9.1.Uit artikel 6 van de beleidsregel volgt dat als binnen vijf jaar opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van drugs, het lokaal wordt gesloten voor de duur van 1 jaar. De burgemeester stelt in zijn besluit dat er sinds voormelde waarschuwing bijna 5 jaar verlopen zijn en hanteert daarom een duur van 2 maanden extra. Zoals hiervoor reeds overwogen ziet de voorzieningenrechter het bijgebouw als woning. Uit artikel 7 van de beleidsregel volgt dat bij recidive de woning wordt gesloten voor de duur van zes maanden. Als echter wordt uitgegaan van de verzachtende omstandigheid van tijdsverloop en de redenering van de burgemeester wordt gevolgd, komt de voorzieningenrechter in het geval van een woning uit op 1 maand extra in plaats van 2 maanden extra (een/zesde deel van de sluitingsduur bij recidive)
10. Tot slot blijkt dat de burgemeester bij het opleggen van de last rekening heeft gehouden met de volgende verzwarende omstandigheden:
• er is sprake van meerdere teelten/oogsten.
• er is sprake van een overtreding van de Wet wapens en munitie.
Voor elke omstandigheid heeft de burgemeester één maand extra gerekend. Dit komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor.
11. Dit betekent dat de burgemeester naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd is het perceel met opstallen te sluiten voor de duur van zes maanden (3 maanden voor de overtreding, 1 maand voor herhaalde overtreding, 1 maand voor meerdere teelten/oogsten en 1 maand voor overtreding van de Wet wapens en munitie).
Is de sluiting van het perceel met opstallen evenredig?
12. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 het toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet weergegeven.Dit heeft de Afdeling verder uitgewerkt in haar uitspraak van 2 februari 2022 en in haar uitspraak van 6 juli 2022.
De noodzakelijkheid van de sluiting
13. Uit de uitspraak van 2 februari 2022 volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In de uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling een aantal verduidelijkingen aangebracht. Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld:
“Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.”
14. Verzoeker betoogt dat een sluiting niet noodzakelijk is, omdat er geen feitelijke handel vanuit het bijgebouw is waargenomen en ook geen loop naar de woning. Verder zijn er ook geen meldingen van overlast geweest of verklaringen van buurtbewoners, die zouden kunnen wijzen op handel vanuit de woning. In het bijgebouw zijn evenmin attributen aangetroffen die een aanwijzing zouden kunnen zijn voor drugshandel.
15. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat in de woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen maar ook materialen voor de voorbereiding en/of bevordering van de verkoop van hennep.Dat de hennepkwekerij op het moment van het politieonderzoek niet (meer) operationeel was maakt dit niet anders. Daarnaast is een gasalarmpistool aangetroffen. Gelet hierop stelt de burgemeester zich terecht op het standpunt dat sprake is van een ernstig geval.