12.1Verweerder moet volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bij de toepassing van het beleid uit de Handleiding rekening houden met het feit dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts dan tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen als verweerder van dat beleid afwijkt. Het gaat daarbij om bijzondere omstandigheden die afbreuk doen aan het ernstige vermoeden dat de betrokkene een gevaar voor de openbare orde vormt.
13. Gelet op het gepleegde strafbare feit, de daarvoor opgelegde straf en toepasselijke beleidskader zoals neergelegd in de Handleiding, heeft verweerder terecht het openbare orde criterium toegepast.
Is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
14. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het bestreden besluit niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Van de hoofdregel kan worden afgeweken als het in het individuele geval onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel. De door eiser aangevoerde omstandigheden zijn kenbaar betrokken bij de besluitvorming. Dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek leidt tot ongemakken, bijvoorbeeld bij reizen en het onderscheid met familieleden die wel genaturaliseerd zijn, maken niet dat het besluit onevenredig is, of dat aan de belangen van eiser een zwaarder gewicht toegekend moeten worden. Eiser is in het bezit van een paspoort en hij kan reizen. Bovendien is eiser in het bezit van een asielvergunning voor onbepaalde tijd en hoeft hij Nederland niet te verlaten. Dat eiser, in tegenstelling tot familieleden, (nog) niet kan naturaliseren is volgens vaste Afdelingsjurisprudentie en paragraaf 6 van de Handleiding RWN, geen bijzondere omstandigheid. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht opmerkt dat het bestreden besluit het niet onmogelijk maakt voor eiser om in toekomst alsnog te naturaliseren. Na afloop van de rehabilitatietermijn staat het eiser vrij om opnieuw een verzoek in te dienen.
Is eiser ten onrechte niet gehoord?
15. Zoals volgt uit de uitspraakvan de Afdeling van 6 juli 2022 is het de taak van de bestuursrechter om de in een besluit genoemde reden om af te zien van horen in bezwaar te toetsen, als daar in de beroepsgronden over wordt geklaagd.
16. Verweerder heeft zich in het primaire besluit van 3 september 2021 op het standpunt gesteld dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde omdat hij is veroordeeld voor een misdrijf en de rehabilitatietermijn nog niet is verstreken. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden bestaan die aanleiding geven tot de conclusie dat er ten aanzien van eiser geen ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. In de bezwaargronden heeft eiser feiten en omstandigheden aangevoerd die verweerder al voorafgaand aan de bezwaarprocedure voldoende heeft onderzocht en gemotiveerd heeft meegewogen in het primaire besluit. In de gronden van bezwaar zijn geen nieuwe argumenten of gezichtspunten naar voren gebracht, waardoor er geen twijfel over mogelijk was dat de bezwaargronden niet tot een ander besluit konden leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook op juiste gronden van het horen afgezien.
Is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn?
17. Eiser heeft in het aanvullend beroepschrift van 15 februari 2024 verzocht om schadevergoeding en/of aanspraak op een schadeloosstelling voor het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
18. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, als de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. Of de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Als uitgangspunt geldt een tarief van
€ 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
19. In deze zaak is het bezwaarschrift tegen het besluit van 3 september 2021 ontvangen op 14 oktober 2021. De totale behandelingstermijn is twee jaar en ruim zeven maanden. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar overschreden met ruim zeven maanden. Eiser heeft daarom recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.000,-. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan de rechtbank/de Staat. De rechtbank kent in dit verband een proceskostenvergoeding toe van € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een weging van 0,5).