ECLI:NL:RBGEL:2024:3576

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
AWB-24_3112
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting perceel met hennepkwekerij en wapen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 11 juni 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, een mede-eigenaar van een perceel met een woning en bijgebouw, was in beroep gegaan tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente [plaats] dat een last onder bestuursdwang tot sluiting van het perceel oplegde. De burgemeester had op 5 maart 2024 besloten het perceel te sluiten voor de duur van zeven maanden, omdat er een niet-operationele hennepkwekerij was aangetroffen in het bijgebouw. De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting over te gaan op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een functionele binding bestaat tussen de woning en het bijgebouw, en dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet alleen voor eigen gebruik was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening deels toegewezen en de sluitingstermijn verkort naar zes maanden, waarbij de burgemeester werd veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van sluiting ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3112

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.W.J. Hopmans),
en

de burgemeester van de gemeente [plaats]

(gemachtigde: [naam] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van de burgemeester waarin een last onder bestuursdwang tot sluiting van een perceel met opstallen is opgelegd. Verzoeker is het niet eens met dit besluit. Hij voert daartoe een aantal gronden aan.
2. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek aan de hand van deze gronden. Zij concludeert in deze uitspraak of de burgemeester terecht een last onder bestuursdwang heeft opgelegd en of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe in zoverre dat de duur van sluiting van het perceel met opstallen wordt gesteld op zes maanden. Hierna legt de voorzieningenrechter eerst uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

3. De burgemeester heeft met zijn bestreden besluit van 5 maart 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij het perceel met opstallen (woning en bijgebouw) aan de [locatie] te [plaats] wordt gesloten voor de duur van zeven maanden, met ingang van 28 mei 2024 tot 28 december 2024.
3.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
3.2.
De burgemeester heeft de begunstigingstermijn verlengd tot en met twee dagen na uitspraak van de voorzieningenrechter.
3.3.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, zijn echtgenote en zijn zoon, de gemachtigde van verzoeker alsmede de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming besluit.
4. Verzoeker is mede-eigenaar van een perceel met woning en bijgebouw aan de [locatie] te [plaats] . Hij woont samen met zijn echtgenote in de woning. De zoon van verzoeker woont in het bijgebouw.
4.1.
Na een bezoek van Liander op 23 november 2023 op het perceel, heeft de politie het perceel met opstallen doorzocht.
Er is in het bijgebouw een volledig ingerichte, maar niet operationele hennepkwekerij met 47 potten, zonder hennepplanten, aangetroffen. Uit het politierapport van 23 november 2023 blijkt, dat onder andere aanwezig waren:
• 7 assimilatielampen;
• 2 koolstoffilters;
• 2 canacutters;
• diverse droognetten;
• een gasalarmpistool;
• 106 gram henneptoppen;
• een aan/afzuiginstallatie.
De burgemeester is door middel van een bestuurlijke rapportage in kennis gesteld van de bevindingen van de politie.
4.2.
Naar aanleiding van het ontvangen rapport van de politie heeft de burgemeester op 14 december 2023 aan verzoeker het voornemen meegedeeld om een last onder bestuursdwang tot sluiting van het perceel met opstallen op te leggen. Naar aanleiding van dit voornemen heeft verzoeker een zienswijze ingediend. Vervolgens is de burgemeester overgegaan tot het opleggen van de voorgenomen last onder bestuursdwang.
4.3.
De burgemeester heeft bij bestreden besluit besloten het perceel met opstallen te sluiten voor de duur van zeven maanden, waarbij een begunstigingstermijn is gegeven van twaalf weken.
Is er een spoedeisend belang?
5. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1]
5.1.
Wil een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen dan is onverwijlde spoed
vereist. Er moet dus niet gewacht kunnen worden op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. Hierbij valt onder andere te denken aan de onmogelijkheid om de eventuele gevolgen van de uitvoering van het besluit nog te herstellen, oftewel er dient sprake te zijn van de mogelijkheid dat een onomkeerbare situatie ontstaat.
5.2.
De burgemeester heeft de datum van sluiting van het perceel met opstallen gesteld op 28 mei 2024. In verband met het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening en de geplande zitting heeft de burgemeester de begunstigingstermijn verlengd tot en met twee dagen na uitspraak van de voorzieningenrechter. Volgens de burgemeester stuurt verzoeker bewust aan op een verlenging van de begunstigingstermijn door zo laat nog een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter is het met de burgemeester eens dat het wenselijk was geweest dat het verzoek eerder was ingediend zodat deze nog binnen de begunstigingstermijn op zitting had kunnen worden behandeld. De voorzieningenrechter acht de duur van de verlenging echter niet zodanig lang dat daaraan gevolgen zouden moeten worden verbonden. Gelet op de sluiting van de woning op korte termijn heeft verzoeker een spoedeisend belang bij zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
6. Niet in geschil is dat de politie tijdens de doorzoeking op 23 november 2023 een niet operationele hennepkwekerij, 106 gram henneptoppen en een wapen heeft aangetroffen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat deze hoeveelheid hennep uitsluitend bestemd was voor eigen gebruik door de zoon. De voorzieningenrechter overweegt dat volgens vaste rechtspraak bij een dergelijke aangetroffen hoeveelheid drugs er van mag worden uitgegaan dat het om een handelshoeveelheid drugs gaat en dat deze drugs niet alleen bestemd is voor eigen gebruik [2] . Verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet aannemelijk gemaakt dat deze hoeveelheid drugs bestemd was voor eigen gebruik van de zoon. Gelet op de aangetroffen grote hoeveelheid drugs en de vaste rechtspraak [3] is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, bevoegd om tot sluiting over te gaan
.
6.1.
Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de burgemeester bevoegd is de sluiting van het gehele perceel met opstallen te gelasten. De burgemeester heeft het perceel met opstallen als één geheel mogen aanmerken. Relevant is dat verzoeker eigenaar is van het perceel met opstallen, dat het bijgebouw op korte afstand van de woning is gelegen, dat er vanuit de woning direct zicht is op het bijgebouw en dat het perceel via één oprit te bereiken is. Bovendien is vastgesteld dat de zoon in het bijgebouw gebruik maakt van de hoofdaansluiting elektra van de woning, zodat ook voor de hennepkwekerij gebruik is gemaakt van deze hoofdaansluiting. Daarmee is sprake van een functionele binding tussen de woning, het bijgebouw en de productie van hennep.
6.2.
Het betoog van verzoeker dat de burgemeester niet bevoegd is tot sluiting omdat de last niet mede is gericht aan zijn echtgenote, slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw mede-eigenaar is van het perceel met opstallen. De burgemeester heeft op zitting toegelicht dat uit de registratie bij het Kadaster blijkt dat enkel verzoeker staat vermeld als eigenaar en dat om die reden de last is gericht aan verzoeker.
In een later stadium van de procedure is de burgemeester op de hoogte geraakt van het feit dat ook de echtgenote mede-eigenaar is van het perceel met opstallen. Op zitting is gebleken dat de echtgenote via verzoeker op de hoogte is van de last; zij was ook op zitting aanwezig en zij in de gelegenheid gesteld haar standpunt naar voren te brengen. Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit geen aanleiding geeft voor vernietiging van het bestreden besluit, nu niet gebleken is dat de echtgenote in haar belangen is geschaad.
Heeft de burgemeester gehandeld in overeenstemming met zijn beleidsregel?
7. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet biedt de burgemeester bij de toepassing van deze bevoegdheid beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van de bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik te maken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
7.1.
De burgemeester hanteert beleid bij het toepassen van zijn bevoegdheden op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Dit beleid is neergelegd in het Drugsbeleid gemeente [plaats] 2019 (de beleidsregel). Uitgangspunt van het handhavingsbeleid is dat bij het aantreffen van een hennepkwekerij van minder dan 200 planten in een lokaal het lokaal en/of het erf voor de duur van 3 maanden wordt gesloten bij een eerste overtreding. Bij een tweede overtreding bedraagt de sluitingsduur één jaar. Bij het aantreffen van een hennepkwekerij van die omvang in een woning wordt de woning bij een eerste overtreding voor de duur van drie maanden gesloten en bij een tweede overtreding zes maanden.
8. In geschil is of het bijgebouw, in gebruik door de zoon als woning, moet worden aangemerkt als woning of als lokaal. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester in zijn besluit is uitgegaan van een lokaal en niet van een woning. Daarbij heeft de burgemeester op zitting toegelicht dat het bijgebouw geen woonbestemming heeft en dat er een handhavingstraject is opgestart om de bewoning in het bijgebouw te (laten) beëindigen. Daarnaast staat de zoon in het BRP ingeschreven op het adres van de woning; het bijgebouw heeft geen eigen huisnummer. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het bijgebouw als een woning moet worden aangemerkt.
8.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit artikel 6 van de beleidsregel blijkt dat onder lokalen wordt verstaan:
- de voor het publiek toegankelijk lokalen en bijbehorende erven. Deze worden onderverdeeld in:
- de vergunningplichtige lokalen, zoals o.a. cafés, restaurants, cafetaria’s;
- de niet-vergunningplichtige lokalen, zoals o.a. winkels, kapsalons, nagelstudio’s, bel- en internetwinkels.
- de niet voor het publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven, zoals loodsen, magazijnen en andere (bedrijfs)ruimten.
Uit artikel 7 van de beleidsregel blijkt dat onder woning wordt verstaan:
een woning is te karakteriseren als een van de buitenwereld afgesloten plaats waar iemand – eventueel in een gemeenschappelijke huishouding met andere personen – zijn privaat huiselijk leven leidt of pleegt te leiden. Of een ruimte een woning is, wordt niet alleen bepaald door uiterlijke kenmerken, zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en ander huisraad, maar ook door de daaraan werkelijk gegeven bestemming. Er dient ‘de facto’ en ‘de animo’ gewoond te worden. Of dit het geval is kan onder meer blijken uit de Basisregistratie personen (BRP), de inrichting en het feitelijke gebruik dat van de ruimte wordt gemaakt. De woning behoeft niet in een woonhuis te zijn gelegen. Onder omstandigheden kan ook een hotelkamer of ander recreatieverblijf als woning gelden.”
8.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bijgebouw moet worden gezien als woning. Niet betwist is dat de zoon “de facto” en “de animo” in het bijgebouw woont en dat het bijgebouw als zodanig is ingericht. Uit de beleidsregel volgt dat het moet gaan om de feitelijke situatie en de feitelijke situatie is dat de zoon in het bijgebouw woont. Dat het bijgebouw niet in de BRP staat geregistreerd als apart adres met woonbestemming maakt dat niet anders. Dit zegt namelijk niets over het feitelijk gebruik van het gebouw. Ook het feit dat er gelijktijdig een handhavingsprocedure loopt met betrekking tot de bestemming van het bijgebouw maakt het niet anders omdat het gaat om een andere procedure met een ander wettelijk kader. Voor het sluiten van een woning staat bij een eerste overtreding drie maanden.
9. De burgemeester gaat in zijn besluit uit van een herhaalde overtreding. De burgemeester heeft verzoeker reeds eerder schriftelijk gewaarschuwd in verband met een overtreding van de Opiumwet, omdat er toen een hennepkwekerij in zijn pand aan de [locatie] te [plaats] was aangetroffen. Verzoeker ontkent dat hij deze brief heeft ontvangen, maar de voorzieningenrechter heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de burgemeester op dit punt. De brief was gericht aan de onderneming van verzoeker en verzoeker is enig bestuurder. Verzoeker had daarom redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van de waarschuwingsbrief. Ook heeft de voorzieningenrechter geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de burgemeester op zitting dat ten tijde van de besluitvorming nog geen 5 jaar verstreken was sinds de laatste waarschuwing.
9.1.
Uit artikel 6 van de beleidsregel volgt dat als binnen vijf jaar opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van drugs, het lokaal wordt gesloten voor de duur van 1 jaar. De burgemeester stelt in zijn besluit dat er sinds voormelde waarschuwing bijna 5 jaar verlopen zijn en hanteert daarom een duur van 2 maanden extra. Zoals hiervoor reeds overwogen ziet de voorzieningenrechter het bijgebouw als woning. Uit artikel 7 van de beleidsregel volgt dat bij recidive de woning wordt gesloten voor de duur van zes maanden. Als echter wordt uitgegaan van de verzachtende omstandigheid van tijdsverloop en de redenering van de burgemeester wordt gevolgd, komt de voorzieningenrechter in het geval van een woning uit op 1 maand extra in plaats van 2 maanden extra (een/zesde deel van de sluitingsduur bij recidive)
10. Tot slot blijkt dat de burgemeester bij het opleggen van de last rekening heeft gehouden met de volgende verzwarende omstandigheden:
• er is sprake van meerdere teelten/oogsten.
• er is sprake van een overtreding van de Wet wapens en munitie.
Voor elke omstandigheid heeft de burgemeester één maand extra gerekend. Dit komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor.
11. Dit betekent dat de burgemeester naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd is het perceel met opstallen te sluiten voor de duur van zes maanden (3 maanden voor de overtreding, 1 maand voor herhaalde overtreding, 1 maand voor meerdere teelten/oogsten en 1 maand voor overtreding van de Wet wapens en munitie).
Is de sluiting van het perceel met opstallen evenredig?
12. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 het toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet weergegeven. [4] Dit heeft de Afdeling verder uitgewerkt in haar uitspraak van 2 februari 2022 en in haar uitspraak van 6 juli 2022. [5]
De noodzakelijkheid van de sluiting
13. Uit de uitspraak van 2 februari 2022 volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In de uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling een aantal verduidelijkingen aangebracht. Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld:
“Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.”
14. Verzoeker betoogt dat een sluiting niet noodzakelijk is, omdat er geen feitelijke handel vanuit het bijgebouw is waargenomen en ook geen loop naar de woning. Verder zijn er ook geen meldingen van overlast geweest of verklaringen van buurtbewoners, die zouden kunnen wijzen op handel vanuit de woning. In het bijgebouw zijn evenmin attributen aangetroffen die een aanwijzing zouden kunnen zijn voor drugshandel.
15. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat in de woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen maar ook materialen voor de voorbereiding en/of bevordering van de verkoop van hennep. [6] Dat de hennepkwekerij op het moment van het politieonderzoek niet (meer) operationeel was maakt dit niet anders. Daarnaast is een gasalarmpistool aangetroffen. Gelet hierop stelt de burgemeester zich terecht op het standpunt dat sprake is van een ernstig geval.
15.1.
Verzoeker stelt weliswaar dat er geen “loop” naar het bijgebouw was, maar uit vaste rechtspraak komt naar voren dat een sluiting ook noodzakelijk kan zijn om de bekendheid van een pand als drugspand weg te nemen en het pand aan het drugscircuit te onttrekken. [7] Daar komt bij dat hier aannemelijk is dat de in het bijgebouw aangetroffen materialen worden gebruikt voor de voorbereiding en/of bevordering van de verkoop van drugs. Verder is relevant dat het buitengebied van [plaats] kwetsbaar is gebleken voor drugcriminaliteit. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de noodzaak van de sluiting van het perceel met opstallen voldoende onderbouwd.
De evenwichtigheid van de sluiting
16. In de uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling over de evenwichtigheid van de sluiting het volgende overwogen:
“Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.”
16.1.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning tijdelijk moet verlaten of dat de eigenaar tijdelijk niet de beschikking heeft over de woning. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. [8]
17. Verzoeker betoogt dat hem geen persoonlijk verwijt valt te maken. Hij is niet betrokken geweest bij de productie dan wel handel in drugs en daar is ook geen enkele indicatie voor. Evenmin kon hij redelijkerwijs op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen hennep en kweekattributen in de woning van zijn zoon. Op zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij niet of nauwelijks bij zijn zoon in de schuur kwam, omdat de zoon behoefte had aan eigen plek en een eigen leven moest opbouwen. Dat was ook het advies van de begeleiding.
De zoon kwam elke dag op de koffie bij verzoeker en zijn echtgenote. Tijdens deze momenten konden zij nagaan of er geen problemen waren met de psychische gesteldheid van de zoon. De afgelopen tijd ging het goed met de zoon.
18. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat van een verhuurder mag worden verwacht dat zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. De verhuurder moet concreet toezicht houden op het pand dat hij verhuurt. Enkel het pand bezoeken is niet genoeg; de verhuurder moet ook controles uitvoeren die gericht zijn op het gebruik van het pand. [9] Dit geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook bij verblijf van de zoon in het bijgebouw, temeer nu verzoeker bekend is met het drugsverleden van de zoon en met zijn ernstige psychische problemen. Van verzoeker had mogen worden verwacht dat hij concreet toezicht zou houden op het gebruik van het bijgebouw door de zoon. Verzoeker heeft dit niet gedaan. Bovendien heeft verzoeker al eerder te maken gehad met een door hem verhuurd pand dat voor een hennepkwekerij in gebruik was genomen. Er mocht alleen al daarom meer alertheid van hem worden verwacht. Dit betoog van verzoeker slaagt niet.
19. Verzoeker voert verder aan dat zijn zoon een bipolaire stoornis heeft en aan te merken is als een zeer kwetsbaar persoon. Sinds de zoon woonachtig is in het bijgebouw heeft hij grote vooruitgang geboekt naar zelfstandig en stabiel functioneren. Vanwege zijn beperking is het voor de zoon van verzoeker van zeer groot belang dat hij een veilige woonplek blijft houden zonder het risico op veranderingen en aanpassingen van structuren. De zoon heeft een zeer hechte band met zijn huidige woonomgeving en met het bijgebouw waarin hij thans woont en werkt. Dit brengt rust en stabiliteit in zijn functioneren en leven. Vanwege zijn bipolaire stoornis is het voor de zoon ook zeer moeilijk om elders te moeten wonen. Ten behoeve van de zoon zal door verzoeker een vergunningsaanvraag worden ingediend om de bewoning van het bijgebouw te legaliseren. Tevens zal worden bekeken of de mogelijkheid bestaat om het bijgebouw te gebruiken als zorgwoning.
Voor verzoeker en diens echtgenote zal sluiting eveneens grote nadelige gevolgen hebben, gelet op de omstandigheid dat zij beiden als gevolg van de dreigende sluiting te kampen hebben met overspannenheid en met diverse hevige gezondheidsklachten.
20. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een zodanige bijzondere binding met de woning dat van sluiting zou moeten worden afgezien. Ook de bipolaire stoornis van de zoon geeft geen aanleiding om daar anders tegenaan te kijken. De voorzieningenrechter begrijpt de wens om de huidige situatie waarin een precair evenwicht is gevonden te laten voort bestaan, maar niet is gebleken dat dit evenwicht niet op een andere manier kan worden bewerkstelligd. Uit de overgelegde medische stukken blijkt niet dat deze veilige omgeving enkel kan worden gecreëerd in de woning met bijgebouw van verzoeker. De medische situatie van de zoon is voor de burgemeester wel aanleiding geweest om verzoeker ruim de tijd te geven om vervangende tijdelijke woonruimte te vinden. Daarnaast heeft de burgemeester ook nog de principe-bereidheid uitgesproken om deze termijn met enkele weken te verlengen. Op zitting is gebleken dat verzoeker in de tussentijd niet heeft gezocht naar vervangende tijdelijke woonruimte.
Ook heeft verzoeker tot op heden geen gebruik gemaakt voor de aangeboden ondersteuning door het kernteam [plaats] .
Voor wat betreft de medische klachten van verzoeker en zijn vrouw merkt de voorzieningenrechter nog op dat uit de overgelegde stukken blijkt dat deze vooral samenhangen met de sluiting van de woning en niet met de woning zelf. Ook hieruit blijkt dus niet dat sprake is van een dusdanig bijzondere binding met de woning dat van sluiting zou moeten worden afgezien.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter vooralsnog niet gebleken dat een sluiting van de woning voor de duur van zes maanden onevenredig is voor verzoeker.

Conclusie en gevolgen

21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek deels toe en treft de voorlopige voorziening dat de duur van de sluiting van het perceel met opstallen wordt verkort naar zes maanden.
22. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek deels toe;
- schorst het bestreden besluit uitsluitend voor zover het de duur van de sluiting van het perceel met opstallen betreft;
- treft de voorlopige voorziening dat de duur van de sluiting van het perceel met opstallen wordt gesteld op zes maanden;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1276.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, en ABRvS 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2830.
4.ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
5.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, en ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910.
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1276.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
9.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 juli 2019, ECLl:NL:RVS:2019:2462 en ABRvS 28 augustus 2019, ECLl:NL:RVS:2019:2912.