ECLI:NL:RBLIM:2022:6755

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
ROE 21/3049
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het opleggen van een Educatieve Maatregel door het CBR na geconstateerd onverantwoord verkeersgedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 september 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een Educatieve Maatregel gedrag en verkeer (EMG) op te leggen. Eiser was het niet eens met de opgelegde maatregel, die voortvloeide uit geconstateerd onverantwoord verkeersgedrag door de politie op 8 mei 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR op basis van de bevindingen van de verbalisanten mocht concluderen dat eiser zich schuldig had gemaakt aan gedragingen die in strijd zijn met de verkeersregels, zoals het volgen van een ambulance met hoge snelheid en het afsnijden van een rotonde. Eiser heeft de bevindingen van de verbalisanten betwist, maar heeft geen tegenbewijs geleverd. De rechtbank oordeelt dat het CBR terecht heeft geoordeeld dat er voldoende grond was voor het opleggen van de EMG, omdat er sprake was van ten minste twee gedragingen die corresponderen met de criteria in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van het CBR in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3049
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen
[eiser]uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: ing. M.J.M. Bergers)
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR)
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van een Educatieve Maatregel gedrag en verkeer (EMG) door het CBR.
1.1. Op 31 mei 2021 heeft het CBR aan eiser een EMG opgelegd (primaire besluit).
1.2. Eiser is het hier niet mee eens en heeft daarom bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het besluit van 3 oktober 2021 op het bezwaar van eiser (bestreden besluit) is het CBR bij het opleggen van de EMG gebleven.
1.3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2022 op zitting behandeld. De ieraangemachtigde van het CBR is verschenen, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De zitting stond gepland om 10:30. De gemachtigde van eiser heeft zich op 24 juni 2022 om 09:03 via e-mail afgemeld. Hij verzocht om verdaging van de behandeling ter zitting, omdat hij op 23 juni 2022 een medische ingreep heeft moeten ondergaan. Hij had de rechtbank al eerder geïnformeerd over zijn afwezigheid bij de behandeling van twee andere zaken op 23 juni 2022 in zittingsplaats Maastricht, maar abusievelijk niet voor de behandeling van deze zaak in Roermond. Eiser zelf zou in geen geval aanwezig zijn bij de zitting, noch op de zitting van 24 juni 2022 noch op een nader te bepalen nieuwe zittingsdatum. De rechtbank heeft gelet hierop, maar ook gelet op het beroepschrift, de gewenste voortgang in deze zaak en artikel 2.13 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021, besloten het verzoek om verdaging af te wijzen.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Het CBR heeft met het primaire besluit een EMG opgelegd, inhoudend dat eiser een cursus over verantwoord rijgedrag moet volgen. Dat komt omdat de Politie Eenheid Limburg, District Noord, aan het CBR heeft meegedeeld dat eiser zich op 8 mei 2021 onverantwoord heeft gedragen in het verkeer.
3.1. Bij deze mededeling was een proces-verbaal van bevindingen gevoegd, opgemaakt door twee verbalisanten. Uit dit proces-verbaal volgt dat eiser met hoge snelheid een ambulance volgde, die op dat moment met spoed reed. Het proces-verbaal vermeldt ook dat eiser tijdens die rit op een rotonde de weg afsneed en dat hij moest uitwijken om een aanrijding te voorkomen met voertuigen die hun weg wilden vervolgen nadat zij de ambulance voorrang hadden verleend.
3.2. Het CBR heeft het primaire besluit gebaseerd op artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) en op artikel 14, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011 (Regeling). Eiser heeft met zijn rijgedrag de regels overtreden. Het CBR is er niet van overtuigd dat eiser veilig kan meedoen aan het verkeer en volgens de regelgeving moet eiser dan een cursus over verantwoord rijgedrag volgen.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde EMG. Hij betwist de overtredingen die de politie heeft doorgegeven. Er is geen snelheidsmeting uitgevoerd, eiser heeft geen rotonde afgesneden en het CBR heeft ten onrechte meegenomen dat eiser moest uitwijken om een aanrijding te voorkomen. De andere weggebruiker heeft niet opgelet toen hij de rijbaan weer opreed.
5. Het CBR heeft het bestreden besluit gebaseerd op de artikelen 130 tot en met 134a van de Wvw 1994, de Regeling en op hoofdstuk 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.1. Artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling bepaalt dat het CBR besluit tot oplegging van een EMG indien de betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij de Regeling behorende Bijlage 1, onder A, onderdeel III (Rijgedrag). Het CBR doelt daarbij op de volgende gedragingen uit Bijlage 1:
1. Gevaarzettend rijgedrag waardoor:
a) andere weggebruikers of obstakels rakelings worden gepasseerd;
(…)
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a) de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden.
5.2. Het CBR wijst daarbij op artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994. Uit de verkeersgedragingen van een houder van een geldig rijbewijs hoeft alleen maar een vermoeden van ongeschiktheid of onvoldoende rijvaardigheid te zijn gerezen. Omdat de waarnemingen door de politieambtenaren het vermoeden rechtvaardigden voor een melding van het rijgedrag van eiser, was de politie verplicht dit te melden bij het CBR. Het CBR heeft vervolgens geoordeeld dat was voldaan aan een of meer van de criteria uit Bijlage I onder A, behorend bij de Regeling. Daarom heeft het CBR aan eiser een EMG opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank heeft het beroep van eiser beoordeeld aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1. De wettelijke regels en beleidsregels die relevant zijn voor de beoordeling van dit beroep zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht het CBR uitgaan van de juistheid van de verklaring van de verbalisanten?
7. Een vraag die partijen verdeeld houdt, is of het CBR mocht uitgaan van de juistheid van de verklaring van de verbalisanten.
7.1. Eiser betwist de juistheid van de verklaring van de verbalisant. Eiser vindt dat het op basis van het proces-verbaal evident is dat de waarneming van de verbalisant in strijd is met de realiteit. Het afsnijden van de rotonde op de Akersteenweg is niet eens mogelijk en het moeten uitwijken voor optrekkende auto’s terwijl eiser met een snelheid van 80 km/u de ambulance volgde, evenmin. De politie zou in dat geval ook deze auto’s moeten zijn gepasseerd voordat deze auto’s uit stilstand konden wegrijden. Eiser betoogt verder dat het niet om twee, maar om één optrekkend voertuig ging.
7.2. Het CBR stelt zich op het standpunt dat het mag uitgaan van de juistheid van de politiestukken tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking hiervan. Dat tegenbewijs is niet door eiser geleverd. Het proces-verbaal van bevindingen is door twee verbalisanten opgesteld en ondertekend. Het CBS acht politieagenten voldoende in staat om, als ervaringsdeskundigen in het observeren en registreren, de verkeersgedragingen van weggebruikers op hun merites te beoordelen. Zij hebben er geen belang bij om niet gedane waarnemingen aan politiestukken toe te voegen, daar waar eiser er alle belang bij heeft om een zo gunstig mogelijk beeld van het voorval te schetsen.
7.3. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de verbalisant niet slaagt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. [1] Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. [2] Eiser heeft geen tegenbewijs aangeleverd. De enkele betwisting van hetgeen in het proces-verbaal is vermeld, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid ervan. [3] De feiten waarop het vermoeden is gebaseerd, hoeven niet wettig en overtuigend te worden bewezen. [4] Hetgeen eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor de conclusie dat hetgeen de verbalisanten hebben waargenomen, niet kan kloppen. De rechtbank concludeert dat het CBR mocht uitgaan van de juistheid van de verklaring van de verbalisanten.
Mocht het CBR aan eiser een EMG opleggen?
8. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het CBR aan eiser een EMG mocht opleggen.
8.1. Eiser betoogt dat de gedragingen zoals vermeld in de verklaring van de verbalisant hem niet verweten kunnen worden.
8.2. Het CBR wijst op artikel 14 van de Regeling en stelt dat niet herhaaldelijk bepaald gedrag, maar herhaaldelijk het aangegeven ongewenste gedrag zich moet hebben voorgedaan. Dat kan volgens het CBR zijn: tweemaal voldoen aan één criterium, maar ook eenmaal voldoen aan twee (of meer) criteria. De Regeling bepaalt niet dat dit gedrag op verschillende momenten moet plaatsvinden, maar enkel dat ten minste tweemaal de verkeerde gedragshouding tijdens een rit wordt geconstateerd. Hierdoor kan volgens het CBR bij één actie zijn voldaan aan meerdere criteria van de Regeling.
8.3. De rechtbank overweegt dat het CBR, omdat het mocht uitgaan van de juistheid van de verklaring van de verbalisanten, het proces-verbaal ten grondslag heeft mogen leggen aan de mededeling zoals bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994. Vast staat dat eiser, door het overnemen van de snelheid van de ambulance, zijn snelheid niet heeft aangepast aan die van de andere automobilisten op de route. Ook staat vast dat eiser de rotonde op de Akerstraat-Noord ter hoogte van de Passartweg – door eiser in het beroepschrift abusievelijk aangeduid als Akersteenweg – aan de binnenkant heeft afgesneden om de ambulance te kunnen volgen. Ook al betwist eiser dat twee voertuigen zijn uitgeweken om de ambulance te laten passeren, hij erkent wel dat één voertuig aan de kant ging voor de ambulance.
8.4. De rechtbank overweegt dat deze gedragingen corresponderen met de gedragingen genoemd in de artikelen 1a, 3a en 4a van Bijlage I onder III bij de Regeling. Omdat ten minste twee gedragingen zijn geconstateerd, moest het CBR op basis van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling, aan eiser een EMG opleggen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van het CBR van 3 oktober 2021 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.J. Hardy, rechter, in aanwezigheid van J.J.P. Bruin, griffier
.De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022
griffier rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 september 2022
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2 Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3 De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
4 In geval van toepassing van het tweede lid kan het motorrijtuig, voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover degene die de vordering heeft gedaan, zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval zijn de artikelen 170, tweede lid, tweede en derde volzin, vierde en vijfde lid, 171, 172 en 173, eerste lid, van deze wet en de artikelen 4:116, 4:118 tot en met 4:124, 5:10, 5:25, eerste en zesde lid, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats, indien aan de vordering is voldaan.
5 Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2 Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
b. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, en diens rijbewijs niet overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren bij het CBR;
c. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a, wordt geschorst, doch diens rijbewijs wel overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.
3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
4 Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 132
1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
a. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2 Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van:
a. de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, indien deze kosten op grond van artikel 133, vierde lid, voor rekening van betrokkene komen.
3 Het CBR doet van het besluit mededeling aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen of instanties.
4 De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het rijbewijs is bekend gemaakt.
5 De houder van het ongeldig verklaarde rijbewijs dient dat rijbewijs, zodra de ongeldigverklaring van kracht is geworden, in te leveren bij het CBR, ook indien de ongeldigverklaring niet alle categorieën betreft waarvoor het rijbewijs geldig was.
6 Indien het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring op grond van het tweede lid in aanmerking komt, zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek waarop het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit betrekking heeft, beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop dat besluit betrekking heeft.
7 Voor de toepassing van het tweede, vijfde en zesde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
§ 2. Educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid
Artikel 132a
1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vast te stellen termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
2 De kosten verbonden aan het opleggen van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid komen ten laste van iedereen aan wie overeenkomstig het eerste lid de verplichting tot deelname aan een dergelijke maatregel is opgelegd. De hoogte van deze kosten wordt door het CBR vastgesteld. In geval van niet, niet geheel of niet op aangegeven wijze of binnen de aangegeven termijnen betalen van deze kosten vaardigt het CBR een dwangbevel uit aan de nalatige. Voor de toepassing van titel 4.4. van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit als bedoeld in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, aangemerkt als beschikking als bedoeld in artikel 4.86 van de Algemene wet bestuursrecht.
3 De kosten verbonden aan het uitvoeren van de educatieve maatregelen komen ten laste van betrokkene. De hoogte van deze kosten wordt door het CBR vastgesteld.
4 Het CBR bepaalt de aard van de educatieve maatregelen en wijst een of meer tot toepassing van die maatregelen bevoegde deskundigen aan.
5 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
6 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.

Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011

Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
b. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets of een rijbewijsplichtige landbouw- of bosbouwtrekker of een rijbewijsplichtig motorrijtuig met beperkte snelheid een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom;
c. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een bromfiets of een rijbewijsplichtige landbouw- of bosbouwtrekker of een rijbewijsplichtig motorrijtuig met beperkte snelheid een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 31 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom;
d. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 31 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden;
e. de uitslag van het ingevolge artikel 23, tweede lid, opgelegde onderzoek of van het ingevolge het derde lid, onderdeel a, opgelegde onderzoek, voor zover dit onderzoek is gebaseerd op bijlage 1, onder A, onderdeel IV, geen aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs.
2 Het CBR kan afzien van het opleggen van de in het eerste lid bedoelde educatieve maatregel gedrag en verkeer, indien de mededeling, bedoeld in artikel 130 van de wet, is gebaseerd op feiten of omstandigheden, die al eerder hebben geleid tot een mededeling gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in bijlage 1, onderdeel A, subonderdeel IV, en het CBR in het kader van die eerdere mededeling al een onderzoek naar de rijvaardigheid heeft opgelegd.
3 Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.

Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
Bijlage I,
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
(…)
III. Rijgedrag
1. Gevaarzettend rijgedrag waardoor:
a. a) andere weggebruikers of obstakels rakelings worden gepasseerd;
(…)
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a. a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. a) de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van 24 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2551), 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1718) en 15 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2204).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2826, onder 3.2.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:942, onder 6.1.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3473, onder 6.