8.2.De rechtbank is van oordeel dat het college terecht het standpunt heeft ingenomen dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. Eisers hebben bij hun aanvraag voor bijstand in 2010 niet aan het college doorgegeven dat zij een bankkluis hadden en dat ook daarna niet alsnog gedaan, terwijl het hun redelijkerwijs duidelijk had kunnen en moeten zijn geweest dat het beschikken over een kluis van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Volgens vaste rechtspraakrechtvaardigt het feit dat een betrokkene huurder is van een kluis en de huur ervan betaalt namelijk de veronderstelling dat die betrokkene over de kluis en de inhoud daarvan kan beschikken en dat het vermogen dat zich daarin bevindt tot diens vermogen kan worden gerekend. Eisers hadden daarom van meet af aan, dus vanaf 27 september 2010, de bankkluis en de inhoud daarvan uitdrukkelijk/expliciet aan het college moeten melden. Eisers wijzen weliswaar op de bankafschriften uit 2017 waaruit blijkt dat zij huur betaalden voor een kluis, maar dat ontslaat hen niet van hun verantwoordelijkheid de kluis uit eigen beweging concreet te melden bij het college. Dat hebben zij op geen enkel moment gedaan en daarmee hebben zij over de hele periode vanaf 27 september 2010 hun inlichtingenplicht geschonden. Dat in het geval van eisers op het moment dat inzage werd geboden in de inhoud van de kluis verder geen grote geldbedragen zijn aangetroffen (zoals dat wel het geval was in de uitspraak waarnaar zij verwijzen), leidt ook niet tot een ander oordeel. Dat doet er namelijk niet aan af dat eisers een kluis huurden en zij dát op enig moment hadden moeten melden.
Hebben eisers aannemelijk gemaakt dat het recht op bijstand is vast te stellen?
9. Doordat eisers de huur van de bankkluis en de inhoud daarvan niet spontaan hebben gemeld, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat vanaf 27 september 2010 het recht op bijstand niet is vast te stellen. Uit artikel 54, derde lid, van de PW volgt dat dit een rechtsgrond vormt om de bijstandsuitkering per die datum in te trekken.
10. Het is vervolgens aan eisers om aannemelijk te maken dat zij over deze periode tóch recht op bijstand zouden hebben gehad als zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan. Alleen hun verklaringen over de inhoud van de kluis zijn niet genoeg om daarvan uit kunnen gaan: deze verklaringen moeten eisers onderbouwen met feitelijke informatie. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat eisers geen duidelijkheid hebben verschaft over de inhoud van de kluis gedurende die periode. In dit verband vindt de rechtbank doorslaggevend dat eisers geen administratie hebben bijgehouden van wat zij wanneer in de kluis hebben bewaard vanaf 27 september 2010. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers de kluis regelmatig hebben bezocht, te weten 135 keer in de periode van 27 september 2010 tot 26 augustus 2019. De inhoud van de kluis op 26 augustus 2019 zegt alleen iets over de inhoud ervan op dat moment en niet over de inhoud in de gehele voorliggende periode. Dat geldt ook voor het feit dat eisers hun sieraden hebben laten taxeren en dat die waarde op 16 oktober 2019 is bepaald op
€ 10.317,-.
Conclusie over de intrekking van het recht op bijstand
11. Uit het voorgaande volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is vast te stellen of en, zo ja, in hoeverre eisers vanaf 27 september 2010 verkeerden in bijstandbehoevende omstandigheden. Het college was dan ook gehouden de aan eisers verleende bijstand met ingang van die datum in te trekken.
De terugvordering van de bijstand
12. De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit de periode van terugvordering heeft gebaseerd op de periode waarover de bijstand is ingetrokken wegens schending van de inlichtingenverplichting, te weten 27 september 2010 tot 26 augustus 2019.