ECLI:NL:RBLIM:2023:4690

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
9846592 EL 22-29
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en verklaring voor recht inzake verplichtingen van Dexia

In deze zaak vorderde Dexia een verklaring voor recht dat zij niets meer aan de gedaagde partij verschuldigd is met betrekking tot verschillende effectenleaseovereenkomsten. De rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, heeft op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze kwestie. Dexia stelde dat zij aan haar verplichtingen had voldaan en dat de gedaagde partij geen verdere vorderingen meer kon indienen. De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat er nog onduidelijkheden bestonden over mogelijke vorderingen, vooral in het licht van de jurisprudentie die nog niet volledig was uitgekristalliseerd. De rechtbank oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de gedaagde partij niet adequaat te informeren over de risico's van de effectenleaseovereenkomsten. De rechtbank concludeerde dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] niets meer aan de gedaagde partij verschuldigd was, nadat een schadevergoeding was uitgekeerd. De rechtbank wees de vordering van Dexia voor het overige toe en veroordeelde Dexia in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aanbieders van financiële producten en de noodzaak om klanten goed te informeren over de risico's van dergelijke producten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9846592 EL 22-28
vonnis van de kantonrechter van 13 juli 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen
[gedaagde partij] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna ‘ Dexia ’ en ‘ [gedaagde partij] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 april 2022 van Dexia , met producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde partij] , met producties;
  • de conclusie van repliek van Dexia , met producties;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde partij] , met producties;
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia :
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[contractnummer]
11-03-1997
Capital Effect
180 mnd
NLG 27.246,60
II.
[contractnummer]
19-11-1999
Capital Effect
240 mnd
€ 21.746,40
III.
[contractnummer]
13-10-2000
Bonus Beleggen
84 mnd
NLG 14.604,24
2.2.
De overeenkomsten zijn geëindigd op respectievelijk 30 november 1999, 9 maart 2007 en 29 oktober 2007. Ten aanzien van de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] is een negatief resultaat van in totaal € 78,90 ontstaan, dat door [gedaagde partij] is voldaan.
2.3.
Bij brief van 17 januari 2022 heeft Dexia [gedaagde partij] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. [gedaagde partij] heeft hierop niet (inhoudelijk) gereageerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers [contractnummer] , [contractnummer] en [contractnummer] , na betaling aan [gedaagde partij] van een bedrag van € 38,31, te vermeerderen met wettelijke rente, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd is,
2. [gedaagde partij] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia , althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling van de vordering met betrekking tot de overeenkomst met nummer [contractnummer]
4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde partij] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde partij] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia .
4.4.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd.
4.5.
[gedaagde partij] stelt dat nog niet te overzien is of er nog een vordering op Dexia resteert, omdat de jurisprudentie op een aantal onderwerpen nog niet is uitgekristalliseerd. Hij wenst de ontwikkelingen af te wachten. In elk geval meent hij nog een vordering met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999. Ook stelt [gedaagde partij] dat door Dexia onvoldoende buitengerechtelijke kosten zijn betaald.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat zij niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd is. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering behoort te volgen, dan wel de vordering slechts voorwaardelijk toewijsbaar is.
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.7.
[gedaagde partij] voert aan dat hij de komende ontwikkelingen in de jurisprudentie wil afwachten, zodat de vordering van Dexia niet toegewezen kan worden zolang nog geen beslissingen in hoogste instantie zijn gegeven. Dit verweer wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [gedaagde partij] gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van [gedaagde partij] .
4.8.
Met de door de Hoge Raad eerder gegeven maatstaven staat in de onderhavige zaken vast dat Dexia een onrechtmatige daad heeft gepleegd, dat de daardoor veroorzaakte schade, waarvoor Dexia in beginsel aansprakelijk is, moet worden vergoed en dat de eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW de verdeelsleutel geeft om die schade over partijen te verdelen. Dat de mogelijkheid van nieuwe ontwikkelingen in de jurisprudentie aanwezig is, vormt geen belemmering om op de voorgelegde geschilpunten te beslissen, nu die mogelijkheid ook op andere rechtsterreinen en in andere soorten zaken steeds aanwezig is.
verjaring4.9. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde partij] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd.
In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verledenzijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.10.
[gedaagde partij] heeft de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.11. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde partij] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde partij] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde partij] Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept.
De door [gedaagde partij] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde partij] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.12.
[gedaagde partij] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[gedaagde partij] heeft op advies van een financieel adviseur van Spaar Select een Capital Effect product van Bank Labouchere afgesloten.
[gedaagde partij] werd in 1999 door Spaar Select telefonisch benaderd. De medewerker van Spaar Select stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [gedaagde partij] door te nemen met een financieel adviseur van Spaar Select. [gedaagde partij] heeft hiermee ingestemd.
Tijdens dit huisbezoek heeft de adviseur van Spaar Select, de heer [adviseur] (hierna te noemen: ‘adviseur’), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [gedaagde partij] . Met de adviseur is gesproken over een Capital Effect product dat [gedaagde partij] eerder al had afgesloten. Dit product was winstgevend geweest. Met de adviseur is gesproken over de wens van [gedaagde partij] om zijn lopend krediet bij Vola af te lossen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en vertelde dat hij een geschikt product hiervoor wist.
De adviseur adviseerde [gedaagde partij] om nog een Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. [gedaagde partij] diende hiervoor NLG 200 in te leggen vanuit zijn salaris. Volgens de adviseur zou [gedaagde partij] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [gedaagde partij] eerder zijn lopend krediet bij Vola zou kunnen aflossen. Ten slotte heeft de adviseur zijn visitekaartje aan [gedaagde partij] overhandigd.
De adviseur heeft [gedaagde partij] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat er met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van het Capital Effect.
[gedaagde partij] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de adviseur opgevolgd.
4.13.
[gedaagde partij] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van een aanvraagformulier van 15 november 1999 op naam van [gedaagde partij] , betreffende een Capital Effect product met een maandelijkse inleg van NLG 200, waarop handgeschreven de gegevens van [gedaagde partij] zijn ingevuld en verder contractnummer ‘ [contractnummer] ’ staat vermeld. Het aanvraagformulier is voorzien van ATP-nummer:
[nummer 1]en een stempel met de tekst: “
Spaar Select [adviseur](…)”. Als betrokken adviseur wordt de naam ‘ [adviseur] ’ handgeschreven vermeld.
- een kopie van de overeenkomst van 19 november 1999 met contractnummer [contractnummer] op naam van [gedaagde partij] , genaamd ‘Capital Effect’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 1] -Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst: “
Spaar Select [adviseur](…)”,
4.14.
Met deze stukken heeft [gedaagde partij] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [gedaagde partij] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen.
In elk geval staat voldoende vast dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Voor zover Dexia stelt dat niet zeker is dat het visitekaartje daadwerkelijk aan [gedaagde partij] is overhandigd (en niet uit een ‘voorraad’ van Leaseproces komt) kan zij daarin niet worden gevolgd. Ook kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [gedaagde partij] heeft geadviseerd het product aan te schaffen.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [gedaagde partij] heeft Dexia , gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een vergunningplichtig advies door de tussenpersoon. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.15.
[gedaagde partij] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gedaagde partij] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals Spaar Select, op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.16.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde partij] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [gedaagde partij] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [gedaagde partij] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gedaagde partij] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.17. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde partij] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde partij] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde partij] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia .
conclusie met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer]4.18. Uit het voorgaande volgt, dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd is. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde partij] verschuldigd is, kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde partij] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.19.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere in het kader van de overeenkomst met nummer [contractnummer] aangevoerde gronden geen nadere bespreking. De vordering van Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] zal met inachtneming hiervan worden toegewezen als na te melden.
beoordeling van de vordering met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer]
4.20.
Dexia vordert voor recht te verklaren, dat Dexia ook met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd is.
4.21.
[gedaagde partij] heeft tegen de vordering die ziet op een overeenkomst met een batig saldo, geen steekhoudend verweer gevoerd.
4.22.
Een en ander leidt ertoe dat de waivervordering van Dexia ten aanzien van de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] als onvoldoende weersproken zal worden toegewezen.
beoordeling van de vordering met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer]
4.23.
Dexia vordert verder voor recht te verklaren, dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] , na betaling aan [gedaagde partij] van een bedrag van € 38,31, te vermeerderen met wettelijke rente, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd is.
4.24.
[gedaagde partij] heeft niet weersproken dat Dexia op grond van het aan partijen bekende ‘Hofmodel’ nog een bedrag van € 38,31, te vermeerderen met de wettelijke rente verschuldigd is.
4.25.
De wettelijke rente over het bedrag van € 38,31 is verschuldigd volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.26.
De vordering van Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] zal met inachtneming van het voorgaande worden toegewezen als na te melden.
proceskosten en nakosten
4.27.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden.
4.28.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [gedaagde partij] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia , indien deze door de aanschrijving van [gedaagde partij] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.

5.5. De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.18. weergegeven,
5.2.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd is,
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van € 38,31 vermeerderd met de wettelijke rente als onder 4.25. weergegeven,
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde partij] tot en met heden worden vastgesteld op € 660,00 aan salaris van de gemachtigde,
5.5.
veroordeelt Dexia , onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagde partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A. van Dijk, kantonrechter, ter openbare terechtzitting van 13 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
type: CS