rechtbank kijkt daarom mede naar de Standaardbedragen tegemoetkoming die de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming hanteert [6] in gevallen waarin personen die een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel ondergaan, gegrond klagen over een over hen genomen beslissing. Het gaat daarbij om gedetineerden, terbeschikkinggestelden en jeugdigen in justitiële inrichtingen.
De tegemoetkoming wordt voor een ten onrechte gegeven beslissing tot afzondering in een afzonderings- of strafcel vastgesteld op € 12,50 per dag. Daarnaast geldt een bedrag van € 5 per dag voor cameratoezicht zonder voorafgaand advies van een gedragsdeskundige. Hoewel in die gevallen sprake is van een onjuiste beslissing tot afzondering, en dat hier niet gezegd kan worden, ziet de rechtbank toch aanleiding bij deze bedragen - € 17,50 per dag - aan te sluiten over de periode 30 maart tot en met 2 april 2024. Voor de eerste twee dagen (28 en 29 maart 2024) verdubbelt de rechtbank het bedrag, omdat op die dagen niet alleen sprake was van een situatie van isolatie en cameratoezicht zonder geldige titel, maar ook nog niet de procedure in werking was gesteld om een titel te verkrijgen. Dat is pas in de loop van 29 maart gebeurd met de indiening van het verzoek door de officier van justitie bij de rechtbank. Dit maakt dat op die dagen de onzekerheid voor verzoeker over zijn positie als nog ernstiger kan worden gewogen. De rechtbank stelt het bedrag tot schadevergoeding in deze procedure daarom vast op een bedrag van € 140. Dit bedrag acht zij redelijk en billijk.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt Stichting Pro Persona GGz tot betaling van een bedrag van € 140 (zegge: eenhonderdveertig euro) aan
[naam verzoeker];
5.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Vlemmings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.

Voetnoten

2.Rechtbank Den Haag 29 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3669.
3.Rechtbank Noord-Holland 29 april 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4082 en 12 juli 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:6583.
4.Vergelijk Hoge Raad 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1515.
5.Vergelijk Rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2879.
6.Te raadplegen op https://www.rsj.nl/rechtspraakprocedure/standaardbedragen-tegemoetkoming.