ECLI:NL:RBGEL:2025:6456

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
ARN 23_2463 TUS
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland wordt de intrekking en terugvordering van bijstand van eiseres door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en dat een deugdelijke motivering ontbreekt. Eiseres krijgt daarom (deels) gelijk. Het college heeft terecht vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden, maar heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het recht op bijstand over de gehele periode is ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank benadrukt dat zij moet proberen tot een finale geschilbeslechting te komen en doet daarom een tussenuitspraak, waarbij het college de gelegenheid krijgt om het gebrek in de motivering te herstellen. De rechtbank stelt dat het college het recht op bijstand schattenderwijs had kunnen vaststellen aan de hand van de gegevens van Marktplaats, waar eiseres actief was. De rechtbank geeft aan dat het college per maand moet beoordelen hoe de bijstand in verband met de inkomsten uit de verkoop via Marktplaats moet worden herzien of ingetrokken. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2463T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Berk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het college
(gemachtigde: mr. A.J. Vaessen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking en terugvordering van het recht op bijstand, op grond van de Participatiewet (Pw) van eiseres over de periode van 26 april 2018 tot en met 31 juli 2022. Het college heeft het recht op bijstand van eiseres ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiseres in die periode zou hebben gehandeld op Marktplaats en zij dit niet heeft gemeld aan het college. Omdat het college vindt dat hij het recht op bijstand over die periode niet kan vaststellen, heeft het college het recht op bijstand over de gehele periode ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of eiseres gelijk krijgt of niet.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en dat een deugdelijke motivering ontbreekt. Eiseres krijgt daarom (deels) gelijk. Het college is naar het oordeel van de rechtbank wel terecht tot de conclusie gekomen dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het college heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom hij het recht op bijstand van eiseres over de gehele periode heeft ingetrokken en teruggevorderd. Het college had aan de hand van het overzicht van Marktplaats, in ieder geval over een aantal maanden, het recht op bijstand van eiseres schattenderwijs kunnen en moeten vaststellen. Omdat de rechtbank zoveel mogelijk moet proberen om tot een uiteindelijke oplossing te komen voor het geschil (finale geschilbeslechting) doet de rechtbank nog geen einduitspraak, maar een tussenuitspraak. Met deze tussenuitspraak stelt de rechtbank het college in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat de totstandkoming van het bestreden besluit. De beoordeling volgt vanaf 4. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen:
  • Heeft eiseres haar inlichtingenverplichting geschonden?
  • Heeft het college terecht gesteld dat het recht op bijstand niet (schattenderwijs) kan worden vastgesteld?
  • Heeft het college terecht het bedrag van € 67.188,36 teruggevorderd?
Aan het eind staan de conclusie van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Bij besluit van 31 oktober 2022 heeft het college het recht op bijstand van eiseres ingetrokken met ingang van 26 april 2018. Voorts is bij dit besluit een bedrag van
€ 67.293,36 aan betaalde bijstand teruggevorderd.
2.1.
Bij besluit van 30 maart 2023 op het bezwaar van eiseres (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar deels gegrond verklaard en het primaire besluit van 31 oktober 2022 herroepen in die zin dat de periode waarover het recht op bijstand wordt ingetrokken is gewijzigd van ‘26 april 2018 tot en met 31 oktober 2022’ naar ‘26 april 2018 tot en met
31 juli 2022’ en het bedrag aan betaalde bijstand dat wordt teruggevorderd gewijzigd van
‘€ 67.293,36’ naar ‘€ 67.188,36’.
2.2.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2.3.
Bij besluit van 4 mei 2023 (bestreden besluit II) heeft het college bestreden besluit I ingetrokken en vervangen. In bestreden besluit II wordt nog steeds het recht op bijstand van eiseres ingetrokken over de periode van 26 april 2028 tot en met 31 juli 2022 en blijft het bedrag aan betaalde bijstand dat wordt teruggevorderd ‘€ 67.188,36’. De wijziging zit met name in de berekening van de verrekening.
2.4.
Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseres ontving sinds 26 april 2018 bijstand. Naar aanleiding van een anonieme melding waarin werd gemeld dat eiseres op Nextdoor om poetsadressen zou vragen, heeft het college een onderzoek opgestart naar het recht op bijstand van eiseres. Dit onderzoek is vastgelegd in een rapport van de Sociale Recherche van 25 oktober 2022.
3.2.
Uit dit onderzoek kwam – voor zover van belang – naar voren dat eiseres:
  • in ieder geval sinds 26 april 2018 actief is op Marktplaats (428 advertenties); en
  • dat eiseres sinds juni 2018 dieetgerelateerde artikelen op deze site verkoopt.
Eiseres is in een gesprek geconfronteerd met deze bevindingen. De rapporteur heeft daarna tot twee keer toe bewijsstukken opgevraagd bij eiseres. Eiseres heeft niets van zich laten horen.
3.3.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hierboven onder ‘Procesverloop’ staat beschreven.

Beoordeling door de rechtbank

Bestreden besluit I
4. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zodat de rechtbank in de einduitspraak het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk zal verklaren.
Bestreden besluit II
5. De rechtbank beoordeelt of het college het recht van eiseres op bijstand terecht heeft ingetrokken en of het college terecht een bedrag van € 67.188,36 heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit II niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en dat een deugdelijke motivering ontbeert. Daarom is het bestreden besluit II in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf
6. De in dit geding te beoordelen periode loopt van 26 april 2018 tot en met 31 juli 2022. Het besluit tot intrekking van het recht op bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college rust.
Heeft eiseres haar inlichtingenverplichting geschonden?
7. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen mededeling te doen van het met regelmaat handelen in verschillende producten op handelsplatform Marktplaats en van het verhandelen of doorverkopen van dieetgerelateerde producten, waarvoor zij bijzondere bijstand heeft ontvangen sinds juni 2018.
7.1.
Eiseres betoogt dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Zij heeft namelijk niet gehandeld in goederen op Marktplaats. Zij heeft slechts incidenteel goederen uit haar eigen huisraad verkocht.
Ten onrechte houdt het college bij het bepalen dat sprake is van handel geen rekening met de volgende omstandigheden:
- veel advertenties zijn zonder omschrijving;
- veel advertenties zien toe op een gratis af te halen product, dan wel zonder prijs;
- veel advertenties zien toe op producten met precies dezelfde omschrijving;
- veel advertenties zien toe op hetzelfde product met nagenoeg dezelfde omschrijving of een samenstel van individuele producten en samengestelde producten.
Ten onrechte wordt door het college gesteld dat de vraagprijs voor veel aangeboden producten ‘honderden euro’s’ zijn. Geen enkele van de vraagprijzen van de aangeboden producten komt in de buurt van het maximaal vermogen van een bijstandsgerechtigde. In 2022 bedroeg de vermogensgrens daarvoor € 15.210 terwijl in het overzicht de hoogste vraagprijs is weergegeven voor een bedrag van € 1.800. Er zijn ook maar vijf advertenties waarin de vraagprijs boven de € 1.000 ligt. Het college heeft bovendien onvoldoende gemotiveerd waarom het opnieuw plaatsen van een advertentie meer op handel duidt dan op privé-verkoop. Voor wat betreft de zakjes proteïnepoeder geldt dat eiseres deze verkocht zodat ze daarvoor andere proteïnepoeder (met een andere smaak) terug kon kopen. Ook dat wijst dus niet op handel. Bovendien heeft eiseres de goederen die zij verkocht eerst gekocht. In die zin is er dus ook geen sprake van inkomsten.
7.2.
Het betoog van eiseres dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, slaagt niet. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
7.3.
Volgens vaste rechtspraak is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van de daaruit verkregen inkomsten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. [1] De opbrengst van incidentele verkoop van privé-goederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Of sprake is van incidentele verkoop van privé-goederen is afhankelijk van de aard, de omvang en de regelmaat van de verkoopactiviteiten. Indien geen sprake is van incidentele verkoop van privé-goederen moeten de activiteiten op Marktplaats worden aangemerkt als handel. [2]
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de activiteiten van eiseres op Marktplaats moeten worden aangemerkt als handel. Niet in geschil is dat eiseres in de periode van 26 april 2018 tot en met 31 juli 2022 (ruim vier jaar) 428 advertenties heeft geplaatst op Marktplaats met een totale vraagprijs van
€ 41.528. Gemiddeld is dit één advertentie per 3,6 dagen. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat de gegevens van Marktplaats grondslag geven voor de conclusie dat de aard en de omvang van de Marktplaatsactiviteiten en mede in aanmerking nemende de hoogte van de vraagprijzen van de aangeboden artikelen, geen sprake is geweest van incidentele verkoop op bescheiden schaal. Daarbij is ook van belang dat met name in de categorieën fietsen, telefonie, computers en gereedschap regelmatig advertenties geplaatst worden die vanuit het oogpunt van privégebruik niet zijn te verklaren. Dat de aard van de artikelen juist wel wijst op privégebruik, zoals eiseres betoogt, volgt de rechtbank niet, met name gelet op de hoeveelheid van deze artikelen in dezelfde categorie. Zo worden er bijvoorbeeld in de periode van november 2021 tot en met mei 2022 elf fietsen van wisselende merken aangeboden, en meerdere laptops/computers van verschillende merken. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat door de verkoop van deze hoeveelheden artikelen binnen dezelfde categorieën en rekening houdend met de grootte van het gezin van eiseres geen sprake is van incidentele verkoop van privé-goederen. Dat geen sprake is van inkomsten, omdat eiseres de goederen ook heeft ingekocht, is ook onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Bij de vaststelling van het in het kader van de Pw in aanmerking te nemen inkomen is namelijk geen plaats voor verrekening van de verwervingskosten. Dit is vaste rechtspraak. [3] Bovendien heeft eiseres haar stelling dat zij deze producten eerst zelf heeft aangeschaft op geen enkele wijze onderbouwd, ondanks dat zij hiertoe wel in de gelegenheid is gesteld.
7.5.
Dat veel advertenties geen beschrijving hebben, dat bij veel advertenties geen prijs staat vermeld, dat – zo eiseres stelt – deze artikelen gratis zijn aangeboden en dat veel advertenties soortgelijke omschrijvingen hebben als eerdere advertenties leidt niet tot een ander oordeel. Immers, doordat eiseres niet heeft gereageerd op de uitnodiging van het college om per advertentie aan te geven wat er met het betreffende artikel is gebeurd, heeft het college zich moeten baseren op de hem wel bekende gegevens en informatie. Eiseres zegt niet dat zij meerdere keren hetzelfde artikel te koop heeft aangeboden. Evenmin onderbouwt zij haar stelling dat zij bepaalde artikelen mogelijk gratis heeft aangeboden en dat zij hier geen geld voor heeft ontvangen. Het feit blijft dat eiseres in een periode van ruim vier jaren 428 advertenties heeft geplaatst van producten in bepaalde categorieën die vanuit het oogpunt van privégebruik, in ieder geval zonder nadere uitleg, niet zijn te verklaren.
7.6.
Dat geen enkele van de vraagprijzen van de aangeboden producten in de buurt komt van het maximale vermogen van een bijstandsgerechtigde, heeft voor het college evenmin reden hoeven zijn om te oordelen dat geen sprake is van handel. Aan eiseres wordt immers niet tegengeworpen dat zij een vermogen heeft, dat uitkomt boven de vermogensgrens en dat zij hier geen melding van heeft gemaakt. Voor de vraag of sprake is van handel is de waarde van de producten bovendien niet van doorslaggevend belang.
7.7.
Tot slot heeft het college in de stelling van eiseres dat zij de zakjes dieetpoeder verkocht zodat ze daar weer andere zakjes dieetpoeder voor kon terug kopen ook geen reden hoeven zien om te oordelen dat eiseres slechts incidenteel goederen uit haar eigen huisraad verkocht. Terecht heeft het college hierover namelijk overwogen dat eiseres ook deze stelling niet heeft onderbouwd met stukken of anderszins aannemelijk heeft gemaakt.
7.8.
Vaststaat dat eiseres geen melding heeft gemaakt van de bovenstaande handel op marktplaats. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres op grond van het bovenstaande de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Heeft het college terecht geoordeeld dat het recht op bijstand niet (schattenderwijs) kan worden vastgesteld?
8. Na een schending van de inlichtingenverplichting is de bijstandverlenende instantie verplicht om het recht op bijstand met de dan bekend zijnde en bekend geworden feiten en omstandigheden vast te stellen en op basis daarvan een besluit tot herziening of intrekking van bijstand te nemen. Indien de bijstandverlenende instantie door die schending van de inlichtingenverplichting niet kan vaststellen of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden, kan de bijstand worden ingetrokken op de grond dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Het is aan de betrokkene om te stellen en aannemelijk te maken dat als hij de inlichtingenverplichting zou zijn nagekomen, hij in de te beoordelen periode (aanvullend) recht op bijstand zou hebben gehad. Indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, dient de bijstandverlenende instantie daartoe over te gaan. In dat geval is geen plaats voor intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Dit is vaste rechtspraak. [4]
8.1.
Het is ook vaste rechtspraak, dat indien de bijstandverlenende instantie het recht op bijstand door een schending van de inlichtingenverplichting niet precies kan vaststellen, zij gehouden is om – indien mogelijk – op basis van vaststaande feiten schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft. Daarbij mag de resterende onzekerheid voor rekening van de betrokkene worden gelaten. [5]
8.2.
Voor het schattenderwijs vaststellen van het recht op bijstand als bedoeld in 8.1. zijn voldoende concrete gegevens nodig. In het geval van niet gemelde handel op Marktplaats zullen er voldoende concrete gegevens over aantallen en aard van te koop aangeboden goederen en diensten voorhanden moeten zijn om in die gevallen het recht op bijstand schattenderwijs te kunnen vaststellen. Zijn dergelijke gegevens beschikbaar, dan is een bijstandsverlenende instantie verplicht om de uit de niet gemelde activiteiten verkregen inkomsten te schatten en daarmee het recht op bijstand vast te stellen. [6]
8.3.
Het college heeft, naar aanleiding van het schenden van de inlichtingenverplichting door eiseres, het recht op bijstand van eiseres over de gehele periode van 26 april 2018 tot en met 31 juli 2022 ingetrokken, omdat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat het niet mogelijk is om het recht van eiseres op bijstand vast te stellen, ook niet schattenderwijs. Het college wijst er daarbij in de eerste plaats op dat het college vraagtekens heeft bij de herkomst van de spullen. Eiseres wordt dus niet alleen tegengeworpen dat ze geen melding heeft gemaakt van de inkomsten uit de handel op Marktplaats, maar ook dat zij niet kan verklaren hoe zij aan de goederen is gekomen die zij via Marktplaats heeft verkocht. Als de herkomst van de spullen onduidelijk is, dan kan gedacht worden aan een andere inkomstenbron. Het college stelt zich daarom op het standpunt dat, nu niet duidelijk is hoe eiseres aan de goederen die zij op Marktplaats heeft verkocht is gekomen, het college ook niet schattenderwijs kan vaststellen wat het recht op bijstand van eiseres is. In de tweede plaats stelt het college zich op het standpunt dat ook als alleen de handel op Marktplaats als uitgangspunt moet worden genomen, het voor het college moeilijk dan wel onmogelijk is om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen. Het college weet namelijk niet tegen welke prijs de artikelen daadwerkelijk zijn verkocht, zeker niet als er in de advertentie geen prijs bij het artikel stond vermeld. Daarnaast weet het college niet aan welke maand de verkoop van de betreffende artikelen moet worden toegerekend.
8.4.
Eiseres betoogt dat het college het recht op bijstand wel per maand kan vaststellen, althans dat het college, aan hand van het overzicht van Marktplaats op z’n minst het recht op bijstand schattenderwijs had moeten vaststellen. Door het volledige bedrag aan bijstand over de gehele periode in te trekken, is het besluit in strijd met het beginsel van subsidiariteit.
8.5.
Dit betoog van eiseres slaagt. De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte over de gehele periode het recht op bijstand van eiseres heeft ingetrokken met als motivering dat het recht op bijstand niet (schattenderwijs) kan worden vastgesteld. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
8.6.
De rechtbank is van oordeel dat het college, zoals eiseres in beroep terecht stelt, voldoende aanknopingspunten heeft gehad om het recht op bijstand van eiseres, in ieder geval voor een deel van de periode in geding, schattenderwijs vast te stellen en volgt het standpunt van het college, zoals verwoord in punt 8.3., dus niet. Voorop staat dat het college de beschikking heeft over de advertenties die eiseres op Marktplaats heeft geplaatst (428 stuks). Ook is te zien wanneer deze zijn geplaatst. De rechtbank begrijpt dat bij deze advertenties verkoopprijzen of vraagprijzen zijn vermeld. Waar dat zo is kan het college aannemen dat eiseres deze bedragen heeft ontvangen.
8.7.
Dat uit het bestreden besluit II blijkt dat aan eiseres ook wordt tegengeworpen dat zij geen helderheid heeft verschaft over hoe zij aan de door haar verkochte goederen is gekomen, dat deze mogelijk afkomstig zijn uit een andere inkomstenbron en dat ook om die reden het recht op bijstand niet schattenderwijs kan worden vastgesteld, zoals het college op zitting betoogde, volgt de rechtbank niet. Dat sprake is van een andere inkomstenbron (naast de inkomsten uit de verkoop van producten op Marktplaats) heeft het college immers niet aannemelijk gemaakt, terwijl de bewijslast hiervoor wel op het college rust. Dat het college het recht op bijstand niet schattenderwijs kan vaststellen, omdat zij niet weet wat die andere inkomstenbron is en hoe eiseres aan de door haar verkochte goederen is gekomen, volgt de rechtbank dan ook niet.
8.8.
De rechtbank volgt het college ook niet in het standpunt dat hij het recht op bijstand niet kan schatten, omdat zij niet weet hoeveel geld eiseres voor de artikelen heeft ontvangen en aan welke maand die inkomsten dan moeten worden toegerekend. De rechtbank stelt voorop dat bijstand per maand wordt vastgesteld. Het college zal dus, als dit mogelijk is, per maand moeten schatten of en hoeveel inkomsten eiseres heeft ontvangen uit de verkoop op Marktplaats.
8.9.
Dat dit niet mogelijk is voor de maanden waarin sprake is van artikelen met een vraagprijs van € 0 kan de rechtbank volgen, omdat, zonder nadere informatie van deze artikelen, een schatting van het verkregen bedrag niet vast te stellen is. Dat het recht op bijstand voor de maanden april tot en met juni 2018, september 2018 tot en met juni 2019, augustus 2019, oktober 2019 tot en met mei 2020, juli 2020 tot en met augustus 2021 en oktober 2021 tot en met november 2021 en januari 2022 tot en met april 2022 en juni 2022 niet schattenderwijs is vast te stellen, volgt de rechtbank dus. Uit het door Marktplaats verstrekte overzicht blijkt immers dat eiseres in die maanden artikelen heeft aangeboden zonder een vraagprijs te vermelden.
8.10.
Uit het door Marktplaats verstrekte overzicht blijkt echter ook dat er maanden zijn waarin eiseres alleen artikelen heeft aangeboden met daarbij een vraagprijs vermeld. Dit betreffen de maanden juli en augustus van 2018, juli en september 2019, juni 2020 en augustus, september en december 2021 en mei en juli 2022. Of die vraagprijs dan ook daadwerkelijk is verkregen en of eiseres die vraagprijs in die betreffende maand ook heeft ontvangen, is voor de mogelijkheid van het schattenderwijs vaststellen van het recht op bijstand niet van belang. Gezien de aard van de door eiseres aangeboden artikelen en de vermelde vraagprijzen is het namelijk in dit geval niet aannemelijk dat de aangeboden artikelen boven de vraagprijs zijn verkocht. Daarnaast geldt, zoals hierboven reeds overwogen, dat het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening komt. Daar waar er een vraagprijs staat genoemd op het door Marktplaats verstrekte overzicht, mag het college er dus vanuit gaan dat eiseres die vraagprijs in die betreffende maand heeft gekregen. Daar waar sprake is van artikelen met eenzelfde omschrijving, mag het college er vanuit gaan dat dit twee verschillende artikelen zijn, tenzij eiseres kan aantonen dat het daadwerkelijk om hetzelfde artikel ging, maar daar is zij niet in geslaagd. In dit geval bood het door Marktplaats verstrekte overzicht van marktplaatsadvertenties daarom naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten om het recht op bijstand aan de hand van de bij die advertenties vermelde vraagprijzen schattenderwijs vast te stellen, zodanig dat de onzekerheid over het verschil tussen de vraagprijzen en de daadwerkelijke verkoopopbrengsten en over mogelijke doublures in de advertenties wegens schending van de inlichtingenverplichting voor rekening van eiseres komt. Gelet hierop berust de algehele intrekking van de bijstand van eiseres over de gehele periode op een ontoereikende grondslag. Het college had per maand moeten beoordelen hoe de bijstand in verband met de inkomsten uit de verkoop via Marktplaats moest worden herzien of ingetrokken.
8.11.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat niet is gebleken dat het college niet in staat was om in ieder geval voor de hiervoor onder 8.10 genoemde maanden in de in geding zijnde periode een goede en betrouwbare reconstructie te maken van de inkomsten van eiseres uit de marktplaatsactiviteiten. Dit betekent dat aan het bestreden besluit II in zoverre een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kleeft. Daar waar die aanknopingspunten voor de overige maanden in de in geding zijnde periode niet bestaan, omdat bij de advertenties geen vraagprijs is vermeld en anderszins door eiseres geen concrete aanknopingspunten zijn aangedragen, kan het college volstaan met vast te stellen dat het recht op bijstand in die maand niet is vast te stellen.
Heeft het college terecht het bedrag van € 67.188,36 teruggevorderd?
9. Nu het bestreden besluit voor wat betreft de intrekking over de maanden juli en augustus van 2018, juli en september 2019, juni 2020 en augustus, september en december 2021 en mei en juli 2021 geen stand houdt, komt aan de terugvorderingsbeslissing ook de grondslag te ontvallen. Van een terugvordering kan immers pas sprake zijn als het recht op bijstand is herzien of ingetrokken. Of en zo ja, hoeveel bijstand van eiseres moet worden teruggevorderd, zal het college nog nader moeten onderzoeken. Ook op dit punt kleeft er daarom een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek aan de bestreden besluitvorming.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op wat hierboven onder 4. is overwogen zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit I in de einduitspraak niet-ontvankelijk verklaren.
10.1.
Gelet op wat in 8.5 tot en met 8.11 en 9. is geoordeeld, is het bestreden besluit II voor zover dat ziet op de intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Dit geldt ook voor de terugvorderingsbeslissing. Het bestreden besluit II is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
10.2.
Omdat de rechtbank zoveel mogelijk moet proberen om tot een uiteindelijke oplossing te komen voor het geschil (finale geschilbeslechting), moet aansluitend worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. [7] In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit II niet in stand worden gelaten en kan de rechtbank evenmin zelf in de zaak voorzien omdat daarvoor te weinig gegevens beschikbaar zijn en het college nog nader onderzoek moet doen.
10.3.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan of met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit II. Om het gebrek te herstellen, moet het college opnieuw bezien of het recht op bijstand van eiser per kalendermaand in de in geding zijnde perioden schattenderwijs kan worden vastgesteld aan de hand van de aanwijzingen die de rechtbank heeft gegeven in rechtsoverweging 8.10. Aan de hand daarvan kan het college het terug te vorderen bedrag aan kosten van bijstand vaststellen. De rechtbank verzoekt het college daarbij (opnieuw) in te gaan op het beroep van eiseres op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De rechtbank zal daarom op deze beroepsgronden nu nog geen beslissing nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10.4.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10.5.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [8]
10.6.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in bestreden besluit II te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Rikken, voorzitter, en mr. J.A. van Schagen en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, leden, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Artikel 8:41a
De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.
Artikel 8:51a
1. De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.
2. De bestuursrechter bepaalt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen. Hij kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:51b
1. Het bestuursorgaan deelt de bestuursrechter zo spoedig mogelijk mede of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen.
2. Indien het bestuursorgaan overgaat tot herstel van het gebrek, deelt het de bestuursrechter zo spoedig mogelijk schriftelijk mede op welke wijze het gebrek is hersteld.
3. Partijen kunnen binnen vier weken na verzending van de mededeling bedoeld in het tweede lid, schriftelijk hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren brengen. De bestuursrechter kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:80a
Als de bestuursrechter artikel 8:51a toepast, doet hij een tussenuitspraak.
De tussenuitspraak vermeldt zoveel mogelijk op welke wijze het gebrek kan worden hersteld.
De artikelen 8:72, vierde lid, tweede volzin, aanhef en onder a, 8:77, 8:78, 8:79 en 8:119 zijn van overeenkomstige toepassing.
Participatiewet
Artikel 17. Inlichtingenverplichting
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
1. (…)
2. (…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58. Terugvordering
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987.
2.Vergelijk de uitspraak van de CRVB van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3468.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 20 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB6243.
5.Vergelijk de uitspraak van de CRVB van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
6.Vergelijk de uitspraken van de CRVB van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1313, 29 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1744 en 16 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1317.
7.Zie artikel 8:41a Awb
8.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).