ECLI:NL:RBLIM:2023:801

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
9170313 EL 21-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenlease: aansprakelijkheid van Dexia voor schade aan afnemer door onterecht advies van tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G. van Dijk van Leaseproces, vorderde schadevergoeding van Dexia wegens onrechtmatig handelen. De eiser had een effectenlease-overeenkomst afgesloten via de tussenpersoon Primaz Adviesgroep, die geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de eiser als cliënt te accepteren, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van het ontbreken van de vergunning van de tussenpersoon en het feit dat deze persoonlijk advies had gegeven aan de eiser. De rechter verklaarde voor recht dat Dexia aansprakelijk was voor de door de eiser geleden schade, bestaande uit betaalde inleg en restschuld, minus ontvangen dividenden en fiscale voordelen. Dexia werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De rechter wees ook de vordering van Dexia in reconventie af, waarin zij stelde dat zij aan al haar verplichtingen had voldaan. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser, met uitzondering van de kosten in reconventie, die op nihil werden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Locatie Roermond Civiele kantonzaken
zaaknummer: 9170313 EL 21-13
vonnis van de kantonrechter van 19 januari 2023
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie en in het incident, verwerende partij in reconventie, gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
tegen
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie en in het incident, eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V., Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.
1.
De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 april 2021 van [eiser] ,
  • de conclusie van antwoord in conventie van Dexia, tevens houdende eis in reconventie,
  • de incidentele conclusie inzake vordering tot inzage ex artikel 843a Rv van [eiser] , tevens houdende conclusie van repliek in conventie, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie,
  • de conclusie van antwoord in het incident van Dexia, tevens houdende conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende conclusie van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie van [eiser] ,
  • de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia,
  • de antwoordakte van [eiser] .
1.2. Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stonden vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[contractnummer 2]
03-11-2000
AEX Plus Effect
240 mnd
€ 21.782,40
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
22-09-2006
- € 208,19
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de leaseovereenkomst
– al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 6.353,20 aan (vooruitbetaalde) maandtermijnen en een bedrag van € 208,19 aan restschuld aan Dexia betaald. [eiser] heeft een bedrag van € 176,50 aan dividenden ontvangen. In 2012 heeft Dexia aan [eiser] een bedrag van € 176,50 uitgekeerd.
2.4.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 12 januari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie, reconventie en in het incident

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • in het incident: Dexia zal veroordelen om aan [eiser] een afschrift te verstrekken van haar versie van de ondertekende overeenkomst,
  • in de hoofdzaak:
voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten,
Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald uit hoofde van de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
[eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4.
De beoordeling van de vorderingen in conventie, in reconventie en in het incident
4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out- verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH
2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:
2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D. [eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Primaz Adviesgroep. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge
Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
Dexia stelt dat op basis van de door de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die - wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] is voor het eerst in contact gekomen met Primaz Adviesgroep via zijn werkgever. Zodoende is een afspraak gemaakt voor een huisbezoek van een financieel adviseur van Primaz Adviesgroep. Vervolgens is een adviseur van Primaz Adviesgroep, de heer [adviseur] (hierna: de adviseur) bij [eiser] aan huis geweest. De adviseur informeerde naar de financiële situatie en wensen van [eiser] . Onder meer kwam het inkomen van [eiser] ter sprake. [eiser] vertelde dat hij op zoek was naar een koopwoning en graag vermogen wilde opbouwen voor de aankoop en verbouwing van zijn toekomstige woning. De adviseur gaf
aan dat het AEX Plus Effect van Bank Labouchere een geschikt product was voor deze doelstelling. Volgens de adviseur was het AEX Plus Effect een veilige, maar uitstekend renderende manier om in de AEX te beleggen. Ter ondersteuning van dit verhaal liet de adviseur tabellen en grafieken zien waarin uitstekende rendementen werden voorgespiegeld. Op basis van het inkomen van [eiser] adviseerde de adviseur [eiser] om NLG 200,- per maand in te leggen in dit product. De adviseur heeft [eiser] niet gewezen op de specifieke risico's van het geadviseerde AEX Plus Effect. Zo heeft hij er [eiser] niet op gewezen dat zou worden belegd met geleend geld en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er zelfs een restschuld kon ontstaan. [eiser] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. Hij vertrouwde op de deskundigheid van de adviseur en heeft het advies opgevolgd. Het aanvraagformulier is door [eiser] getekend, de overeenkomst is op een later moment per post afgehandeld.
4.9.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de overeenkomst van 3 november 2000 met contractnummer [contractnummer 2] op naam van [eiser] , genaamd ‘AEX Plus Effect Maandbetaling’, voorzien van het adviseursnummer:
  • een kopie van het aanvraagformulier van 30 oktober 2000 op naam van [eiser] , betreffende het AEX Plus Effect product, waarop aangekruist staat een maandbetaling van NLG 200,00 en verder handgeschreven de gegevens van [eiser] zijn ingevuld, onder handgeschreven vermelding van
  • een kopie van een visitekaartje van Primaz Adviesgroep, waarop vermeld staat:
  • informatie van de website van Primaz Adviesgroep (uit 2001) en informatie uit het handelsregister van de Kamer van koophandel, waarop te lezen is dat Primaz Adviesgroep zich (in 1997) onder andere richtte op ‘de financiële dienstverlening in het algemeen en het adviseren op het gebied van hypotheken, financieringen, beleggingen en assurantiën in het bijzonder’.
4.10.
Met deze stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen.
In elk geval staat voldoende vast dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Het aanvraagformulier, waarin de adviseur kennelijk handgeschreven onder andere zijn eigen gegevens zelf heeft ingevuld, is immers tot stand gekomen in [plaatsnaam] , de woonplaats van [eiser] . Daarnaast heeft [eiser] een visitekaartje overlegd. Voor zover Dexia stelt dat niet zeker is dat het visitekaartje daadwerkelijk aan [eiser] is overhandigd (en niet uit een ‘voorraad’ van Leaseproces komt) kan zij daarin niet worden gevolgd. Het aanvraagformulier draagt immers ook de naam van deze adviseur van Primaz Adviesgroep, zodat er geen reden is om niet aan te nemen dat hij persoonlijk contact heeft gehad met [eiser] en daarbij zijn visitekaartje overhandigd heeft. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon bij dat huisbezoek (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [eiser] . Het betreft immers een huisbezoek van een medewerker van een op financiële producten gerichte tussenpersoon aan een (potentiële) afnemer van zo’n product, waarbij het doel van het huisbezoek gelegen is in het bespreken van het opbouwen van vermogen voor de aankoop en toekomstig onderhoud van een nieuwe woning en vervolgens ook een overeenkomst met betrekking tot zo’n financieel product tot stand gekomen is. Het is onwaarschijnlijk dat het gesprek dan alleen over algemene, niet-financiële onderwerpen gegaan zal zijn. Aanwijzingen daarvoor ontbreken.
Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.11.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals Primaz Adviesgroep, op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen. Gezien de door [eiser] overgelegde informatie van de website en het handelsregister, die onderbouwt dat Primaz zichzelf in de periode rond het aangaan van de overeenkomst beschouwde als adviseur op het gebied van (onder andere) beleggingen, had Dexia kunnen weten dat ook Primaz persoonlijke financiële adviezen gaf.
4.12.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [eiser] actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia
4.13.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens hem onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
verklaring voor recht gevorderd door [eiser]
4.14.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.15.
De als gevolg van het onrechtmatige handelen door [eiser] geleden schade, bestaande uit de door [eiser] betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en de betaalde restschuld minus (dividend)uitkeringen en andere voordelen, dient Dexia te vergoeden. Ook moet rekening gehouden worden met het fiscale voordeel dat door [eiser] is genoten. [eiser] heeft niet betwist dat dit voordeel € 81,52 bedraagt.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat alle na verrekening van de voordelen resterende schade voor rekening van Dexia komt en dat Dexia deze aan [eiser] verschuldigd is. Op grond van het voorgaande en de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst zullen partijen in staat zijn te berekenen:
wat de schade is aan verschuldigde termijnen en restschuld;
wat de op de schade in mindering te brengen voordelen (inclusief eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten);
wat [eiser] op grond van nakoming van betalingsverplichtingen uit de overeenkomst in totaal aan Dexia heeft betaald;
welke bedragen aan schadevergoeding (eventueel) reeds door Dexia zijn betaald (exclusief wettelijke rente).
4.17.
[eiser] heeft in verband met de onderhavige overeenkomst jegens Dexia aanspraak op schadevergoeding. Deze schadevergoeding bestaat uit het saldo onder c. genoemde bedrag minus het onder d. bedoelde bedrag. Deze schadevergoeding zal echter niet hoger kunnen zijn dan het saldo van het onder a. genoemde bedrag minus het onder b. genoemde bedrag.
4.18.
[eiser] heeft de door Dexia verstrekte financiële gegevens niet weersproken, zodat van de juistheid van de hiervoor bedoelde door Dexia overgelegde gegevens wordt uitgegaan.
rente
4.19.
De rente is toewijsbaar vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3) tot de
dag van algehele voldoening, eventueel onder aftrek van de reeds betaalde schadevergoeding, verminderd met de eventueel reeds betaalde schadevergoeding.
buitengerechtelijke kosten
4.20.
[eiser] heeft vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten. De Hoge Raad heeft zich in het arrest van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, over deze kwestie uitgesproken. In het arrest is geoordeeld dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die in die procedure door Leaseproces waren gesteld op grond van art. 6:96 lid 3 BW in verbinding met art. 241 Rv niet voor vergoeding in aanmerking komen. In de procedure van partijen zijn dezelfde buitengerechtelijke werkzaamheden gesteld als die, welke in het arrest aan de orde waren, namelijk het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken (zoals een klachtbrief, een opt-out verklaring en stuitingsbrieven), het voeren van een intakegesprek, het beoordelen van de haalbaarheid van de aanspraken van [eiser] en het adviseren daaromtrent en het verzamelen van gegevens om de omvang van de aanspraken van [eiser] te kunnen bepalen, zodat ook in dit geval geen aanspraak bestaat op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
incidentele vordering [eiser]
4.21.
vordert Dexia ex artikel 843a Rv te veroordelen om [eiser] een afschrift te verstrekken van haar versie van de ondertekende overeenkomst. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in de hoofdzaak ook zonder dit document in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij afgifte in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen.
vordering Dexia
4.22.
Gelet op de beoordeling in conventie ligt de door Dexia gevorderde verklaring voor recht in reconventie voor toewijzing gereed op de wijze als hierna aangegeven. De overige verweren van [eiser] in reconventie behoeven geen verdere behandeling.
proceskosten
4.23.
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie, zoals hierna te melden. Gezien de samenhang in de discussie tussen conventie en reconventie, worden de proceskosten in reconventie begroot op nihil,
4.24.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 124,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht, maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon daarvoor geen vergunning bezat,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de door hem geleden schade, bestaande uit de door hem betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en de betaalde restschuld minus (dividend)uitkeringen en het fiscale voordeel ad € 81,52), vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals is overwogen onder rov. 4.16 en volgende,
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
kosten dagvaarding € 103,83
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde
€ 622,50
€ 809,33
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.6.
verklaart voor recht dat Dexia, na betaling aan [eiser] van een bedrag te berekenen conform de wijze uiteengezet in rov. 5.2, met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
5.7.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil,
in conventie, in reconventie en in het incident
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
fm