ECLI:NL:RBGEL:2025:6471

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
ARN 24_3488
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag resterende energietoeslag 2023

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 1 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de resterende energietoeslag 2023 behandeld. Eiser, woonachtig in [plaats], had op 16 februari 2023 een voorschot van € 500 ontvangen en diende op 2 januari 2024 een aanvraag in voor de resterende energietoeslag. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen wees deze aanvraag af op 6 februari 2024, met als reden dat het gezamenlijke inkomen te hoog zou zijn. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en voerde verschillende beroepsgronden aan.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd is. Het college heeft niet duidelijk gemaakt wat de afwijzingsgronden zijn en heeft het vermogen van eiser onterecht aangemerkt als inkomen. De rechtbank concludeert dat het college niet heeft aangetoond dat eiser samenwoont met mevrouw [persoon A] en dat het inkomen van eiser en zijn partner niet op de juiste wijze is vastgesteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3488

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het college
(gemachtigde: mr. N.A. van Wingerden).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de resterende energietoeslag 2023 op grond van artikel 35 van de Participatiewet (Pw). Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college op onjuiste gronden de aanvraag van eiser voor de resterende energietoeslag 2023 heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 16 februari 2023 een voorschot op de eenmalige energietoeslag 2023 van € 500 ontvangen. Op 2 januari 2024 heeft hij een aanvraag ingediend voor de resterende energietoeslag 2023. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van
6 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het college. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is woonachtig in [plaats]. Op 16 februari 2023 heeft hij een voorschot van € 500 van de eenmalige energietoeslag 2023 (energietoeslag) ontvangen. Per 1 augustus 2023 staat mevrouw [persoon A] in de gemeentelijke Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres van eiser.
De besluitvorming
4. Op 2 januari 2024 dient eiser een aanvraag in voor de resterende energietoeslag. Bij deze aanvraag heeft hij aangegeven dat hij niet samenwoont met een partner. Op
6 februari 2024 besluit het college om de aanvraag van eiser voor de resterende energietoeslag af te wijzen, omdat het gezamenlijke inkomen te hoog is. Het college is er hierbij vanuit gegaan dat eiser samenwoont met mevrouw [persoon A]. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Om te beoordelen of eiser alsnog in aanmerking komt voor de energietoeslag, heeft het college per brief van 7 maart 2024 aan hem gevraagd op basis van welke relatie mevrouw [persoon A] bij hem inwoont en hoeveel spaargeld eiser maandelijks aanwent voor zijn levensonderhoud. Eiser heeft bij de aanvraag namelijk aangegeven geen inkomen te hebben, maar te leven van zijn spaargeld. Per e-mail van 10 maart 2024 antwoordt eiser hierop dat mevrouw [persoon A] maandelijks € 400 aan hem overmaakt en dat tussen hen een mondelinge huurovereenkomst is gesloten. Eiser verschaft over zijn spaargeld geen informatie, maar stelt dat het ‘geen royale financiële situatie betreft’. Vanwege privacy redenen wil hij geen bankafschriften opsturen. Vervolgens is het college overgegaan tot de bestreden besluitvorming
Het toetsingskader
5. In artikel 35, vierde lid, van de Pw is opgenomen dat aan een alleenstaande of gezin categoriale bijzondere bijstand kan worden toegekend in de vorm van een eenmalige energietoeslag. Het toekennen van energietoeslag is een bevoegdheid van het college. Uit de memorie van toelichting bij artikel 35, vierde en vijfde lid, van de Pw volgt dat het college bij de uitoefening van deze bevoegdheid beleidsvrijheid heeft om te bepalen welke doelgroepen in aanmerking komen voor een eenmalige energietoeslag. [1] Het college heeft de wijze waarop deze bevoegdheid wordt uitgeoefend, neergelegd in de Beleidsregels energietoeslag gemeente Nijmegen 2023-A (de Beleidsregels). In de Beleidsregels is onder meer bepaald dat de energietoeslag toekomt aan alleenstaanden en gezinnen met een inkomen tot en met 130% van het sociaal minimum.
5.1.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. De bijstandverlenende instantie heeft een onderzoeksplicht. Dat brengt mee dat deze de inlichtingen van de aanvrager op juistheid en volledigheid moet controleren. [2]
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Uit het bestreden besluit blijkt niet duidelijk wat de afwijzingsgrond(en) is/zijn. Het college geeft aan dat de informatie die eiser heeft verschaft onvoldoende is om aan te nemen dat hij niet samenwoont met mevrouw [persoon A]. Ook het feit dat hij geen inzage wenst te geven in hoeveel spaargeld hij maandelijks aanwendt voor levensonderhoud, maakt volgens het college dat het recht op energietoeslag niet kan worden vastgesteld. Volgens het college is daarom de eerdere beslissing, waarin is aangegeven dat het inkomen van eiser en zijn partner te hoog is, onjuist. Deze motivering is evenwel inconsistent. In het bestreden besluit wordt de energietoeslag kennelijk afgewezen omdat het recht op toeslag niet kan worden vastgesteld, terwijl tevens wordt verwezen naar de primaire beslissing. Daarin is een andere grondslag gehanteerd, namelijk dat het inkomen te hoog was om in aanmerking te komen voor toeslag. Ter zitting is aangegeven dat het gaat om een combinatie van beide afwijzingsgronden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze afwijzingsgronden niet allebei worden gehanteerd. Immers, indien het college vaststelt dat het inkomen te hoog is, kan zij wél vaststellen dat er geen recht bestaat op toeslag en doet de situatie ‘dat het recht niet kan worden vastgesteld’ zich niet voor.
Ook op andere punten is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Dat zal hieronder nader worden toegelicht.
Is er sprake van samenwonen?
7. Eiser voert aan dat de afwijzing van zijn aanvraag is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat hij samenwoont met mevrouw [persoon A]. Zij hebben geen geregistreerd partnerschap, zijn niet getrouwd en zijn geen toeslagenpartners van elkaar. Eiser betaalt bovendien zelf de energierekening. Hij ontvangt maandelijks € 400 van mevrouw [persoon A] en tussen hen is sprake van een mondelinge huurovereenkomst.
7.1.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser en mevrouw [persoon A] samenwonen. Het feit dat eiser maandelijks een bedrag van € 400 ontvangt, is onvoldoende om aan te nemen dat er geen sprake is van samenwonen. Er ligt namelijk geen schriftelijke huurovereenkomst aan ten grondslag. Het college heeft ook het BRP geraadpleegd, waaruit blijkt dat eiser en mevrouw [persoon A] op hetzelfde adres wonen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich terecht op het standpunt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet samenwoont met mevrouw [persoon A]. De bewijslast ligt op dit punt bij eiser en hij heeft daar niet aan voldaan. Het college heeft aan zijn onderzoeksplicht voldaan door bij eiser navraag te doen over zijn woonsituatie. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een mondelinge huurovereenkomst. Een mondelinge overeenkomst is weliswaar juridisch bindend tussen de partijen die die overeenkomst hebben gesloten, maar dan moet wel aannemelijk worden gemaakt dat een dergelijke overeenkomst bestaat. Dat is hier niet het geval. De enkele mededeling van eiser dat er een mondelinge huurovereenkomst is, is onvoldoende.
Is het verzamelinkomen te hoog en mag het maandelijks aangewende spaargeld worden aangemerkt als inkomen?
8. Eiser voert aan dat het niet verstrekken van informatie over de hoeveelheid spaargeld die hij maandelijks aanwendt voor zijn levensonderhoud, niet tot gevolg kan hebben dat zijn recht op energietoeslag niet kan worden vastgesteld. Ook is hij van mening dat het college ten onrechte stelt dat zijn verzamelinkomen te hoog is.
8.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel spaargeld hij maandelijks aanwendt voor zijn levensonderhoud en dat daarom zijn recht op de energietoeslag niet kan worden vastgesteld. Daarnaast stelt het college dat inkomsten uit vermogen ook worden beschouwd als inkomen, indien een deel van het vermogen maandelijks wordt aangewend voor levensonderhoud. [3] Ter zitting heeft het college aangegeven dat dit tweede argument doorslaggevend is geweest om de aanvraag van eiser af te wijzen.
8.2.
Uit artikel 32, eerste lid, onder a, van de Pw volgt dat inkomsten uit vermogen worden aangemerkt als inkomen. Bij inkomsten uit vermogen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld rentebetalingen, maandelijkse betalingen uit een obligatiefonds of een aanvullingsbedrag dat een betrokkene ontvangt ter bekostiging van de maandelijkse rentelasten van een hypotheek. [4] Bij eiser is van geen van deze situaties sprake. Het college gaat er vanuit dat eiser leeft van zijn vermogen, dat hij daarop inteert. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college dan ook ten onrechte dat er sprake is van ‘inkomsten uit vermogen’, althans dit is onvoldoende gemotiveerd. Het spaargeld van eiser is vermogen. Dit is met name onvoldoende gemotiveerd in het licht van de Beleidsregels, waarin expliciet is opgenomen dat vermogen niet in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van het recht op de energietoeslag. [5] Daarop is geen uitzondering geformuleerd. Ter zitting heeft het college – afgezien van de onjuiste verwijzing naar artikel 32, eerste lid, onder a, van de Pw – niet nader kunnen toelichten waarom desondanks het vermogen van eiser de belangrijkste reden is geweest om de primaire beslissing te handhaven.
8.3.
Tot slot merkt de rechtbank op dat het college niet heeft gemotiveerd of inzichtelijk heeft gemaakt waarom het (verzamel)inkomen van eiser (en mevrouw [persoon A]) te hoog is. In de besluitvorming is dat niet toegelicht. In de rapportage van 6 februari 2024 van rapporteur N. Akdag staat alleen vermeld dat het netto inkomen van de partner van eiser
€ 2790,25 is, maar het is onduidelijk waar deze informatie op is gebaseerd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en kan niet in stand blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op het bezwaar van eiser te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om deze zaak af te doen.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 mei 2024;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Kouwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep (CRvB) 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2319.
3.Het college heeft hierbij verwezen naar artikel 32, eerste lid, onder a, van de Pw.
4.Zie bijvoorbeeld CRvB 25 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:585, CRvB 28 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1160 en CRvB 20 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:878.
5.Artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregels.