ECLI:NL:RBGEL:2025:462

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
ARN 23_947
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) wegens gebrek aan duurzame band met Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) beoordeeld. Eiseres had de aanvraag ingediend voor de periode van het vierde kwartaal van 2021 tot en met het derde kwartaal van 2022, maar de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit op 7 oktober 2022. De SVB handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit van 5 januari 2023 na het indienen van bezwaar door eiseres.

De rechtbank heeft op 10 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de SVB aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiseres op de relevante peildata geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Dit oordeel is gebaseerd op de omstandigheden van eiseres, waaronder het feit dat zij op de peildata niet over zelfstandige woonruimte beschikte en geen werk of opleiding volgde in Nederland. Eiseres had in het verleden wel in Nederland gewoond, maar op de peildata was haar situatie zodanig dat de SVB terecht concludeerde dat er geen sprake was van ingezetenschap volgens de AKW.

De rechtbank wijst erop dat de intentie van eiseres om zich definitief in Nederland te vestigen niet voldoende is om als ingezetene te worden beschouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag voor de genoemde periode en ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter G.J.H. Boerhof, in aanwezigheid van griffier B. Voors.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/947

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. Y. Seyran),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om kinderbijslag, op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), over het vierde kwartaal van 2021 tot en met het derde kwartaal van 2022.
1.1.
De SVB heeft, voor zover van belang, deze aanvraag met het besluit van 7 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is de SVB bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de SVB.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2021 tot en met het derde kwartaal van 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en legt hierna uit waarom.
3. Tussen partijen is in geschil of eiseres op 1 oktober 2021, 1 januari 2022, april 2022 en 1 juli 2022 (hierna: peildata), in Nederland woonde en daarom al dan niet verzekerd is voor de AKW.
4. In de AKW is bepaald dat degene voor die wet is verzekerd als degene ingezetene is. [1] Volgens de AKW is een ingezetene degene die in Nederland woont. [2] Waar iemand woont wordt beoordeeld naar de omstandigheden. [3] Volgens vaste rechtspraak komt het er bij de beoordeling van de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. [4]
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het beschikken over duurzaam ter beschikking staande woonruimte één van de omstandigheden die van belang zijn bij de weging of sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de betrokkene en Nederland. Ook de duur van het verblijf in Nederland is een omstandigheid die van belang is bij die beoordeling. [5]
6. Het betoog van eiseres dat uit de feiten en omstandigheden valt af te leiden dat sprake is van een duurzame band met Nederland volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat uit deze omstandigheden juist volgt dat eiseres op de peildata geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. In dit verband acht de rechtbank van belang dat eiseres in de in Nederland woonde in de periode van 15 april 2005 tot 31 maart 2011 en van 23 augustus 2018 tot 20 november 2018. Per 8 september 2021 is eiseres met haar zoon, [naam], weer in Nederland gaan wonen. Haar man is eerst in Turkije achtergebleven en per 19 juli 2022 ook in Nederland. Eiseres beschikte op de peildata niet over een zelfstandige woonruimte, omdat zij inwoonde bij haar oudste zoon. Op de peildata werkte eiseres niet in Nederland, volgde geen (beroeps)opleiding, deed geen vrijwilligerswerk en was geen lid van een geloofsgemeenschap. Eiseres leefde van de WAO-uitkering van haar man. Dat haar kinderen in Nederland naar school gaan en dat, zoals eiseres stelt, haar familie- en vriendenkring zich in Nederland bevinden legt volgens de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal. Gelet op de eerder genoemde omstandigheden heeft de SVB terecht geconcludeerd dat op de peildata geen sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen eiseres en Nederland.
7. Dat volgens eiseres het college (de rechtbank begrijpt de SVB) slechts rekening heeft gehouden met twee omstandigheden, namelijk het niet beschikken over zelfstandige woonruimte en het niet beschikken over inkomsten, volgt de rechtbank ook niet. Alle in rechtsoverweging 6 genoemde omstandigheden heeft de SVB betrokken en meegewogen bij de beoordeling. Eiseres heeft niet gesteld en onderbouwd welke omstandigheden in haar geval relevant zijn, maar niet betrokken zijn bij de beoordeling. Dat eiseres niet over een zelfstandige woonruimte beschikte als gevolg van de woningcrisis leidt niet tot een ander oordeel. Enerzijds om de reden dat niet is onderbouwd dat eiseres geprobeerd heeft een zelfstandige woonruimte te vinden, maar dat dit niet is gelukt (als gevolg van de woningcrisis). Anderzijds is, zoals eerder geoordeeld, het niet beschikken over een zelfstandige woonruimte één van de omstandigheden die is meegewogen en in onderlinge samenhang is bezien met de overige in rechtsoverweging 6 genoemde omstandigheden en dat heeft tot de conclusie geleid dat op de peildata geen sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de eiseres en Nederland. Ook leidt de ter zitting ingenomen stelling van eiseres dat de reden dat haar man in Turkije is achtergebleven en later naar Nederland is gekomen niet (voldoende) is betrokken niet tot een ander oordeel. De SVB heeft terecht gewicht toegekend aan het feit dat het (kern)gezin van eiseres niet voltallig in Nederland woonde, los van de oorzaak daarvan. Bovendien is deze oorzaak door eiseres ook pas ter zitting naar voren gebracht en niet met stukken onderbouwd.
8. Tot slot volgt de rechtbank eiseres ook niet in haar standpunt dat zij op de peildata als ingezetene moet worden beschouwd, omdat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich definitief zal vestigen in Nederland. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is voor het aannemen van ingezetenschap onvoldoende dat de betrokkene de intentie heeft zich definitief in Nederland te vestigen. [6] Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat geen kinderbijslag krijgt het vierde kwartaal van 2021 tot en met het derde kwartaal van 2022. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW.
2.Artikel 2 van de AKW.
3.Artikel 3, eerste lid, van de AKW
4.Verwezen wordt naar de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285 en de uitspraak van de CRvB van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908.