ECLI:NL:RBLIM:2025:2171

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
ROE 24/3341
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening badkameraanpassing wegens schending medewerkingsplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 11 maart 2025, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een badkameraanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ongegrond verklaard. Eiseres had de aanvraag ingediend voor haar dochter, die lijdt aan verschillende medische aandoeningen, waaronder het Kabuki-syndroom. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiseres had geweigerd om medewerking te verlenen aan het onderzoek door de ingeschakelde deskundige. De rechtbank stelde vast dat eiseres op 22 december 2023 een afspraak voor een huisbezoek had geannuleerd en dat zij niet had meegewerkt aan het onderzoek van de deskundige, wat leidde tot de conclusie dat het college niet in staat was om de actuele zorgbehoefte van de dochter vast te stellen. De rechtbank benadrukte dat de medewerkingsplicht van eiseres op grond van artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 niet was nageleefd, waardoor het college de aanvraag om de maatwerkvoorziening kon afwijzen. De rechtbank deed een dringend beroep op het college om een nieuwe aanvraag van eiseres met spoed te behandelen, mocht zij deze indienen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3341

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, het college

(gemachtigde: mr. S. Vanhommerig).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om een woonvoorziening in de vorm van een badkameraanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Op 1 november 2023 heeft deze rechtbank uitspraak gedaan in het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening tegen de afwijzing van de badkameraanpassing. [1] De rechtbank heeft dat beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 maart 2023 vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van de uitspraak van 1 november 2023 een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen. [2]
1.2.
Naar aanleiding hiervan heeft het college bij besluit van 25 april 2024 (het bestreden besluit) opnieuw op het bezwaarschrift van eiseres beslist en de afwijzing van de badkameraanpassing gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Op 21 januari 2025 is het beroep aangevuld met medische gegevens. [3]
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiseres haar dochter [minderjarige] (zeven jaar) is bekend met verschillende medische problemen, waaronder het Kabuki-syndroom, een hartafwijking, blindheid/slechtziendheid en een ontwikkelingsachterstand.
3. In 2019 is eiseres met de vader van [minderjarige] verhuisd vanuit een andere gemeente naar de gemeente Heerlen en hebben zij zich voor het eerst bij het college gemeld in verband met ondersteuningsvragen voor onder meer het wassen en verzorgen van [minderjarige] . [4] Vervolgens is in 2020 een melding gedaan voor een aangepaste badkamer met een douche op afschot. Op 31 oktober 2020 heeft het college een huisbezoek afgelegd en op
9 november 2020 is een aanvraag voor een woningaanpassing in de vorm van een badkameraanpassing op de begane grond gedaan. Het college heeft deze aanvraag afgewezen. Hiertegen is bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 28 mei 2021 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Daartegen is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 15 februari 2023 heeft deze rechtbank dat beroep gegrond verklaard en het college met inachtneming van die uitspraak opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen. [5]
4. Bij besluit van 28 maart 2023 heeft het college opnieuw op het bezwaarschrift beslist en is het college bij de afwijzing van de aanvraag voor een badkameraanpassing gebleven. Bij uitspraak van 1 november 2023 heeft deze rechtbank het beroep tegen deze beslissing op bezwaar gegrond verklaard (zie onder 1.1.). De rechtbank heeft het besluit van 28 maart 2023 vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen. [6]
5. Naar aanleiding van de uitspraak van 1 november 2023 heeft het college opnieuw onderzoek ingesteld. Op 14 november 2023 en op 27 november 2023 hebben Wmo- consulenten met eiseres contact gezocht om een afspraak te maken voor het afleggen van een huisbezoek. Daarnaast heeft het college een deskundige (de heer [naam deskundige] van ergotherapeutisch adviesbureau Adaptations, hierna: [naam deskundige] ) opdracht gegeven om een ergonomisch onderzoek uit te voeren.
6. Op 18 december 2023 heeft [naam deskundige] telefonisch contact opgenomen met eiseres om een afspraak voor een huisbezoek te maken. Diezelfde dag heeft [naam deskundige] per e-mail een voorstel gedaan voor een afspraak op 27 december 2023, heeft hij zijn werkwijze toegelicht en de onderzoeksvragen van het college meegestuurd. Daarop heeft eiseres per e-mail van 20 december 2023 de afspraak bevestigd voor 27 december 2023 om 11:00 uur. Daarnaast heeft eiseres (voor zover van belang) [naam deskundige] laten weten dat door de schrijfstijl van het college het mogelijk zou zijn dat [naam deskundige] “een bevooroordeeld inzicht” krijgt. Om verdere stagnatie te voorkomen heeft eiseres laten weten dat ze het onderzoek wel door wil laten gaan.
7. Per e-mail van 19 december 2023 heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om de onderzoeksvragen die aan [naam deskundige] zijn voorgelegd. Volgens gemachtigde is het met het college afgesproken (ook tijdens de vorige zitting) dat de concept onderzoeksvragen allereerst aan gemachtigde zouden worden voorgelegd, ter eventuele aanvulling van die vragen door de behandelaren van [minderjarige] . Daarop heeft het college per e-mail van 20 december 2023 de aan [naam deskundige] voorgelegde vraagstelling doorgestuurd aan de gemachtigde. Als reactie daarop heeft gemachtigde op 22 december 2023 onder meer laten weten de aan [naam deskundige] voorgelegde onderzoeksvragen “erg gekleurd” te vinden en dat het zeer raadzaam is om de vraagstelling allereerst met eiseres af te stemmen, voordat deze aan een deskundige wordt gestuurd. Eiseres en de vader van [minderjarige] hebben aangegeven dat zij twijfels hebben over de onafhankelijkheid van [naam deskundige] , aangezien deze deskundige jarenlang als Wmo-consulent werkzaam is geweest.
8. Op 22 december 2023 hebben eiseres en de vader van [minderjarige] als volgt laten weten aan [naam deskundige] :
“In het licht van nieuwe informatie kunnen we de afspraak helaas niet door laten gaan. Wij cancelen bij dezen de afspraak. Ik vertrouw erop dat de gemeente u hier verder over toelicht.”
9. Per e-mail van 2 januari 2024 heeft het college de gemachtigde gevraagd om aan te geven waarom [naam deskundige] geen onafhankelijk advies zou kunnen uitbrengen en waarom de onderzoeksvragen naar zijn mening niet objectief zijn. Op 18 januari 2024 heeft de gemachtigde van eiseres daarop gereageerd en onder meer aangegeven waarom zijn cliënten de vraagstelling gekleurd vinden en dat de onafhankelijkheid van [naam deskundige] in twijfel wordt getrokken omdat hij voorheen Wmo-consulent in de regio is geweest.
10. Per brief van 25 januari 2024 heeft het college gereageerd op voormelde e-mail. In deze brief heeft het college gewezen op de onderzoeksplicht en welke stappen daarvoor gevolgd moeten worden. [7] Verder heeft het college onder meer aangegeven [naam deskundige] alsnog opdracht te geven om een deskundig en onafhankelijk onderzoek te doen en een advies te vragen over de noodzakelijke badkameraanpassing. Het college heeft er in de brief op gewezen dat eiseres en de vader van [minderjarige] volledige medewerking aan het onderzoek dienen te verlenen en de noodzakelijke inlichtingen dienen te verstrekken. [8]
11. Op 2 februari 2024 heeft [naam deskundige] eiseres gebeld en voorgesteld om op 5 februari 2024 een huisbezoek te plannen. Daarop heeft eiseres per e-mail van 3 februari 2024 gewezen op de onafhankelijkheid van [naam deskundige] (omdat hij eerder Wmo-consulent is geweest). Verder heeft eiseres aangegeven eerst met haar gemachtigde te willen overleggen, alvorens akkoord kan worden gegeven voor de afspraak. Als reactie daarop heeft [naam deskundige] op 4 februari 2024 aangegeven op 5 februari 2024 de hele dag te kunnen en op 7 februari vanaf 13:00 uur te kunnen.
12. Per e-mail van 4 april 2024 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven niet akkoord te zijn met de door het college voorgedragen deskundige ( [naam deskundige] ) en verzocht om grote organisaties (Argonaut of Pronk Ergo) opdracht te geven het onderzoek uit te voeren.
Het bestreden besluit en het standpunt van het college
13. Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen en de aanvraag voor een badkameraanpassing afgewezen. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres en de vader van [minderjarige] niet hebben meegewerkt aan een huisbezoek door de Wmo-consulenten. Daarnaast hebben zij niet meegewerkt aan het onderzoek van de ingeschakelde deskundige: [naam deskundige] . Als gevolg daarvan kan het college niet bepalen wat de actuele beperkingen van [minderjarige] zijn, welke badkameraanpassingen (actueel) noodzakelijk zijn en welke maatwerkvoorziening toegekend moet worden. [9] Het vorige huisbezoek is van jaren geleden (oktober 2020) en het is noodzakelijk dat het college actueel onderzoek verricht naar welke beperkingen [minderjarige] op dit moment ervaart bij het gebruik van de woning (in het bijzonder de badkamer). Bovendien is [minderjarige] groter en zwaarder geworden, waardoor wellicht ook andere aanpassingen noodzakelijk zijn. De gegevens van Adelante over de badkameraanpassing dateren van december 2020. Op een advies van jaren geleden kan geen badkameraanpassing plaatsvinden. Uit het gestelde in de uitspraak van 1 november 2023 blijkt dat de GGD-arts heeft aangegeven dat een duidelijke prognose over de ernst van de beperkingen niet te geven is en dat de tijd zou leren in hoeverre [minderjarige] zich zou ontwikkelen. In de brief van Adelante van 3 september 2023 wordt aangegeven dat de badkamer adequaat en veilig moet zijn, zodat [minderjarige] goed verzorgd kan worden. Het is aan het college om onderzoek te doen, de vraagstelling te formuleren en om te bepalen welke deskundige daarvoor wordt ingeschakeld.
Wat eiseres aanvoert
14. Eiseres voert aan dat het niet klopt dat het college de zorgbehoefte niet heeft kunnen vaststellen omdat de medewerking aan het onderzoek is geweigerd. Het is pertinent onjuist dat zij zou hebben geweigerd om de Wmo-consulenten binnen te laten. Een nader onderzoek is overbodig en is voor [minderjarige] onnodig belastend. De zorgbehoefte van [minderjarige] is namelijk al lang bekend. Eiseres wijst op de vele deskundigenverslagen, waaronder de rapporten van twee ergotherapeuten en twee kinderrevalidatieartsen van Adelante, die allemaal bevestigen dat de benodigde aanpassingen noodzakelijk zijn. Daarnaast zijn de eisen/voorwaarden waaraan de badkamer moet voldoen bij het college bekend, nu de ergotherapeut dit in een uitgebreid rapport beschreven heeft. De medische situatie van [minderjarige] is onveranderd gebleven, doch de zorg is zwaarder en moeilijker geworden doordat [minderjarige] ouder en zwaarder wordt. Verder was er, behalve de wijzigingen die tijdens de vorige zitting aan de orde zijn geweest, niets bijzonders veranderd aan de woning. Tegenover de stelling van het college dat eiseres weigert om de voorgestelde deskundige ( [naam deskundige] ) te accepteren, staat dat het college pertinent weigert om een andere deskundige te benoemen, ook nadat eiseres heeft aangegeven de onafhankelijkheid van [naam deskundige] in twijfel te trekken vanwege zijn voormalige werkzaamheden als Wmo-consulent bij gemeenten in de regio. Het is pertinent onjuist dat eiseres niet heeft gereageerd op een tweede poging van [naam deskundige] voor het maken van een afspraak. De gemachtigde van eiseres heeft twee onderzoeksorganisaties (Argonaut en Pronk Ergo) voorgesteld en in plaats van daarop te reageren, werd plotseling het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

15. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag om een badkameraanpassing heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
15. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Het college heeft de aanvraag om een badkameraanpassing mogen afwijzen vanwege schending van de medewerkingsplicht. Door geen medewerking te verlenen aan het door het college uit te voeren Wmo-onderzoek, heeft het college het recht op een maatwerkvoorziening (de badkameraanpassing) niet kunnen vaststellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
17. In geschil is of het college de aanvraag heeft mogen afwijzen en zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de medewerkingsplicht is geschonden door geen medewerking te verlenen aan het Wmo-onderzoek. Niet in geschil is dat [minderjarige] beperkingen ervaart bij het gebruik van de woning en dat hiervoor een badkameraanpassing noodzakelijk is.
Is sprake van schending van de medewerkingsplicht?
18. Ter zitting heeft het college bevestigd dat aan de afwijzing zowel de weigering om mee te werken aan het door de Wmo-consulenten voorgestelde huisbezoek, als het niet meewerken aan het onderzoek door [naam deskundige] ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het college de schending van de medewerkingsplicht heeft mogen tegenwerpen.
18.1.
Eiseres is op grond van artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 verplicht aan het college desgevraagd medewerking te verlenen, voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder g van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2022 (hierna: de Verordening) verstrekt het college geen maatwerkvoorziening indien het door de cliënt niet in staat wordt gesteld om door middel van onderzoek [10] , vast te stellen of een maatwerkvoorziening verstrekt moet worden.
Het plannen van een afspraak door de deskundige
18.2.
Vaststaat dat eiseres de met [naam deskundige] gemaakte afspraak van 27 december 2023 heeft geannuleerd op 22 december 2023 (zie onder 8.). De gemachtigde van eiseres heeft deze annulering per e-mail van 22 december 2023 aan het college bevestigd. Vervolgens heeft het college per brief van 25 januari 2024 gewezen op de medewerkingsplicht (zie onder: 10.).
18.3.
De rechtbank stelt vast dat [naam deskundige] na voornoemde annulering meerdere pogingen heeft ondernomen om tot een nieuwe afspraak te komen. Op 2 februari 2024 heeft [naam deskundige] een nieuwe afspraak voorgesteld voor 5 februari 2024. Daarop heeft eiseres op 3 februari 2024 gereageerd en vervolgens heeft [naam deskundige] (opnieuw) het voorstel gedaan voor een afspraak op maandag 5 februari 2024 of op woensdag 7 februari (zie onder: 11.). Op 4 april 2024 (bijna twee maanden later) geeft gemachtigde aan
nietakkoord te zijn met de ingeschakelde deskundige [naam deskundige] en worden twee andere organisaties voorgesteld (zie onder: 12.). Vervolgens heeft het college op 18 april 2024 het bestreden besluit genomen en de schending van de medewerkingsplicht aan de afwijzing ten grondslag gelegd.
18.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres gelet op deze gang van zaken (de annulering van de afspraak van 27 december 2023, het vervolgens niet bevestigen van een voorstel voor een nieuwe afspraak en het uiteindelijk expliciet weigeren van [naam deskundige] als deskundige) niet heeft meegewerkt aan het door het college uit te voeren onderzoek. Vanwege deze weigering heeft [naam deskundige] de opdracht van het college voor een onafhankelijk Wmo-onderzoek niet kunnen uitvoeren en deze opdracht teruggegeven aan het college.
18.5.
Hierna zal de rechtbank beoordelen of eiseres goede redenen had om medewerking aan het onderzoek te weigeren. Als dat zo is, is van een schending van de medewerkingsplicht geen sprake, althans kan die niet aan eiseres worden tegengeworpen.
De onafhankelijkheid van de ingeschakelde deskundige
18.6.
Eiseres heeft aangevoerd niet akkoord te zijn met de ingeschakelde deskundige: [naam deskundige] , omdat hij als Wmo-consulent in de regio heeft gewerkt en ze zijn onafhankelijkheid in twijfel trekt.
18.7.
In de brief van 25 januari 2024 heeft het college aangegeven in het feit dat [naam deskundige] in het verleden Wmo-consulent is geweest bij een gemeente in de regio geen reden te zien waarom [naam deskundige] niet tot een deskundig en onafhankelijk oordeel zou kunnen komen in het onderhavige geval. Ter zitting heeft het college desgevraagd aangegeven dat [naam deskundige] niet bij de gemeente Heerlen werkzaam is geweest (alleen bij gemeenten in de regio) en dat onbekend is hoe lang dit al geleden is. Het college is, anders dan eiseres, van mening dat het juist een voordeel is dat [naam deskundige] in het verleden als Wmo-consulent heeft gewerkt. Zijn kennis en ervaring over de Wmo zal er volgens het college juist voor zorgen dat een correct en bruikbaar advies gegeven wordt.
18.8.
De rechtbank acht het invoelbaar dat eiseres, gelet op het verloop van de gehele procedure sinds 2019 en de verschillende afwijzingen van de aanvraag die in de vorige beroepsprocedures door de rechtbank zijn vernietigd, verminderd vertrouwen heeft in een welwillende beoordeling door het college van de aanvraag. Toch ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om aan de onafhankelijkheid van [naam deskundige] te twijfelen. Het enkele feit dat [naam deskundige] in het verleden als Wmo-consulent voor andere gemeenten in de regio heeft gewerkt, is daarvoor onvoldoende. De twijfel van eiseres aan de onafhankelijkheid van [naam deskundige] was daarom geen geoorloofde reden voor eiseres om medewerking aan het onderzoek te weigeren.
De vraagstelling aan de deskundige
18.9.
Eiseres heeft aangevoerd dat de aan [naam deskundige] voorgelegde vraagstelling “gekleurd” is (zie onder: 6, 7. en 9.) en dat het college het onderzoek daarmee al een bepaalde richting in stuurt. Dat blijkt volgens eiseres uit de bewoordingen “sober” in de vraagstelling van het college en dat er wordt gesproken over “een standaard badkamer”. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat er tijdens de vorige zitting (op 11 oktober 2023) [11] afspraken zijn gemaakt over het eerst in concept voorleggen van de vraagstelling aan eiseres en haar gemachtigde, alvorens deze aan de deskundige zouden worden voorgelegd. Ter zitting heeft gemachtigde toegevoegd dat dit ook blijkt uit zijn e-mail van 19 december 2023 aan het college, waaraan hij refereert aan deze afspraken.
18.10.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting de zittingsaantekeningen van de zitting van 11 oktober 2023 aan partijen verstrekt en ter zitting met partijen vastgesteld dat daaruit niet blijkt dat er tijdens de zitting van 11 oktober 2023 afspraken zijn gemaakt over het toesturen van de concept-vraagstelling. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk gemaakt dat het college heeft toegezegd de vraagstelling eerst met eiseres af te stemmen alvorens deze aan de deskundige toe te sturen. Dat de gemachtigde in zijn e-mail van
19 december 2023 stelt dat een dergelijke afspraak is gemaakt, maakt het voorgaande niet anders. Dat de vraagstelling aan [naam deskundige] is gestuurd voordat daarover afstemming met eiseres had plaatsgevonden was daarom geen geoorloofde reden voor eiseres om medewerking aan het onderzoek te weigeren.
18.11.
De rechtbank stelt vast dat het college in de vraagstelling aan [naam deskundige] heeft gevraagd om (onder meer) een aanpassingsplan in kaart te brengen op basis van de goedkoopst (sober) adequate oplossing.
18.12.
In artikel 4, vierde lid, van de Verordening is bepaald dat als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, het college de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. [12] Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het college mag uitgaan van de goedkoopst adequate voorziening. [13] Hiervoor is wel van belang dat het college op basis van het Wmo-onderzoek allereerst vaststelt welke maatwerkvoorziening compenserend (adequaat) is. Als dat meerdere voorzieningen blijken te zijn, mag het college vervolgens uitgaan van de goedkoopst compenserende (adequate) voorziening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de vraagstelling aan [naam deskundige] , door het woord “sober” te gebruiken dan ook geen ongeoorloofde sturing gegeven aan het onderzoek.
18.13.
De rechtbank stelt vast dat het college in de opdracht aan [naam deskundige] heeft beschreven uit welke aspecten het onderzoek moet bestaan. Het college heeft daarbij – onder meer – gevraagd om een aanpassingsplan (versie 1) met specifiek eisenpakket op basis van de goedkoopst (sober) adequate oplossing,
met standaard badkamer. Daarnaast heeft het college gevraagd om een aanpassingsplan (versie 2) met specifiek eisenpakket op basis van de goedkoopst (sober) adequate oplossing,
met aangepaste badkamer. De rechtbank begrijpt uit deze vraagstelling dat het college het verschil (de meerkosten) tussen de kosten voor een standaard badkamer en een voor [minderjarige] aangepaste badkamer in kaart wil brengen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dat mogen doen. Het college mag namelijk uitgaan van alleen de meerkosten voor een aangepaste badkamer. De rechtbank legt hieronder uit waarom dat zo is.
18.14.
Eiseres is verhuisd naar een kale woning (een voormalig kantoorpand), zonder badkamer. Gelet hierop diende, los van [minderjarige] haar beperkingen, hoe dan ook een badkamer te worden aangelegd in de woning. Die kosten kunnen niet op de Wmo 2015 worden afgewenteld. Het college hoeft alleen de kosten van die (extra of bijzondere) voorzieningen te vergoeden, die nodig zijn in verband met de beperkingen van [minderjarige] . Het gaat daarom alleen om de meerkosten, dus het verschil tussen de kosten van een standaard badkamer en de kosten van een voor [minderjarige] aangepaste badkamer. Ter zitting is besproken dat in de woning nog steeds geen sprake is van een volledig ingerichte functionerende badkamer, maar alleen van een douchecabine in een ruimte op de bovenverdieping (voor eiseres en haar andere dochter) en een wasbak beneden. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat daarmee een badkamer is aangelegd in de kale woning (voor eiseres en haar andere dochter), zodat de badkamer die op de benedenverdieping gerealiseerd moet worden (voor [minderjarige] ) in zijn geheel moet worden aangemerkt als maatwerkvoorziening voor [minderjarige] . Gelet op de situatie van [minderjarige] mocht van eiseres verwacht worden dat zij in de nieuwe kale woning de badkamer zou realiseren op een plek die ook voor [minderjarige] bereikbaar is, derhalve op de benedenverdieping en dat dit (ten minste) een standaard badkamer zou zijn, dus niet enkel een douchecel. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat in de woning nog geen badkamer aanwezig is, dat de kosten van een standaardbadkamer op de benedenverdieping voor rekening van eiseres komen en dat het college alleen de meerkosten in verband met de beperkingen van [minderjarige] op grond van de Wmo 2015 hoeft te vergoeden. Het college heeft met de vraagstelling aan [naam deskundige] daarom ook op dit punt geen ongeoorloofde sturing gegeven.
18.15.
Nu het college met de vraagstelling aan [naam deskundige] geen ongeoorloofde sturing aan het onderzoek heeft gegeven, was de vraagstelling geen geoorloofde reden voor eiseres om medewerking aan het onderzoek te weigeren.
Conclusie: schending medewerkingsplicht en afwijzing aanvraag terecht
18.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aan de afwijzing van de badkameraanpassing ten grondslag mogen leggen dat eiseres de medewerkingsplicht heeft geschonden door geen medewerking te verlenen aan het onderzoek door [naam deskundige] . Gelet hierop behoeft de weigering van de medewerking aan het door de Wmo-consulenten af te leggen huisbezoek geen verdere bespreking meer.
18.17.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, nu het onderzoek niet heeft plaatsgevonden, onduidelijk is welke aanpassingen er precies nodig zijn ten behoeve van [minderjarige] . Uit de brief van Adelante van 7 december 2020 blijkt namelijk niet concreet genoeg welke aanpassingen er in de badkamer precies nodig zijn. Bovendien is [minderjarige] sindsdien gegroeid en was haar prognose in 2020 onduidelijk, zodat ook daarom noodzakelijk is dat opnieuw wordt onderzocht was [minderjarige] nodig heeft. Ter zitting zijn partijen het daar over eens geworden. Het niet meewerken aan het onderzoek heeft daarom tot gevolg dat het college de aanvraag mocht afwijzen.
19. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ter zitting met partijen is besproken dat eiseres een nieuwe aanvraag kan doen voor de aanpassing van de badkamer voor [minderjarige] . Dan zal het onderzoek alsnog moeten plaatsvinden. De rechtbank doet een dringend beroep op het college een dergelijke aanvraag met spoed te behandelen.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de afwijzing van de maatwerkvoorziening in de vorm van een badkameraanpassing gehandhaafd blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr.N.H.C. Schroeten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 maart 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: samenvatting van de voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
In artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatvoorziening wordt verstrekt.
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 geeft voorschriften voor het onderzoek dat door het college dient te worden verricht naar aanleiding van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. In het vierde lid is opgesomd waarop dit onderzoek moet zijn gericht, zoals o.a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt en zijn mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid te verbeteren.
Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Artikel 2.3.5, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
In artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de cliënt verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 155) is onder meer het volgende vermeld over deze bepaling: “Het derde lid bevat een algemene medewerkingsverplichting en ziet op alle denkbare vormen van medewerking. Het niet verlenen van specifiek verlangde medewerking kan voor het college aanleiding vormen een maatwerkvoorziening niet te verstrekken, in te trekken of op te schorten. Het gaat hier om medewerking verlenen bij het onderzoek en daarna.”

Voetnoten

1.Zie hierover de zaaknummers: ROE 23/1717 (verzoek voorlopige voorziening) en ROE 23/1043 (beroep).
2.Zie voor het volledige procesverloop onder kopje: totstandkoming van het besluit.
3.De brief van Adelante van 5 december 2024 en medische gegevens van de huisarts.
4.Zie voor het uitgebreide procesverloop zaaknummers: ROE 23/1043 en ROE 23/1717 (ECLI:NL:RBLIM:2023:7651).
5.Zie voor het uitgebreide procesverloop zaaknummer: ROE 21/1544 (ECLI:NL:RBLIM:2023:1144).
6.Zie de uitspraak van 1 november 2023, rechtsoverwegingen 14. tot en met 15.3.
7.Het college verwijst naar het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep, zie: ECLI:NL:CRVB:2018:819.
8.Op grond van artikel 2.3.2., zevende lid, en artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 (de inlichtingenplicht en medewerkingsplicht)
9.Het college heeft de afwijzing gebaseerd op grond van voormelde inlichtingenplicht en medewerkingsplicht en artikel 5, eerste lid, aanhef en onder g, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2022.
10.Als bedoeld in artikel 2.3.2., eerste lid, van de Wmo 2015.
11.Zie de zittingsaantekeningen van: ROE 23/1717 (verzoek voorlopige voorziening) en ROE 23/1043 (het beroep).
12.Zie verder ook artikel 8, achtste lid, van de Verordening als de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt verstrekt, gaat het college ook uit van de goedkoopste adequate voorziening.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 4 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2076, 6 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1643 en 15 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:504.