8.1.Verzoeker heeft wel betwist dat de burgemeester bevoegd is om tot sluiting van de woning met het erf over te gaan. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de burgemeester daartoe wel (ook) bevoegd is. Daarvoor acht de voorzieningenrechter van belang dat de burgemeester, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van
25 oktober 2023, voldoende heeft gemotiveerd (en met beeldmateriaal onderbouwd) dat de woning (met het erf) en de garage een samenhangend geheel vormt. De percelen waarop deze gelegen zijn, zijn namelijk beide in eigendom van verzoeker en het geheel is ook ingericht als één (met een schutting en poort afgesloten) erf, van waaruit zowel de woning als de garage middels toegangsdeuren betreden kunnen worden. De afstand tussen de woning en garage is vijf meter en verzoeker maakt gebruik van de garage door daar goederen op te slaan die verband houden met de woonfunctie van de woning, zoals een auto, een vriezer en gereedschappen. Dat er in de woning geen drugs zijn aangetroffen en dat verzoeker -zoals hij heeft gesteld- nooit (meer) in de garage komt en dat de garagedeur vanuit het erf geblokkeerd zou zijn, terwijl de garagepoort niet is afgesloten maakt dit niet anders.Uit de foto’s zoals opgenomen in de bestuurlijke rapportage volgt namelijk niet dat de garagedeur geblokkeerd is. Ook volgt daaruit niet – zoals verzoeker ter zitting heeft gesteld – dat je de garage nauwelijks kan betreden door de hoeveelheid spullen. De vriezer waarin de drugs is aangetroffen staat naast de garagedeur en niet gebleken is dat deze geblokkeerd is. Verzoeker heeft de stellingen dan ook niet (voldoende) onderbouwd. Daar komt bij dat de garage zijn eigendom is, zodat deze onder zijn verantwoordelijkheid valt.
Is sluiting van de panden noodzakelijk?
9. Verzoeker voert aan dat er geen noodzaak (meer) is om de panden te sluiten en dat dat volgt uit de (trage) handelswijze van de burgemeester. Op 18 maart 2025 vond namelijk al de doorzoeking plaats, waarna de burgemeester pas op 26 mei 2025 het voornemen tot sluiting heeft uitgebracht en vervolgens pas op 24 juni 2025 het bestreden besluit. Ter (nadere) onderbouwing hiervan heeft verzoeker verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 16 juli 2025, rechtsoverwegingen 9.1. en 13. en 13.1.
Dat er geen noodzaak tot sluiting (meer) is, geldt te meer nu de overtreding bovendien reeds op 18 maart 2025 is beëindigd en die beëindiging mag -volgens de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling- nog maar het enkele doel van sluiting zijn, ook gelet op het feit dat er van handel en/of handelsattributen niet is gebleken.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het tijdsverloop in de onderhavige zaak niet tot gevolg heeft dat er geen noodzaak (meer) is om tot sluiting over te gaan, althans dat de burgemeester dat op dit moment al nader dan wel opnieuw had moeten motiveren. De doorzoeking van de garage heeft immers plaatsgevonden op 18 maart 2025 en de burgemeester heeft het voornemen uitgebracht op 26 mei 2025. Het bestreden besluit heeft de burgemeester vervolgens op 24 juni 2025 genomen, zodat tussen de constatering van de overtreding en het definitieve sluitingsbesluit sprake is geweest van een periode van slechts drie maanden. In die periode van drie maanden heeft een onderzoek naar de verschillende harddrugs plaatsgevonden, alsook naar het in de garage aangetroffen DNA, waarna er een NFI-onderzoeksrapportage (van 21 maart 2025), een DNA-onderzoeksrapportage (van 8 april 2025) en een bestuurlijke rapportage (van 21 mei 2025) zijn opgesteld en uitgebracht. De burgemeester heeft naar aanleiding daarvan een voornemen tot sluiting uitgebracht en verzoeker verzocht om zijn zienswijze, die verzoeker pas op 16 juni 2025 (na de door de burgemeester gestelde termijn) heeft ingediend. De burgemeester heeft de zienswijze, ondanks dat deze te laat was, toch meegewogen in het kader van de zorgvuldigheid. Van belang is daarvoor ook dat de burgemeester en andere betrokkenen op geen enkel moment hebben stilgezeten. De burgemeester heeft dus zorgvuldig en voldoende voortvarend gehandeld, zodat het tijdsverloop niet afdoet aan de noodzaak tot sluiting.
11. De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting niet alleen noodzakelijk is ter beëindiging van de overtreding, maar ook ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en het herstel van de openbare orde. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt namelijk dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs (voor zover in dezen relevant van meer dan 0,5 gram harddrugs) wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Dat is in deze zaak ook het geval. De politie heeft in de garage -die een samenhangend geheel met de woning (en het erf) vormt- 1.086,91 gram (netto) harddrugs aangetroffen, zodat wordt aangenomen dat deze een rol vervullen binnen de keten van drugshandel. In beginsel is sluiting van de panden dan ook noodzakelijk, alsook een geschikt middel. Dat in onderhavige zaak sprake is van een ernstig geval (er is een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen, waarmee de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik (van 0,5 gram) ruimschoots wordt overschreden), versterkt de noodzaak tot sluiting bovendien nog verder.