ECLI:NL:RBLIM:2025:7583

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
ROE 25/1042 en ROE 25/1130
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens illegaal huisvesten van arbeidsmigranten in voormalig hotel

Op 30 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen Metaal Flex Nederland B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eiseres is opgelegd wegens het illegaal huisvesten van arbeidsmigranten in een pand dat voorheen als hotel functioneerde. Eiseres was het niet eens met het besluit van 25 maart 2025, waarin haar bezwaren tegen de last onder dwangsom gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond werden verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat de arbeidsmigranten (tijdelijk) in het pand wonen, wat in strijd is met het bestemmingsplan dat permanente of tijdelijke bewoning verbiedt. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen en dat het beroep van eiseres ongegrond was. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en eiseres kreeg geen gelijk in de zaak. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder tijdelijke bewoning is toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 25 / 1042 en ROE 25 / 1130
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juli 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Metaal Flex Nederland B.V., uit Hapert, eiseres

(gemachtigde: mr. Q.W.J. de Ruijter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.H.M. van der Steen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de door verweerder aan eiseres opgelegde last onder dwangsom van 8 oktober 2024. Deze last onder dwangsom is opgelegd aan eiseres wegens het illegaal huisvesten van arbeidsmigranten in het pand aan het [adres] in [plaats] . Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit van 25 maart 2025 waarbij verweerder haar bezwaren tegen de last onder dwangsom van 8 oktober 2024 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond heeft verklaard. Eiseres heeft daarom beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres voert een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter of het bestreden besluit rechtmatig is.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. Gelet op de bevindingen die verweerder heeft gedaan tijdens de controle van 22 augustus 2024 en de administratieve controle is de voorzieningenrechter van oordeel dat de arbeidsmigranten (tijdelijk) wonen in het pand hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder was dus bevoegd om de last onder dwangsom op te leggen. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder ook in redelijkheid van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik heeft gemaakt omdat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel niet slaagt. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens het illegaal huisvesten van arbeidsmigranten in het pand gelegen op het adres [adres] in [plaats] . Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 november 2024 heeft verweerder de begunstigingstermijn zoals opgenomen in de last onder dwangsom verlengd tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 25 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de last onder dwangsom gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 april 2025 heeft verweerder geweigerd om de begunstigingstermijn zoals opgenomen in de last onder dwangsom te verlengen tot zes weken na de uitspraak op het beroep van eiseres. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar van eiseres ter informatie aan de rechtbank gestuurd in het kader van de lopende beroepsprocedure van eiseres tegen de last onder dwangsom.
Eiseres heeft vervolgens zowel ten aanzien van het bestreden besluit als ten aanzien van het besluit van 28 april 2025 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij e-mail van 12 mei 2025 aan de voorzieningenrechter bevestigd de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom op te schorten tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Verweerder heeft daarna de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift toegestuurd aan de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft het beroep en de verzoeken van eiseres op 18 juni 2025 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de vertegenwoordiger van eiseres de heer R.R. van Heugten, de gemachtigde van eiseres mr. Q.W.J. de Ruijter, de kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres de heer M.G.A. Haenraets en de gemachtigde van verweerder mr. R.A.H.M. van der Steen.

Overwegingen

Wat ging er aan deze zaak vooraf?
2. Op het adres [adres] in [plaats] is een pand gelegen dat in het verleden gebruikt werd als hotel (hierna: het pand). Ter plaatse van het pand geldt het bestemmingsplan ‘ [naam] ’ [1] (hierna: het bestemmingsplan) met de enkelbestemming ‘Horeca’ en de functieaanduiding ‘hotel’. Op grond van artikel 11.3.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan is permanente of tijdelijke bewoning van het pand niet toegestaan.
[naam] is eigenaar van het pand en eiseres is de huurder van het pand. Het pand wordt door eiseres sinds 2004 gebruikt voor het huisvesten van (tijdelijke) arbeidsmigranten.
2.1.
Naar aanleiding van een ingediend handhavingsverzoek heeft verweerder op
3 februari 2021 een controle uitgevoerd ter plaatse van het pand. Gelet op de tijdens de controle gedane bevindingen heeft verweerder aanleiding gezien om bij besluit van
1 maart 2021 aan eiseres een last onder dwangsom op te leggen wegens het illegaal huisvesten van arbeidsmigranten in het pand. Volgens verweerder is het huisvesten van de arbeidsmigranten in het pand in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Dit omdat de op grond van het bestemmingsplan toegestane hotelfunctie duidt op recreatief verblijf en deze niet de huisvesting van arbeidsmigranten omvat. Bij de beslissing op bezwaar van 26 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de last onder dwangsom ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld. Naar aanleiding van een opnieuw gehouden controle op 11 mei 2023 heeft verweerder bij brief van
20 november 2023 de motivering van de last onder dwangsom gewijzigd en voor het overige de rechtsgevolgen ongewijzigd in stand gelaten.
2.2.
Op 19 juli 2024 heeft deze rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 26 juli 2021. [2] De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 26 juli 2021 vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de opgelegde last onder dwangsom van 1 maart 2021 te herroepen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de beslissing op bezwaar van
26 juli 2021 in strijd is met de rechtszekerheid omdat verweerder met de gewijzigde motivering van de last onder dwangsom van 20 november 2023, die gebaseerd is op de controle van 11 mei 2023, niet (alsnog) heeft kunnen aantonen dat ten tijde van de last onder dwangsom van 1 maart 2021 sprake was van een overtreding. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de beslissing op bezwaar van 26 juli 2021 in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Dit omdat verweerder hierin niet duidelijk heeft gemaakt wanneer het overnachten van de arbeidsmigranten in het pand nog valt onder het verstrekken van nachtverblijf en wanneer dit is aan te merken als tijdelijke bewoning. De rechtbank heeft dan ook overwogen dat als verweerder overgaat tot het nemen van een nieuw (primair) handhavingsbesluit hij zal moeten bepalen wanneer het overnachten van de arbeidsmigranten in het pand nog valt onder het verstrekken van nachtverblijf en wanneer er sprake is van tijdelijke bewoning.
De feiten
3. Verweerder heeft vervolgens op 22 augustus 2024 wederom een controle gehouden ter plaatse van het pand. Daarnaast heeft verweerder een administratieve controle uitgevoerd aan de hand van het nachtregister, de inschrijvingen van de arbeidsmigranten in de BRP [3] en de huur- en arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten tussen eiseres en de arbeidsmigranten. Omdat volgens verweerder op basis van het voorgaande geconcludeerd kan worden dat de arbeidsmigranten (tijdelijk) wonen in het pand, hetgeen op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan, heeft hij bij het primaire besluit eiseres gelast om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden uiterlijk binnen acht weken na de dag van de verzenddatum van de last onder dwangsom. Dit op straffe van het verbeuren van een dwangsom ter hoogte van € 12.500,- per constatering per week met een maximumbedrag van € 100.000,-. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Nadien heeft verweerder bij besluit van 18 november 2024 de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift.
3.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. In navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften heeft verweerder de last onder dwangsom als volgt geherformuleerd:
“U moet de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo beëindigen én beëindigd houden.
Dit kunt u doendoor uiterlijk binnen zes weken na de verzenddatum van dit besluitde illegale huisvesting c.q. bewoning van arbeidsmigranten op het adres [adres] in [plaats] te (laten) beëindigen en beëindigd te (laten) houden en het feitelijke gebruik in overeenstemming te (laten) brengen met de op grond van het bestemmingsplan toegestane hotelfunctie.
U kunt voorkomen dat u een dwangsom verbeurt door er zorg voor te dragen dat, indien het pand op het adres [adres] in [plaats] wordt gebruikt ten behoeve van nachtverblijf, er uit het totaalbeeld van dat gebruik blijkt dat sprake is van een hotel. Dat betekent dat de bij een hotel passende voorzieningen, zoals roomservice en dagelijkse schoonmaak van kamers, beddenopmaak en verstrekking van consumpties en maaltijden aanwezig dienen te zijn en dat daarvan door alle overnachtende personen gebruik kan worden gemaakt. Verder dient er uitsluitend nachtverblijf verstrekt te worden voor beperktere duur, ongeacht de aard van het verblijf, te weten toeristisch of zakelijk. Dat in voorkomende gevallen personen langdurig in het hotel verblijven doet hier niet aan af. Dat dienen uitzonderingsgevallen te zijn.”
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit.
Het toepasselijke recht
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wabo is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
5.1.
Omdat in deze zaak op 9 december 2019 een verzoek om handhaving is ingediend en met het primaire besluit is beoogd na de eerdere vernietiging van het besluit op dat verzoek opnieuw te beslissen, betekent dat dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Spoedeisend belang
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter neemt aan dat eiseres een spoedeisend belang heeft als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
Kortsluiten
7. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat er geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter doet daarom zowel uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening als op het beroep van eiseres.
De gronden van beroep en de beoordeling door de voorzieningenrechter
Was er ten tijde van de last onder dwangsom sprake van een overtreding?
8. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een overtreding ten tijde van de last onder dwangsom. Eiseres heeft hiertoe aangevoerd dat het huisvesten van de arbeidsmigranten in het pand niet is aan te merken als duurzaam verblijf (bewoning) maar als hotelverblijf. Gelet hierop was er volgens eiseres dan ook geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. Zij heeft in dit kader erop gewezen dat er in het pand veel gemeenschappelijke ruimten aanwezig zijn die het gebruik als hotel onderstrepen. Het gaat hierbij om ontspanningsruimten, was- en droogruimtes inclusief apparatuur en keukens. Verder zijn een dagbeheerder, een nachtbeheerder en een weekendbeheerder in het pand aanwezig. Het pand wordt 24 uur per dag, zeven dagen per week en 365 dagen per jaar beheerd. De beheerder checkt mensen in en uit, maakt de kamers schoon, voert het afval van de kamers af, verschoont het beddengoed en verricht overige huishoudelijke diensten als een goede huisvader. Verder heeft eiseres in dit kader gewezen op het gemeentelijk beleid van verweerder genaamd ‘Beleid huisvesting short stay arbeidsmigranten 2019’ (hierna: het beleid). In dit beleid heeft de gemeenteraad van de gemeente Peel en Maas geformuleerd dat de maximale short stay-termijn van arbeidsmigranten achttien maanden bedraagt. Aangezien het verblijf van de arbeidsmigranten in het pand minder dan zes maanden bedraagt, hetgeen ruim past binnen de termijn van achttien maanden uit het beleid van verweerder, onderstreept ook dit volgens eiseres dat het verblijf van de arbeidsmigranten tijdelijk van aard is. Aangezien verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom er sprake is van duurzaam verblijf van de arbeidsmigranten in het pand, is het bestreden besluit volgens eiseres in strijd met het motiveringsbeginsel. Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat mocht het huisvesten van de arbeidsmigranten in het pand al in strijd zijn met het bestemmingsplan hiervoor van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend, waardoor er om die reden geen sprake was van een overtreding ten tijde van de last onder dwangsom.
9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
9.1.
Voor de vraag of er ten tijde van de last onder dwangsom sprake was van een overtreding, dient beoordeeld te worden of het huisvesten van de arbeidsmigranten in het pand in strijd is met het bestemmingsplan.
9.2.
Op grond van het bestemmingsplan rust er op het pand de enkelbestemming ‘Horeca’ met de functieaanduiding ‘hotel’. In de regels van het bestemmingsplan is geen definitie opgenomen van het begrip ‘hotel’. Ook zijn in de plantoelichting geen aanknopingspunten te vinden voor de wijze waarop dit begrip moet worden uitgelegd. Bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de plantoelichting voor de wijze waarop het begrip ‘hotel’ dient te worden uitgelegd kan aansluiting worden gezocht bij wat in het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan [4] . Daarbij mag de betekenis zoals deze in het "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal" (hierna: Van Dale) is gegeven, worden betrokken. Daarin is het begrip ‘hotel’ omschreven als een gebouw waarin reizigers tegen betaling op een kamer kunnen overnachten. Deze omschrijving is niet dermate algemeen dat deze onbruikbaar is om te kunnen bepalen wat onder een hotel wordt verstaan. Uit artikel 11.3.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan volgt verder dat permanente en tijdelijke bewoning van het pand niet is toegestaan.
9.3.
Gelet op het voorgaande moet dus beoordeeld worden of het huisvesten van de arbeidsmigranten in het pand is aan te merken als (permanente of tijdelijke) bewoning.
Verweerder heeft dit, vanwege jurisprudentie van de Afdeling, anders dan wat de rechtbank volgens eiseres heeft meegegeven in haar uitspraak van 19 juli 2024, bepaald aan de hand van een aantal criteria en niet aan de hand van een bepaalde tijdsduur. Een (tijdelijke) bewoning van het pand vereist volgens verweerder een bepaalde mate van duurzaamheid (hoofdverblijf). Daarnaast zijn volgens verweerder ook nog andere factoren van belang voor met het bestemmingsplan strijdige (tijdelijke) bewoning waaronder de verblijfsduur, voorzieningen die niet passend of gebruikelijk zijn bij een hotel en het gebruik van de kamers. [5]
9.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het verslag van de controle die verweerder heeft gehouden op 22 augustus 2024 (hierna: het controlerapport) volgt dat de huismeester van het pand heeft verklaard dat de bewoners zelf koken. Tijdens de controle heeft de toezichthouder ook een persoon aangetroffen die aan het koken was. Daarnaast blijkt uit het controlerapport dat schoonmaak, roomservice, een restaurant en andere bij een hotel passende voorzieningen ontbreken. Dat ter zitting door de vertegenwoordiger van eiseres is verklaard dat er wel wordt schoongemaakt in het pand volgt dus niet uit de bevindingen uit het controlerapport, die overigens zijn gebaseerd op gesprekken tussen de toezichthouder en diverse bewoners en de huismeester van het pand. Ook is vastgesteld dat de aangetroffen bewoners in het pand verblijven op titel van een huurovereenkomst. In de huurovereenkomst die is gesloten tussen eiseres en de arbeidsmigranten is een passage opgenomen die inhoudt dat de kamers in het pand schoon moeten worden opgeleverd. Bij aanwezigheid van een schoonmaakservice in het pand zou deze passage overbodig zijn. Verder hebben van de negen personen die tijdens de controle zijn aangetroffen zeven personen aangegeven dat zij al langer dan twee jaar in het pand verblijven. Verweerder heeft in aanvulling op de feitelijk gehouden controle van 22 augustus 2024 ook een administratieve controle gehouden, waarbij is gekeken naar het nachtregister, de inschrijvingen in de BRP en de huur-en arbeidsovereenkomsten van de arbeidsmigranten. Op basis van de inschrijvingen in de BRP verblijven er 38 personen in het pand. Een inschrijving in de BRP levert in het algemeen een vermoeden op dat de betrokkene zijn of haar hoofdverblijf heeft op het adres waarop hij is ingeschreven. [6] De voorzieningenrechter is op basis van het voorgaande dan ook met verweerder van oordeel dat de arbeidsmigranten tijdelijk wonen in het pand waardoor er ten tijde van de last onder dwangsom sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan. Voor zover eiseres heeft gewezen op het beleid van verweerder met betrekking tot short stay van arbeidsmigranten overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Dit beleid is niet van toepassing op de uitleg van het bestemmingsplan en dus ook niet op de vraag of er sprake is van een overtreding. Het beleid ziet namelijk op de vraag of verweerder planologische medewerking zal verlenen aan het huisvesten van arbeidsmigranten en ten aanzien daarvan heeft verweerder in dit geval gezegd dat hij niet bereid is dat te doen. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat er voor het huisvesten van de arbeidsmigranten een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, volgt de voorzieningenrechter haar evenmin. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van 19 juli 2024 van deze rechtbank in het beroep met zaaknummer ROE 21/1891. [7]
9.5.
Aangezien het huisvesten van de arbeidsmigranten in het pand is aan te merken als (tijdelijke) bewoning hetgeen in strijd is met artikel 11.3.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan en hiervoor geen omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, was er ten tijde van de last onder dwangsom sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Verweerder was dus bevoegd om de last onder dwangsom op te leggen.
Beginselplicht tot handhaving
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van een bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [8]
Bijzondere omstandigheden?
11. De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder, ondanks zijn bevoegdheid om de last onder dwangsom op te leggen, toch van handhaving had moeten afzien.
Vertrouwensbeginsel
12. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de last onder dwangsom op te leggen. Zij heeft in dit kader gewezen op de omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik van
12 april 2021 die verleend is voor het pand en het feit dat de situatie al sinds 2004 heeft voortgeduurd.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met het verlenen van de omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik niet het vertrouwen heeft gewekt dat er niet handhavend zal worden opgetreden tegen de illegale huisvesting van de arbeidsmigranten in het pand. Hiermee is immers geen concrete toezegging gedaan door verweerder dat bewoning van het pand is toegestaan. Bovendien geldt voor een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik een ander toetsingskader dan voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Dat de situatie al sinds 2004 voortduurt is evenmin een reden om aan te nemen dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019 [9] moet, om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Daarvan is in dit geval geen sprake. De omstandigheid dat verweerder bekend was met de overtreding maar daartegen gedurende langere tijd niet handhavend heeft opgetreden is, wat daar ook van zij, geen gedraging waarmee de indruk is gewekt van een welbewuste standpuntbepaling dat in de toekomst niet handhavend zou worden opgetreden.
Evenredigheidsbeginsel
14. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat aangezien het huisvesten van de arbeidsmigranten in het pand past binnen het bestemmingsplan en, voor zover dit niet zo zou zijn, hiervoor een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend en zij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen, het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
15. De voorzieningenrechter ziet hierin geen reden voor het oordeel dat het bestreden besluit onevenredig is.
De weigering van 28 april 2025 om de begunstigingstermijn verder te verlengen
16. Zoals hiervoor vermeld heeft verweerder aanvankelijk, bij besluit van 28 april 2025, geweigerd om de begunstigingstermijn verder te verlengen tot zes weken na de uitspraak op het beroep van eiseres. Eiseres heeft daartegen bij verweerder bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om ook ten aanzien van de weigering een voorlopige voorziening te treffen.
17. Zoals hiervoor ook is vermeld, heeft verweerder op 12 mei 2025 aan de voorzieningenrechter bevestigd de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom op te schorten tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter. In aanvulling daarop heeft verweerder ter zitting toegezegd dat als het beroep van eiseres ongegrond wordt verklaard, hij niet de dwangsommen zal invorderen die zijn verbeurd in de zes weken na de uitspraak op het beroep. Gelet hierop behoeft het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van de weigering om de begunstigingstermijn verder te verlengen, geen bespreking. Eiseres heeft hierop laten weten geen behoefte meer te hebben aan een beslissing op haar bezwaar tegen de weigering van verweerder om de begunstigingstermijn op te schorten.
Conclusie en gevolgen
18. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres tegen de last onder dwangsom ongegrond verklaren. Nu is beslist op het beroep van eiseres, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek om voorlopige voorziening van eiseres ten aanzien van de last onder dwangsom afwijzen.
18.1.
Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Genders, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025. .
voorzieningenrechter
de griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 30 juli 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Vastgesteld op 16 juni 2015. Het bestemmingsplan ‘Kern Meijel’ maakt sinds 1 januari 2024, de datum van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, van rechtswege onderdeel uit van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan ‘Peel en Maas’.
3.De Basisregistratie Personen.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2015, (ECLI:NL:RVS:2015:2498).
8.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2457. De beginselplicht tot handhaving is enigszins aangepast bij recente uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678.