ECLI:NL:RBLIM:2023:2686

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
9009405 EL 21-5
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en de rol van de tussenpersoon in de advisering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 16 februari 2023, staat de effectenleaseovereenkomst centraal, waarbij de eiser, Dexia Nederland B.V., een verklaring voor recht vordert dat zij niets meer aan de gedaagde verschuldigd is. De gedaagde, die via de tussenpersoon Hoevelaken Advies de leaseovereenkomst heeft afgesloten, betwist de vordering van Dexia en stelt dat er nog onduidelijkheden zijn over eventuele resterende vorderingen. De rechtbank onderzoekt de feiten en de juridische context van de effectenleaseovereenkomst, die tussen 1990 en 2003 veelvuldig is verkocht en vaak heeft geleid tot juridische geschillen. De rechtbank concludeert dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door haar zorgplichten te schenden, maar dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de advisering door de tussenpersoon. De rechtbank wijst de vordering van Dexia toe, maar compenseert de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke advisering en de verantwoordelijkheden van tussenpersonen in financiële transacties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9009405 EL 21-5
vonnis van de kantonrechter d.d. 16 februari 2023,
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen
[gedaagde] ,
wonende [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 januari 2021 van Dexia, met producties en het herstelexploot van 16 februari 2021;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] , met producties;
  • de conclusie van repliek van Dexia, met producties, tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde] ;
  • de rolmededeling van 16 juni 2022;
  • de akte uitlaten van jurisprudentie van Dexia;
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stonden vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[contractnummer]
23-11-2000
Profit Effect
120 mnd
f 53.818,17
2.2.
De overeenkomst is geëindigd op 17 juli 2006. Daarbij is een negatief resultaat van in totaal € 8.242,63 behaald, waarvan [gedaagde] € 176,72 heeft betaald.
2.3.
Bij brief van 26 november 2020 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. [gedaagde] heeft hierop niet (inhoudelijk) gereageerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer [contractnummer] , na betaling van een door de Rechtbank in goede justitie betaald bedrag, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
2. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .

4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.5.
[gedaagde] stelt dat nog niet te overzien is of er nog een vordering op Dexia resteert, omdat de jurisprudentie op een aantal onderwerpen nog niet is uitgekristalliseerd. Hij wenst de ontwikkelingen af te wachten. In elk geval meent hij nog een vordering te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999. Ook stelt [gedaagde] dat ten onrechte resterende termijnen in rekening zijn gebracht en dat door Dexia onvoldoende vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is betaald.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering behoort te volgen, dan wel de vordering slechts voorwaardelijk toewijsbaar is.
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.7.
[gedaagde] voert aan dat hij de komende ontwikkelingen in de jurisprudentie wil afwachten, zodat de vordering van Dexia niet toegewezen kan worden zolang nog geen beslissingen in hoogste instantie zijn gegeven. Dit verweer wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [gedaagde] gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van [gedaagde] .
4.8.
Met de door de Hoge Raad eerder gegeven maatstaven staat in de onderhavige zaken vast dat Dexia een onrechtmatige daad heeft gepleegd, dat de daardoor veroorzaakte schade, waarvoor Dexia in beginsel aansprakelijk is, moet worden vergoed en dat de eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW de verdeelsleutel geeft om die schade over partijen te verdelen. Dat de mogelijkheid van nieuwe ontwikkelingen in de jurisprudentie aanwezig is, vormt geen belemmering om op de voorgelegde geschilpunten te beslissen, nu die mogelijkheid ook op andere rechtsterreinen en in andere soorten zaken steeds aanwezig is.
verjaring4.9. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.10.
[gedaagde] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon (Pluspunt) Hoevelaken Advies. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.11.
Dexia stelt in haar laatste akte dat op basis van de door de Hoge Raad tot
uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die – wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.12. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept.
De door [gedaagde] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.13.
[gedaagde] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[gedaagde] heeft na ontvangst van een brochure van Hoevelaken Advies over het
Profit Effect product contact opgenomen met deze Hoevelaken Advies. Met name de garantie van de consumentengids, afkomstig van de consumentenbond, gaf [gedaagde] het idee dat het Profit Effect een veilig product betrof om vermogen mee op te bouwen. Dit wilde hij graag nog nagaan met de Hoevelaken Advies.
Zodoende is in het telefonisch gesprek met een medewerker van Hoevelaken Advies besproken of de garanties zoals gesteld in de brochure klopte. De medewerker bevestigde dit. Hierbij heeft de betreffende medewerker [gedaagde] geenszins gewaarschuwd voor de specifieke risico’s van het Profit Effect. Zo is niet gesproken over het feit dat [gedaagde] ging beleggen met geleend geld, en dat bij tegenvallende koersen de inleg verloren kon gaan en er zelfs een restschuld zou kunnen ontstaan.
Dit heeft [gedaagde] gedaan via het aanvraagformulier van Hoevelaken Advies, die bij de brochure was meegestuurd. Vervolgens ontving [gedaagde] een brief van Hoevelaken Advies waarin bevestigd werd dat zij het aanvraagformulier in goede orde ontvangen hadden, en dat [gedaagde] op korte termijn van Hoevelaken Advies de overeenkomst toegestuurd zou krijgen. Zeven dagen later kreeg [gedaagde] de overeenkomst (in tweevoud) toegestuurd door Hoevelaken Advies. Hierin werd [gedaagde] gevraagd om één exemplaar via het meegestuurde antwoord envelop terug te sturen naar Hoevelaken Advies. Dit heeft [gedaagde] ook gedaan.
4.14.
[gedaagde] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van het Profit Effect product met contractnummer [contractnummer] , voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer].
- het aanvraagformulier van het Profit Effect product, waarop het logo van Pluspunt Hoevelaken Advies vermeld is met
[adviseursnummer].
- brief van 27 november 2000 gericht aan [gedaagde] , voorzien van het logo van Pluspunt Hoevelaken Advies, waarin de aangevraagde Profit Effect-overeenkomst bevestigd wordt.
4.15.
Deze stukken vormen, gelet op het gemotiveerde verweer van Dexia, onvoldoende onderbouwing voor de stellingen van [gedaagde] , zodat niet geconcludeerd kan worden dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon. Anders dan [gedaagde] meent, kan dat niet worden afgeleid uit het enkele feit dat Pluspunt Hoevelaken Advies als adviseur op de overeenkomst en het aanmeldingsformulier is vermeld. De gestelde telefonische bevestiging van een vraag over elders ontvangen informatie is ook inhoudelijk niet gelijk te stellen met een advies in de door de Hoge Raad bedoelde zin. Het verweer van [gedaagde] strandt daarom op dit punt.
resterende termijnen4.16. [gedaagde] voert verder aan dat hij nog recht heeft op een vergoeding door Dexia in verband met ten onrechte op de eindafrekening in rekening gebrachte resterende termijnen.
Op de eindafrekening van de overeenkomst is daarvoor een bedrag van € 5.269,73 in rekening gebracht. Dexia heeft dit bedrag in rekening gebracht met een beroep op de algemene voorwaarden, die op de overeenkomst van toepassing was. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van bovenbedoelde bedingen, onder meer omdat dit volgens hem ‘oneerlijk bedingen’ vormen als bedoeld in de Richtlijn 93/13 EEG (hierna: de Richtlijn).
4.17.
In zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beding in de algemene voorwaarden van Dexia op grond waarvan Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst wegens nalatigheid van de zijde van de wederpartij bevoegd is om zonder meer het onbetaalde restant van de overeengekomen leasesom(men) op te eisen, een beding is dat op grond van de Richtlijn als oneerlijk moet worden beschouwd. Om die reden is de rechter gehouden om een dergelijk beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen voor zover dit betrekking heeft op termijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren. Op die termijnen kan dan niet langer op grond van de contractuele Bijzondere Voorwaarden aanspraak worden gemaakt. Zoals aan (de gemachtigde van) partijen bekend is, is in vele eerdere uitspraken in de afgelopen jaren geoordeeld dat sprake is van oneerlijke bedingen in de zin van de Richtlijn en dat de bedingen die Dexia aanspraak geven op na beëindiging van de overeenkomst nog resterende termijnen dienen te worden vernietigd. Dexia wordt, zoals daarin ook is beslist, niet gevolgd in haar stelling dat het vervallen van de post contant gemaakte resterende rentetermijnen ook meebrengt dat de toegepaste korting bij de post restant hoofdsom moet komen te vervallen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat bij vernietiging van het beding in de (Bijzondere Voorwaarden bij) de overeenkomst Dexia evenmin op grond van de wet aanspraak heeft op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de schade die zij door de voortijdige beëindiging van de overeenkomsten heeft geleden.
conclusie4.18. Uit het voorgaande volgt dat de post die ziet op de contant gemaakte resterende termijnen in de eindafrekening van de overeenkomst komt te vervallen.
Op grond van het voorgaande en de door Dexia overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst zullen partijen in staat zijn te berekenen:
a. wat de schade is aan verschuldigde termijnen en restschuld;
b. wat de in mindering te brengen voordelen zijn en wat na aftrek daarvan aan schade resteert;
c. of en zo ja tot welk bedrag [gedaagde] een resterende schade wegens termijnen en wegens restschuld dient te dragen;
d. wat [gedaagde] op grond van nakoming van betalingsverplichtingen uit de overeenkomst in totaal aan Dexia verschuldigd is.
Het door Dexia overgelegde financiële overzicht is inhoudelijk niet door [gedaagde] weersproken, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Ook de eindafrekening van de overeenkomst is voor het overige niet betwist. Daarmee kan voor wat betreft de restschuld de volgende berekening gemaakt worden:
Restschuld volgens eindafrekening € 8.242,63
Ten onrechte berekende termijnen
5.269,73 –
Restschuld moet zijn € 2.972,90.
4.19. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 1.506,80,
heeft in verband met de onderhavige overeenkomst jegens Dexia aanspraak op schadevergoeding indien en voor zover hij ter zake van een bepaalde overeenkomst méér aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen en verminderd met de eventueel reeds door Dexia betaalde schadevergoeding.
4.20.
Een aanspraak op wettelijke rente over nadeel, dat bij de voordeelstoerekening wordt verrekend met de voordelen, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Slechts over het nadeel dat na voordeelstoerekening resteert, kan overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) wettelijke rente worden toegewezen (Hoge Raad 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
4.21.
De door Dexia gevorderde verklaring voor recht kan in zoverre toegewezen worden.
Anders dan [gedaagde] bepleit is een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR: 2019:590.
4.22.
Nu beide partijen op onderdelen in het gelijk worden gesteld, bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.5. De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, nadat en indien is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.18 en volgende. weergegeven,
5.2.
compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek, kantonrechter in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
TD