ECLI:NL:RBLIM:2025:3613

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
ROE 24/1164
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen Lichte Educatieve Maatregel opgelegd door het CBR wegens snelheidsovertreding

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 17 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de Lichte Educatieve Maatregel (LEM) die door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) is opgelegd, behandeld. Eiser is het niet eens met de maatregel, die voortvloeit uit een snelheidsmeting waarbij hij met 125 kilometer per uur reed op een weg waar een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur gold. Eiser betwist de geldigheid van de snelheidsmeting en stelt dat de verbalisant fouten heeft gemaakt in het proces-verbaal. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht de maatregel heeft opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt dat in bestuursrecht andere bewijsnormen gelden dan in het strafrecht en dat de maatregel gericht is op verkeersveiligheid, niet op straf. Eiser krijgt geen vergoeding van het griffierecht omdat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 24/1164

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 24 januari 2024. Eiser is het niet eens met de Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: de maatregel) die het CBR aan hem heeft opgelegd. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordeelt de rechtbank of het CBR terecht aan eiser de maatregel heeft opgelegd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 20 september 2023 heeft het CBR aan eiser de maatregel opgelegd. Daartegen is eiser in bezwaar gegaan. Met de beslissing op bezwaar is het CBR bij dat besluit gebleven. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen die beslissing op bezwaar.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het CBR deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
3. Op 10 september 2023 heeft een verbalisant van de politie, die met motorsurveillance was belast, geconstateerd dat eiser met een gecorrigeerde snelheid van 125 kilometer per uur reed op een weg waar een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur gold. De verbalisant heeft op een politiemotor enige tijd achter eiser aan gereden en de snelheid van zijn voertuig gemeten met een geijkte boordsnelheidsmeter. De verbalisant heeft op basis van deze gebeurtenis dezelfde dag een proces-verbaal opgemaakt en deze naar het CBR verstuurd als een mededeling van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de rijgeschiktheid als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw). Vervolgens heeft het CBR aan eiser de maatregel opgelegd.
4. Het CBR heeft in de beslissing op bezwaar aangegeven dat zij volgens vaste rechtspraak ervan mag uitgaan dat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal juist is. Dat zou slechts anders zijn als eiser het tegendeel aannemelijk maakt. Het CBR vindt niet dat hier sprake van is en heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Wat voert eiser in beroep aan?
5. Eiser is het niet eens met de beslissing omdat de meting niet correct is. De meting is 250 meter vóór het A1-verkeersbord, [1] waarop stond dat er een maximale snelheid gold van 70 kilometer per uur, aangevangen. De meting is daardoor ongeldig. De verbalisant heeft verder de kilometeraanduiding van de hectometerpaaltjes (waarop stond dat er een maximale snelheid van 100 kilometer per uur mocht worden gereden) over het hoofd gezien en verder enkele duidelijke fouten gemaakt in het proces-verbaal, zoals het benoemen dat de snelheid over een afstand van 5 kilometer is gemeten en verder dat sprake zou zijn van wegwerkzaamheden. Hij is maar voor 2.8 kilometer gevolgd en de wegwerkzaamheden zijn pas gestart twee weken nadat het proces-verbaal is opgemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank wenst ten eerste te benadrukken dat er voor het opleggen van de maatregel slechts een vermoeden van ongeschiktheid moet worden vastgesteld. Er gelden andere bewijsnormen in het bestuursrecht dan in bijvoorbeeld het strafrecht, waardoor de uitkomst van een strafrechtelijke procedure dan ook geen invloed hoeft te hebben op deze procedure. [2] Daarbij is ook van belang dat de maatregel geen bestraffende sanctie is, maar een bestuursrechtelijke maatregel die erop is gericht de verkeersveiligheid te waarborgen. [3]
7. Volgens vaste rechtspraak [4] mag het CBR, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van bewijs, in beginsel uitgaan van de bevindingen van verbalisanten in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. De reden daarachter is dat een verbalisant als ervaringsdeskundige voldoende in staat wordt geacht om verkeersgedragingen (objectief) waar te nemen en te registreren en heeft er, zo is het uitgangspunt, geen belang bij om onjuistheden in het proces-verbaal op te nemen. [5] Als de bevindingen van de verbalisant worden betwist, zal echter moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de mededeling van het vermoeden ten grondslag kunnen worden gelegd.
8. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van 10 september 2023 op ambtsbelofte is opgemaakt, zodat volgens vaste rechtspraak in beginsel van de juistheid van de bevindingen daarin (voor een bestuursrechtelijke procedure als het onderhavige) mag worden uitgegaan. De bewijslast is daarmee ingevuld. Het is vervolgens dus de vraag of de gronden van eiser leiden tot zodanige twijfel dat die bevindingen niet ten grondslag aan het besluit kunnen worden gelegd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
9. Over het standpunt van eiser dat de meting ongeldig is omdat deze al is aangevangen 250 meter vóórdat hij bekend raakte met het verkeersbord (met daarop een maximale toegestane snelheid van 70 kilometer per uur), is de rechtbank van oordeel dat zij hierin onvoldoende reden ziet om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verbalisant. Door eiser wordt immers niet betwist dat er in ieder geval ná 250 meter nadat hij de snelweg opreed een maximale snelheid van 70 kilometer per uur gold en dat zijn snelheid over een afstand van 2.8 kilometer is gemeten door middel van een geijkte boordsnelheidsmeter. Uit het proces-verbaal blijkt dat eiser niet heeft afgeremd over de gemeten afstand, zodat de rechtbank er van uit gaat dat de snelheidsovertreding heeft plaatsgevonden over het gehele traject. Eiser heeft slechts gesteld, maar niet (voldoende) onderbouwd, dat de snelheidsovertreding mogelijk lager zou zijn (met als gevolg dat geen maatregel kon worden opgelegd) als de meting pas was begonnen nadat hij voorbij het verkeersbord was. De rechtbank acht daarbij nog van belang dat in ieder geval het overgrote deel (2.55 kilometer) van de meting heeft plaatsgevonden ná het verkeersbord, waarbij, zoals het CBR ter zitting terecht heeft aangegeven, ook ruim voldaan is aan de minimale meetafstanden zoals beschreven in de Aanwijzing meting snelheidsoverschrijdingen (2022A008). In samenhang met de vermelding in het proces-verbaal dat niet is afgeremd, is dit voldoende om aannemelijk te maken dat eiser de snelheid met 55 kilometer per uur heeft overschreden, ook nadat hij kennis heeft genomen van het verkeersbord met daarop een maximale toegestane snelheid van 70 kilometer per uur.
9.1.
Ook het standpunt van eiser over de hectometerpaaltjes deelt de rechtbank niet. Zij is van oordeel dat de aanduiding op een hectometerpaaltjes geen voorrang kunnen hebben op afwijkende verkeersborden waarmee voor de weggebruiker duidelijk wordt dat tijdelijk een andere maximale snelheid geldt, zoals in het onderhavig geval. De hectometerpaaltjes hebben in zoverre dus vooral een ondersteunend karakter en maken dus niet dat van de geldende maximumsnelheid volgens het A1-verkeersbord mag worden afgeweken, zodat de verbalisant terecht is uitgegaan van een geldende maximale snelheid van 70 kilometer per uur.
9.2.
Ten slotte heeft eiser gewezen op – volgens hem – fouten in het proces-verbaal. De rechtbank merkt daarbij op dat in het proces-verbaal ook stond aangegeven dat er op het moment van constatering niet werd gewerkt, maar slechts dat de bebordingen met een lagere snelheid zijn aangebracht vanwege (aankomende) wegwerkzaamheden. De omstandigheid dat de wegwerkzaamheden nog niet daadwerkelijk waren aangevangen doet er ook niet aan af dat er (zoals eiser zelf ook heeft bevestigd) een A1-verkeersbord aanwezig was, waaraan eiser gehouden is, met daarop een maximale toegestane snelheid van 70 kilometer per uur. Over de lengte van de meting merkt de rechtbank nog op dat in de mededeling van de verbalisant staat aangegeven dat de meting over een afstand van ongeveer 3 kilometer heeft plaatsgevonden. In dit proces-verbaal heeft de verbalisant dus niet, zoals eiser stelt, aangegeven dat er over een afstand van 5 kilometer is gemeten. De rechtbank ziet dan ook hierin geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. Het CBR heeft dus terecht aan eiser de maatregel opgelegd. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser geen vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 april 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (te raadplegen op wetten.overheid.nl).
2.Vergelijk wat is overwogen onder 4.1 in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:942 (te raadplegen op rechtspraak.nl).
3.Vergelijk wat is overwogen onder 6.1 in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3747.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1519, 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:942 en 23 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP5463.
5.Vergelijk wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4770.