ECLI:NL:RBLIM:2023:3324

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
ROE 21/1149 en 21/1198
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor zonnepark in Nederweert

Op 1 juni 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaken ROE 21/1149 en ROE 21/1198, waarin diverse eisers in beroep zijn gegaan tegen een omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark in Nederweert. De rechtbank heeft vastgesteld dat enkele eisers, die geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit, niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en hun beroepen zijn niet ontvankelijk verklaard. De overige beroepen zijn ontvankelijk verklaard, maar ongegrond. De rechtbank oordeelt dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en de beroepsgronden met betrekking tot geluid, externe veiligheid, flora en fauna zijn niet geslaagd. De rechtbank heeft de belangen van de betrokken partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vergunning terecht is verleend, waarbij verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de Limburgse zonneladder en de ecologische aspecten. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres 1 en eiseres 2 ongegrond verklaard, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21 / 1149 en ROE 21 / 1198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaken tussen

1.
[eiseres 1], uit [vestigingsplaats] , eiseres 1,
(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
2.
Stichting Behoud Leefmilieu Limburg, uit Heythuysen , eiseres 2,
3.
[eisers 1], uit [plaats 1] , eisers 1,
allen gezamenlijk: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam derde-partij], uit [plaats 2] (vergunninghouder),
(gemachtigde: mr. H.A. Pasveer).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 11 februari 2021, bekendgemaakt op 11 maart 2021, (bestreden besluit) een omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend voor het oprichten van een zonnepark op de locatie [naam locatie] ongenummerd te [plaats 3] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 1] , [kadastrale aanduiding 2] , [kadastrale aanduiding 3] en [kadastrale aanduiding 4] (gedeeltelijk).
1.1.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroepen ingesteld. [1]
1.2.
Verweerder heeft een (aanvullend) verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] ook namens eiseres 2, [naam 3] , namens eiseres 2, de gemachtigden van verweerder en vergunninghouder en namens vergunninghouder: [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] . Eiseres 1 is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 8 november 2019 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een zonnepark met zonnepanelen in een veldopstelling op de locatie [naam locatie] ongenummerd te [plaats 3] ingediend (hierna: bouwplan). De geschatte opwekking is ongeveer 16.000 MWh per jaar. Het bouwplan is in strijd met artikel 8.1 van het bestemmingsplan “Buitengebied Nederweert” (hierna: bestemmingsplan), omdat het bouwplan niet past binnen de enkelbestemming ‘Natuur’. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure [2] , de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)), het uitvoeren van een werk (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). Verweerder is in dit geval afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo.

Beoordeling door de rechtbank

Zijn eisers belanghebbenden?
3. De rechtbank toetst allereerst ambtshalve of de beroepen van eisers ontvankelijk zijn. Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een belanghebbende beroep bij de bestuursrechter kan instellen tegen een besluit. Volgens artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. In artikel 1:2, derde lid, van de Awb is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [3]
Eiseres 1
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling wordt belanghebbendheid bij besluiten krachtens de Wabo in beginsel aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. [4] Eiseres 1 is eigenaar van een aangrenzend perceel. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat eiseres 1 ondanks het aangrenzende eigendom geen belanghebbende zou zijn. Gelet hierop is eiseres 1 belanghebbende bij het bestreden besluit.
Eiseres 2
5.1.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, p. 32-35) veilig willen stellen dat organisaties als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken. [5] Volgens de Afdeling geldt dat het enkel in rechte opkomen tegen besluiten als regel niet kan worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. [6] Dat geldt ook voor werkzaamheden die daarmee verband houden, zoals het indienen van zienswijzen over ontwerpbesluiten, het vergaren van informatie ten behoeve van bestuursrechtelijke procedures en het via de website informeren van derden over aanhangige of afgeronde procedures.
5.2.
Op grond van artikel 2, vijfde lid, van de statuten van de Stichting Behoud leefmilieu Limburg (hierna ook: stichting) heeft de stichting als werkgebied de Provincie Limburg in het algemeen en de gemeenten Leudal, Nederweert en Peel en Maas in het bijzonder. Het doel van de stichting is op grond van artikel 2 van de statuten:
1) In haar werkgebied ter bescherming of verbetering van de gezondheid van de mens, diens leefomgeving en het milieu, waaronder begrepen de flora en fauna, te voorzien in betrouwbare informatie betreffende de gevolgen, schade en risico’s van de realisatie van exploitatie van windturbines, zonneparken en daarmee vergelijkbare projecten, alles in de ruimste zin van het woord;
2) Het ondernemen van (juridische) acties om de realisatie, exploitatie en de gevolgen van de projecten te voorkomen, te verminderen, of te doen verdwijnen en voorts al hetgeen in de ruimste zin met één en ander verband houdt, daartoe behoort en/of daartoe bevorderlijk kan zijn;
3) Beschermen en verbeteren van het leefmilieu van de omwonenden van windparken, zonneparken en daarmee vergelijkbare projecten in haar werkgebied;
4) Onder de doelstelling valt tevens het behouden en het verbeteren van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de flora en de fauna, de biodiversiteit in onze omgeving, de kwaliteit van het milieu waaronder de lucht, de bodem en het water, de verkeersveiligheid, veiligheid in het algemeen en de (individuele en volks-)gezondheid van mensen.
5.3.
Het statutaire doel van de stichting is naar het oordeel van de rechtbank gericht op het behartigen van algemene belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. De statutaire doelen van de stichting zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zo veelomvattend dat de stichting daarom niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
5.4.
Naast deze algemene statutaire doelstelling van de stichting is, om te kunnen bepalen of haar belang rechtstreeks is betrokken bij de voorliggende omgevingsvergunning, relevant of de stichting met het oog op de behartiging van haar doelstelling feitelijke werkzaamheden verricht in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Het moet daarbij gaan om werkzaamheden die los staan van het voeren van juridische procedures of de voorbereiding daarvan. De periode die voor de beoordeling van de belanghebbendheid in beroep relevant is, is de periode tot het einde van de beroepstermijn bij de rechtbank: dat is 23 april 2021. [7]
5.5.
De stichting is op 9 december 2020 opgericht. De stichting heeft volgens haar website www.behoudleefmilieulimburg.nl vanaf het moment van oprichten tot en met
23 april 2021 de volgende feitelijke werkzaamheden verricht:
“-Indienen intrekkingsverzoeken windpark Kookepan Neer en windpark Ospeldijk.
-Het rapport Windturbine syndroom komt uit. Wat voor de stichting betekent dat ze aansluiten bij een landelijk netwerk t.b.v. de beschikbare informatie rondom gezondheidsrisico’s omwonenden industriële windparken (en zonnecentrales). En niet minder belangrijk: het volgen van de (landelijke) ontwikkelingen in procedures naar gemeenten, overheden en gerechtelijk.
- Publicatie in de Erica (lokaal blad Heibloem) om naamsbekendheid aan onze stichting en
activiteiten te geven en sympathisanten te werven.
-Afspraak bij de gemeente Nederweert met o.a. wethouder [naam wethouder] om de zorgen van de stichting te delen, over de gevolgen voor onze woonomgeving door de komst van windpark Ospel. Hierbij ook de afspraak gemaakt om een vervolg afspraak te plannen om de effecten van windturbines toe te lichten door hoogleraar [naam hoogleraar] .
Ook staat op de website van de gemeente Nederweert een brief ‘Beantwoording vragen Stichting leefmilieu Limburg’ van 24 februari 2021 waarin verweerder antwoord geeft op 15 schriftelijke vragen van de stichting aan verweerder over de gezondheidseffecten van windturbines.”
5.6.
Deze activiteiten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te oordelen dat de stichting feitelijke werkzaamheden ter behartiging van haar doelstelling verricht. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de stichting pas vierenhalve maand vóór het einde van de beroepstermijn is opgericht. De rechtbank is van oordeel dat eiseres 2 belanghebbende is bij het bestreden besluit. Dat de stichting geen zienswijzen heeft ingediend maakt niet dat zijn niet-ontvankelijk zijn, aangezien de Afdeling bij uitspraak van heeft geoordeeld dat aan belanghebbenden in omgevingsrechtelijke zaken niet langer wordt tegengeworpen dat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit. [8]
Eisers 1
5.7.
De rechtbank stelt vast dat eisers 1 geen zienswijze over de ontwerp-omgevingsvergunning naar voren hebben gebracht. De bij brief van 27 oktober 2020 ingediende pro forma zienswijze is weliswaar ondertekend door [naam 9] en [naam 10] , maar ingediend namens eiseres 1, aangezien haar naam en adres boven de handtekeningen staan. Dit blijkt ook uit de aanvulling zienswijze van 11 november 2020 waarin is vermeld dat [eiseres 1] bij brief van 27 oktober 2020 een pro forma zienswijze kenbaar heeft gemaakt. Niet is gebleken dat eisers 1 verschoonbaar geen zienswijze over de ontwerp-omgevingsvergunning naar voren hebben gebracht. Volgens de Afdeling wordt in omgevingsrechtelijke zaken waarin de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, zoals hier het geval is, artikel 6:13 van de Awb aan belanghebbenden niet tegengeworpen. [9] Voor niet-belanghebbenden geldt dat ook zij beroep kunnen instellen tegen omgevingsrechtelijke besluiten, mits zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of ingeval hen niet kan worden verweten dat zij dit hebben nagelaten. [10] Dit betekent dat voor het antwoord op de vraag of het beroep van eisers 1 ontvankelijk is, beslissend is of zij belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.8.
Eisers 1 hebben de stichting gemachtigd om namens hen beroep in te stellen.
[naam 2] en [naam 1] wonen op de [adres 1] in [woonplaats 1] : dit is ongeveer 1,8 kilometer van het plangebied gelegen. Tussen dit plangebied en de woning van
[naam 2] en [naam 1] liggen bosschages, hetgeen ter zitting door [naam 1] is bevestigd. Gelet op de afstand en het niet hebben van zicht op het plangebied is de rechtbank van oordeel dat [naam 2] en [naam 1] geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van het zonnepark en derhalve geen belanghebbende zijn. De rechtbank zal het beroep van [naam 2] en [naam 1] dus niet-ontvankelijk verklaren.
5.8.1.
Voor zover [naam 1] ter zitting heeft betoogd dat hij op 500 meter afstand van het plangebied nog een perceel grond heeft, komt de rechtbank niet tot een ander oordeel dan vermeld onder 5.8. Niet gebleken is dat dit perceel grenst aan het plangebied en er direct zicht is op het plangebied of er anderszins gevolgen van enige betekenis zijn in verband met het te realiseren zonnepark.
5.9.
[naam 9] woont aan de [adres 2] in [woonplaats 2] . De afstand tussen [adres 2] en het vergunde zonnepark is ongeveer 8,9 km en hij heeft vanuit zijn woning of tuin geen zicht op het plangebied. Evenmin is gebleken dat het zonnepark andere gevolgen heeft voor zijn woon- of werkomgeving. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [naam 9] geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van het zonnepark en derhalve geen belanghebbende is. De rechtbank zal het beroep van [naam 9] niet-ontvankelijk verklaren.
6. De rechtbank beoordeelt vervolgens de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres 1 en 2.
7. De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres 1 en 2 ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Zonneladder, goede ruimtelijke ordening?
9. Eiseres 2 voert in beroep aan dat voorrang gegeven moet worden aan andere locaties voor zonnepanelen dan landbouwgrond. Het zonneveld zal de naleving van de zonneladder in de weg staan, omdat er een tekort op de netcapaciteit is waar de grotere daken - die boven landbouwgrond in de ladder staan - van afhankelijk zijn. Volgens eiseres 1 heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt of onderbouwd dat de aanleg van een zonnepark op de voor natuur bestemde locatie noodzakelijk zal zijn om in de behoefte aan duurzame energie te kunnen voldoen. In dit verband verwijst zij naar de Limburgse Energie- en Klimaat Transitie Aanpak (LEKTA) van de provincie Limburg waarin de voorkeursvolgorde voor de locaties van zonneweiden wordt omschreven. Verweerder heeft niet verklaard waarom in afwijking van de in de LEKTA opgenomen voorkeursvolgorde voor zonneparken het noodzakelijk is om omgevingsvergunning te verlenen voor de aanleg van een zonnepark in een gebied dat volgens de voorkeursvolgorde het minst geschikt is. Evenmin heeft verweerder inzichtelijk gemaakt en concreet onderbouwd dat binnen de gemeente Nederweert of de omgeving daarvan geen locaties voor zonneparken kunnen worden aangewezen die op grond van hun bestemming en gelet op de voorkeursvolgorde beter geschikt zijn. Dit betekent volgens eiseres 1 dat het aanleggen van het zonnepark in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Dit geldt temeer omdat de Regionale Energie Strategie (RES) voor Noord- en Midden Limburg, bedoeld om een integrale afweging te maken ten aanzien van de energieopgave en locatiekeuzes, nog niet is vastgesteld.
10. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat de voorkeursvolgorde wat betreft locaties voor energieopwekking van de provincie is: eerst in bebouwd gebied, daarna nabij infrastructuur en agrarisch gebied en als laatste in waardevolle landschappen en natuurgebieden. In lijn met de landelijke voorkeursvolgorde houdt ook de Limburgse zonneladder geen volgtijdelijkheid in. Dit betekent dat niet eerst alle daken vol hoeven te liggen met zonnepanelen voordat een andere trede kan worden benut. Bij deze voorkeursvolgorde is een zorgvuldige afweging belangrijk. Het gaat dan vooral om een goede ruimtelijke afweging en landschappelijke inpassing, lokaal draagvlak, het doorlopen van zorgvuldige procedures en het combineren van meerdere doelen. Deze punten zijn allemaal meegenomen in de procedure en onderdeel van de proeftuin. Bekend is dat als alle daken worden voorzien van zonnepanelen en binnen de gemeente windturbines worden gerealiseerd, niet genoeg elektriciteit wordt geproduceerd om de doestelling energie neutrale duurzame energie in 2035 te halen. Derhalve stelt verweerder ook de mogelijkheden tot andere initiatieven van energieopwekking te moeten onderzoeken. Het realiseren van een zonneweide is één van die mogelijkheden. Het opstarten van een proefproject binnen bestaand stedelijk gebied met een dergelijke omvang, zoals de locatie van deze zonneweide, is op dit moment niet voorhanden. De zonneweide is verder vlakbij een infrastructuur gelegen, de Noordervaart lig direct ten noorden van de projectlocatie. Verweerder stelt verder in het bestreden besluit dat voor de opgewekte elektriciteit een nieuwe hoofdkabel naar het verdeelstation wordt aangelegd. Er is afstemming met de netbeheerder over de beschikbare capaciteit op het net/verdeelstation en de benodigde toestemmingen. In het aanvullend verweerschrift stelt verweerder dat de aansluiting van het zonnepark wordt geregeld door cable pooling met windpark Ospeldijk. Enexis heeft hiervoor toestemming gegeven. Vergunninghouder heeft onweersproken gesteld dat er een 380 kV hoogspannings-verbinding loopt direct bij de locatie van het zonnepark. In het verweerschrift stelt verweerder dat voor energieneutraliteit volgens het energiedashboard provincie Limburg 18 windmolens en 299 hectare zon op land nodig zijn. De gemeente zet ook in op het benutten van daken, echter in Nederweert is ‘maar’ 53 hectare geschikt dakvlak aanwezig. Dit is dus onvoldoende om de ambitie te realiseren. Derhalve zullen ook de mogelijkheden tot andere initiatieven van energieopwekking onderzocht moeten worden. Het realiseren van de onderhavige zonneweide is één van die mogelijkheden.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van deze argumenten voldoende de behoefte aan het zonnepark op deze locatie heeft gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij het mogelijk maken van het zonnepark onvoldoende rekening heeft gehouden met de Limburgse zonneladder, als bedoeld in de Omgevingsvisie. Ook is in de ruimtelijke onderbouwing, waar in het bestreden besluit naar wordt verwezen ter onderbouwing dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, weergegeven dat het initiatief aansluit bij de mogelijkheden binnen het provinciaal beleid ten aanzien van duurzame elektriciteitsopwekking. De rechtbank stelt vervolgens vast dat niet betwist is dat als alle daken binnen de gemeente Nederweert worden voorzien van zonnepanelen en binnen de gemeente windturbines worden gerealiseerd, niet genoeg elektriciteit wordt geproduceerd om de doestelling energie neutrale duurzame energie in 2035 te halen. Voorts is in vergunningvoorschrift 11 opgenomen dat de zonnepanelen en de bijbehorende voorzieningen na de exploitatieperiode van 25 jaar volledig verwijderd worden, waarna de landbouwfunctie van de percelen weer wordt hersteld en de landschappelijke inpassing behouden blijft. Tevens hebben gedeputeerde staten van Limburg verweerder op 29 oktober 2020 laten weten de omgevingsvergunning beoordeeld te hebben op de provinciale belangen en geen aanleiding te zien hieromtrent een zienswijze in te dienen. Ook heeft de gemeenteraad op 8 juni de lokale RES 1.0 vastgesteld, waarin medewerking wordt verleend voor het zonnepark. De rechtbank ziet in wat is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder in strijd met de Limburgse zonneladder heeft gehandeld, noch onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ervoor is gekozen om het zonnepark toe te staan op landbouwgronden. [11] Dat het plan niet wordt gefinancierd door / niet ten goede komt aan omwonden, zoals eiseres 2 heeft gesteld, is in dit verband niet van (wezenlijk) belang. De betogen slagen niet.
Geluid en externe veiligheid
12. Volgens eiseres 2 heeft verweerder zich er niet van vergewist dat het plaatsen van zonnevelden in de directe omgeving van windturbines een versterking van (schadelijk) geluid veroorzaakt, alsmede dat mogelijk schadelijke gevolgen zullen ontstaan bij een calamiteit zoals een brand. Gelet hierop is het voor verweerder niet verantwoord om het zonnepark te vergunnen.
13. In het bestreden besluit stelt verweerder dat de omvormers en de transformator in het midden van het perceel worden geplaatst. Gezien de totale breedte van 255 meter wordt in alle gevallen aan de richtafstand van 30 meter voor omvormers en een transformator met een totaal vermogen van 3,5 MW voldaan. De dichtstbijzijnde woning is gelegen op een afstand van circa 92 meter van de perceelsgrens. Wat betreft de externe veiligheid stelt verweerder dat in de directe omgeving geen buisleidingen dan wel inrichtingen liggen waar een veiligheidsrisico vanuit gaat. Aan de overzijde van de Noordervaart ligt de N275 waar transporten met gevaarlijke goederen plaatsvinden. In het verweerschrift is opgenomen dat bij de beoordeling van de aanvraag uitvoering overleg is gevoerd met de veiligheidsregio en het plan zodanig is ontworpen dat bij een brand deze slechts over één rij kan uitbreiden. Dit is in de aanvraag middels een stralingsberekening onderbouwd. De materialen waar de panelen en de onderconstructie uit zijn opgebouwd zijn niet brandgevaarlijk. Op het terrein wordt in overleg met de brandweer een bluswatervoorziening gerealiseerd. Daarnaast is in de vorm van het nabijgelegen kanaal een secundaire bluswatervoorziening beschikbaar.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich hiermee terecht op het standpunt heeft gesteld dat het zonnepark weinig geluid zal produceren en dat aan de richtafstand wordt voldaan. Gelet hierop is geen sprake van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende vergewist van de mogelijke risico’s bij een calamiteit en heeft zij kunnen concluderen dat het risico en de eventuele gevolgen bij een brand, gelet op de materialen, blusvoorzieningen en stralingsberekening, aanvaardbaar zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Flora en fauna
15. Het is, vanwege de vermindering van biodiversiteit en de enkelbestemming ‘Natuur’ waarbij de gronden bestemd zijn voor het behoud en versterking van de ecologische hoofdstructuur en het niet toegestaan is om een agrarisch bedrijf te vestigen, volgens eiseres 2 niet verantwoord dat verweerder deze omgevingsvergunning verleent. Doordat het zonnepark de volledige breedte van de ecologische verbindingszone beslaat worden de leefgebieden van plant en dier gesplitst en kan geen migratie meer plaatsvinden.
16. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat uit de ‘Quickscan Flora en Fauna’ van 18 december 2018 en ‘Memo resultaten Inspectie bomen en bosschage’ van 12 februari 2020 en ‘ [naam locatie] ong. te Nederweert-Eind’ van 3 maart 2020 blijkt dat er geen nadelige effecten zijn in het kader van de soortenbescherming en de gebiedsbescherming. Bij de maaswijdte van het hekwerk wordt rekening gehouden met de toegankelijkheid voor wilde dieren zoals dassen, marters, eekhoorns, etc. Tevens worden er speciale dassendoorgangen geplaatst. Op deze manier kunnen de wilde dieren het park betreden of gebruiken als oversteek naar een andere groene zone. In het verweerschrift is opgenomen dat het zonnepark wordt omkaderd met een gemiddeld zes meter brede natuurzone en dat drie nieuwe groene corridors worden verbonden met bestaande oudere houtopstanden. Hierdoor wordt een robuuster ecologisch netwerk gecreëerd waar diverse dier- en plantsoorten baat bij hebben. Het bieden van maximaal licht aan de bodem en het slim omgaan met hemelwater zorgt ervoor dat de bodem op orde blijft en planten kunnen blijven groeien. Uit de AERIUS-berekening van 27 november 2020 blijkt dat het plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie in relevante Natura 2000-gebieden. Gelet op het voorgaande is verweerder van mening dat het aspect natuur geen belemmering voor het plan oplevert.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met bovenstaande motivering voldoende aangetoond dat het plan geen onevenredige afbreuk doet aan de aanwezige natuurwaarden en biodiversiteit. Door het rekening houden bij de maaswijdte van het hekwerk met de toegankelijkheid voor wilde dieren, het aanleggen van speciale dassendoorgangen, het omkaderen met een gemiddeld zes meter brede natuurzone en het verbinden van drie nieuwe groene corridors met bestaande oudere houtopstanden heeft verweerder de ecologische verbindingszone in voldoende mate verzekerd en worden de verschillende leefgebieden niet van elkaar gesplitst. Ook acht de rechtbank van belang dat de gronden feitelijk al jaren lang in gebruik zijn als landbouwgronden, wat overigens in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving ‘agrarisch medegebruik’ behorende bij de bestemming ‘Natuur’. Deze beroepsgrond slaagt niet.
18. [naam 1] heeft ter zitting voor het eerst gesteld dat niet degenen die grenzen aan het plangebied zijn geraadpleegd, de gewassen gaan verbranden doordat de temperatuur als gevolg van de zonnepanelen omhoog gaat, een milieueffectrapportage gemaakt moest worden, een natuurvergunning nodig is en dat niet gekeken is naar de Habitat- en Vogelrichtlijn. Voor zover [naam 1] deze gronden namens eiseres 2 aanvoert - zijn eigen beroep is immers niet ontvankelijk - zie onder 5.8. en 5.8.1. - , zal de rechtbank die niet meenemen bij haar beoordeling van het bestreden besluit, omdat zij in strijd met de goede procesorde te laat zijn ingediend en bovendien op geen enkele wijze zijn onderbouwd.
19. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond van eiseres 1 niet slaagt, hoeft het betoog van verweerder dat het relativiteitsvereiste aan de vernietiging van dat besluit in de weg staat geen bespreking. De rechtbank heeft zich (daarom) niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep van eisers 1 is niet-ontvankelijk. De beroepen van eiseres 1 en eiseres 2 zijn ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van eiseres 1 en eiseres 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M. van den Brekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 juni 2023.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 1 juni 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het beroep van eiseres 1 betreft ROE 21 / 1149. De beroepen van eiseres 2 en eisers 1 betreffen
2.Het ontwerpbesluit dateert van 16 september 2020 en is bekend gemaakt op 17 september 2020.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4081.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1671.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:936.
6.Zie de uitspraken van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2620, en 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:957.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:936.
8.Zie de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
9.Uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
10.Uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953.
11.Zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2812.