Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 januari 2021 van Dexia, met producties en het herstelexploot van 16 februari 2021;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] , met producties;
- de conclusie van repliek van Dexia, met producties, tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde] ;
- de rolmededeling van 16 juni 2022;
- de akte uitlaten van jurisprudentie van Dexia;
- de antwoordakte van [gedaagde] .
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer [contractnummer] , na betaling van een door de Rechtbank in goede justitie betaald bedrag, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
2. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
4.De beoordeling4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.12. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept.
De door [gedaagde] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
Zodoende is in het telefonisch gesprek met een medewerker van Hoevelaken Advies besproken of de garanties zoals gesteld in de brochure klopte. De medewerker bevestigde dit. Hierbij heeft de betreffende medewerker [gedaagde] geenszins gewaarschuwd voor de specifieke risico’s van het Profit Effect. Zo is niet gesproken over het feit dat [gedaagde] ging beleggen met geleend geld, en dat bij tegenvallende koersen de inleg verloren kon gaan en er zelfs een restschuld zou kunnen ontstaan.
- een kopie van de overeenkomst van het Profit Effect product met contractnummer [contractnummer] , voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer].
- het aanvraagformulier van het Profit Effect product, waarop het logo van Pluspunt Hoevelaken Advies vermeld is met
[adviseursnummer].
- brief van 27 november 2000 gericht aan [gedaagde] , voorzien van het logo van Pluspunt Hoevelaken Advies, waarin de aangevraagde Profit Effect-overeenkomst bevestigd wordt.
Op de eindafrekening van de overeenkomst is daarvoor een bedrag van € 5.269,73 in rekening gebracht. Dexia heeft dit bedrag in rekening gebracht met een beroep op de algemene voorwaarden, die op de overeenkomst van toepassing was. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van bovenbedoelde bedingen, onder meer omdat dit volgens hem ‘oneerlijk bedingen’ vormen als bedoeld in de Richtlijn 93/13 EEG (hierna: de Richtlijn).
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat bij vernietiging van het beding in de (Bijzondere Voorwaarden bij) de overeenkomst Dexia evenmin op grond van de wet aanspraak heeft op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de schade die zij door de voortijdige beëindiging van de overeenkomsten heeft geleden.
Op grond van het voorgaande en de door Dexia overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst zullen partijen in staat zijn te berekenen:
Restschuld volgens eindafrekening € 8.242,63
5.269,73 –
4.19. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 1.506,80,
heeft in verband met de onderhavige overeenkomst jegens Dexia aanspraak op schadevergoeding indien en voor zover hij ter zake van een bepaalde overeenkomst méér aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen en verminderd met de eventueel reeds door Dexia betaalde schadevergoeding.
Anders dan [gedaagde] bepleit is een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR: 2019:590.
5.5. De beslissing
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek, kantonrechter in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
TD