ECLI:NL:RBLIM:2025:8661

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
ROE 25/1951
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting op basis van Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 5 september 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de sluiting van de woning van verzoekster voor de duur van negen maanden, op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekster, huurder en bewoner van de woning, was het niet eens met het besluit van de burgemeester van Venlo, die op 7 augustus 2025 had besloten tot sluiting van de woning na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs. Verzoekster voerde aan dat de drugs niet van haar waren, maar van haar broer, en dat zij geen contact meer met hem had. Tevens gaf zij aan te willen emigreren naar Spanje en de huurovereenkomst vrijwillig te willen beëindigen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In de beoordeling werd gekeken naar de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de sluiting. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de woning geschikt en noodzakelijk was om de woning aan het drugscircuit te onttrekken en om herhaling van overtredingen van de Opiumwet te voorkomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet voldoende had onderbouwd dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in haar woning. Bovendien werd opgemerkt dat de burgemeester terecht had vastgesteld dat de sluiting van de woning evenwichtig was, gezien de ernst van de overtredingen en de gevolgen voor de openbare orde.

De uitspraak benadrukt dat de burgemeester bevoegd is om tot sluiting over te gaan en dat de voorzieningenrechter geen aanleiding zag om het besluit te schorsen. De gevolgen van de sluiting voor verzoekster werden afgewogen tegen de belangen van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met de sluiting worden gediend.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/1951

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2025

in de zaak tussen

[naam] , uit Venlo, verzoekster

(gemachtigde: mr. E.M.A. Baetsen),
en

de burgemeester van de gemeente Venlo

(gemachtigde: mr. E.P.B. Moors).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de sluiting van de woning van verzoekster voor de duur van negen maanden op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester en verzocht om een voorlopige voorziening, in afwachting van de beslissing van de burgemeester op haar bezwaar. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 7 augustus 2025 heeft de burgemeester bepaald dat de woning van verzoekster op grond van artikel 13b van de Opiumwet moet worden gesloten voor de duur van negen maanden.
2.1.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
De burgemeester heeft per e-mailbericht van 19 augustus 2025 laten weten dat met sluiting van de woning wordt gewacht totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
4. Dit oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet. Als verzoekster het niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die door de burgemeester nu nog moet worden genomen), kan verzoekster daartegen op dat moment beroep instellen bij de rechtbank. De rechtbank mag in die (bodem)procedure dus anders oordelen over de zaak dan de voorzieningenrechter nu.
Waar gaat deze zaak over?
5. Verzoekster is huurder van de woning. De burgemeester heeft op 20 juni 2025 een bestuurlijke rapportage van de politie ontvangen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat er op 24 mei 2025 zowel in de woning als in het tuinhuis, waarvan verzoekster huurder en bewoner is, een ruime handelshoeveelheid aan had- en softdrugs is aangetroffen. Tijdens de doorzoeking van de woning is het volgende aangetroffen:
In de woning:
  • een kweekbakje met paddo’s welke nog in de groeifase zaten;
  • een bord met restanten met wit poeder;
  • een bakje met 6,2 gram hasj;
In het tuinhuis:
  • 1379,30 gram cafeïnepoeder;
  • Een zak hennep met een gewicht van 248,6 gram;
  • 1713,5 gram amfetamine;
  • 46,9 gram 2MMC;
  • een MDMA pil.
5.1.
De burgemeester heeft op 2 juli 2025 het voornemen tot woningsluiting voor de duur van negen maanden toegezonden en verzoekster in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Verzoekster heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De burgemeester heeft hierin geen aanleiding gezien om van het voornemen af te wijken.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
6. De door verzoekster gevraagde voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen indien er een spoedeisend belang is, waardoor verzoekster niet kan wachten op een beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter dient dus eerst te beoordelen sprake of is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6.1.
Gelet op het feit dat verzoekster de woning in het geval van sluiting daarvan zal moeten verlaten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende is gebleken van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De burgemeester heeft dit ook niet betwist. De zaak zal dan ook verder inhoudelijk worden beoordeeld.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
7. De voorzieningenrechter stelt hierover vast dat verzoekster de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten niet betwist.
De evenredigheidsbeoordeling
8. Als de burgemeester gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om een woning op grond van artikel 13b, van de Opiumwet te sluiten, geldt daarvoor het beoordelings- en toetsingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Dat kader is beschreven in de uitspraken van 28 augustus 2019 [1] , 6 juli 2022 [2] en 16 juli 2025 [3] . Hierbij moet beoordeeld worden of de sluiting van de woning in het concrete geval geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is.
Geschiktheid
9. Verzoekster voert aan dat zij niet wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning. Het is aannemelijk dat de aangetroffen verdovende middelen toebehoren aan haar broer en zijn vrienden die langskwamen. Verzoekster heeft bij de gemeente gemeld dat haar broer tijdelijk bij haar in de woning verbleef. Bovendien woont haar broer niet meer bij haar en is er geen bezoek meer van de betreffende vrienden. Nu deze personen niet langer aanwezig zijn, is het beoogde doel ̶ het beëindigen van drugshandel en het herstellen van de openbare orde ̶ reeds bereikt waardoor een sluiting van de woning niet nodig is.
9.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het middel van sluiting in het algemeen geschikt is om de betreffende woning aan het drugscircuit te onttrekken. Zo wordt herhaling van overtreding van de Opiumwet en de negatieve effecten daarvan (voor het woon- en leefklimaat en verstoring van de openbare orde) voorkomen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. Niet gebleken is dat de broer van eiseres tijdelijk in de woning verbleef, dat de aangetroffen drugs (alleen) van hem waren, dat verzoekster geen contact meer met hem heeft en/of dat hij en zijn vrienden haar woning niet meer bezoeken. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster aangegeven dat zij van verzoekster geen stukken heeft ontvangen waaruit blijkt dat verzoekster het verblijf van haar broer in de woning heeft gemeld (bij de gemeente). Het betoog van verzoekster is op geen enkele wijze onderbouwd met (bewijs)stukken. De burgemeester heeft daarom terecht niet aannemelijk geacht dat de sluiting van de woning redelijkerwijs niet meer kan bijdragen aan het bereiken van het doel dat met de sluiting van de woning wordt gediend. Deze beroepsgrond slaagt niet nu.
Noodzaak
10. Bij beoordeling of sluiting van een woning noodzakelijk is, is de vraag aan de orde of de burgemeester, gegeven zijn bevoegdheid om bestuursdwang uit te oefenen, met een minder ingrijpend middel had kunnen en dus ook moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Een minder ingrijpend middel dan woningsluiting is het opleggen van een last onder dwangsom of het geven van een waarschuwing. Bij de beoordeling of het noodzakelijk is om tot sluiting van de woning over te gaan en zo ja, voor hoe lang, zijn verschillende omstandigheden van belang, waaronder de aard en hoeveelheid aangetroffen drugs, of de drugs feitelijk in of vanuit de woning zijn verhandeld, of in de nabije omgeving van de woning in het recente verleden al vaker sprak is geweest van drugsovertredingen en of aannemelijk is dat de woning een rol vervult in de keten van drugshandel. [4]
10.1.
Verzoekster voert aan dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk is. Er zijn geen concrete aanwijzingen die erop duiden dat er sprake is van handel bij, in of vanuit de woning.
10.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en het herstel van de openbare orde. De burgemeester heeft er daarbij terecht op gewezen dat een grote hoeveelheid van zowel hard- als softdrugs is aangetroffen in de woning. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [5] volgt namelijk dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. De in woning van verzoekster aangetroffen hoeveelheid hard- en softdrugs is een (ruime) handelshoeveelheid. Dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel levert op zichzelf al een belang op bij sluiting. Bovendien stelt de burgemeester terecht dat uit de bestuurlijke rapportage volgt dat de in de auto aangetroffen grote hoeveelheid verdovende middelen eveneens afkomstig was uit de woning van verzoekster en dat deze door twee personen (onder wie de broer van verzoekster) moesten worden opgehaald bij de woning van verzoekster. In de bestuurlijke rapportage staat: “
De verdachte verklaarde dat hij samen met een ander persoon naar de[woning verzoekster]
te Venlo moest rijden om spullen op te halen. Politieambtenaren zagen dat deze spullen vervolgens vanuit de[woning verzoekster]
te Venlo naar het voertuig werden gedragen,[…]” Op grond hiervan heeft de burgemeester aannemelijk mogen achten dat sprake was van loop naar de woning. Ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester daarnaast nog naar voren gebracht dat in de wijk waarin de woning van verzoekster is gelegen meerdere meldingen bekend zijn van het aantreffen van drugs. Woningsluiting is dan noodzakelijk en, zoals hierboven al vermeld, een geschikt middel om de woning aan het drugscircuit te onttrekken.
Evenwichtigheid
11. Als de sluiting van een woning in beginsel geschikt en noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat die sluiting ook evenwichtig moet zijn. [6] Bij de beoordeling van de evenwichtigheid van (de duur van) de sluiting zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning en de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. Inherent aan de sluiting van de woning is verder dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Het is in de eerste plaats aan de bewoner om vervangende woonruimte te vinden. Wel dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. [7]
12. Verzoekster voert aan dat de woningsluiting niet evenredig is. De gevolgen van de sluiting zijn niet evenredig met de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van verzoekster. Zij heeft de strafbare feiten niet gepleegd. De sluiting van de woning heeft ernstige en verstrekkende gevolgen voor verzoekster. De sluiting zou betekenen dat verzoekster op straat komt te staan. Ze beschikt niet over de financiële middelen — naast de doorlopende huur — tijdelijk een andere woning te financieren. Haar bijstandsuitkering is geblokkeerd per 1 juli 2025 naar aanleiding van het aantreffen van de drugs in haar woning. De verhuurder wil overgaan tot ontbinding van de huurovereenkomst. Dit betekent dat verzoekster niet alleen haar woning voor negen maanden niet mag betreden, maar ook dat zij na verloop van die negen maanden niet terug mag keren in de woning. Bij de aanvulling van het verzoek heeft verzoekster laten weten dat zij van plan is te emigreren naar Spanje. Ze is dus bereid de woning vrijwillig te verlaten. Daarover is ze in gesprek met de verhuurder. Verzoekster heeft haar verhuurder voorgesteld de huurovereenkomst, in geval van sluiting van de woning, te beëindigen per een datum net voor de sluiting, om de financiële schade voor verzoekster te beperken. Als de burgemeester overgaat tot sluiting van de woning, dan brengt dat dus aanzienlijke schade voor de verhuurder met zich mee.
-
Verwijtbaarheid
12.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester terecht verwijtbaarheid aan de zijde van verzoekster heeft aangenomen. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan tot gevolg hebben dat de burgemeester redelijkerwijs niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Dat daarvan sprake is, heeft de burgemeester terecht niet aannemelijk geacht. Verzoekster is huurder van de woning en woont er zelf. Er zijn geen feiten of omstandigheden (concreet gemaakt) die erop wijzen dat de verdovende middelen niet van verzoekster waren of dat verzoekster niet op de hoogte was (of redelijkerwijs kon zijn) van de aanwezigheid van de verdovende middelen in (en handel vanuit) haar woning. De voorzieningenrechter verwijst naar wat hiervoor in rechtsoverweging 9.1 is overwogen. Dat het grootste deel van de verdovende middelen in het tuinhuis in de koelkast zouden hebben gelegen – zoals namens verzoekster ter zitting is gesteld – is ook onvoldoende voor de conclusie dat verzoekster redelijkerwijs niet van de aanwezigheid van die verdovende middelen op de hoogte kon zijn. Dat verzoekster niet als verdachte is aangemerkt en niet strafrechtelijk is vervolgd, betekent niet dat haar geen verwijt treft en ook niet dat de burgemeester van de sluiting had moeten afzien. [8]
-
Binding met de woning en minderjarige kinderen
12.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet gebleken is van een bijzondere binding en afhankelijkheid van de woning. Verzoekster heeft te kennen gegeven dat ze voornemens is om te emigreren naar Spanje en dat ze bereid is om de woning vrijwillig te verlaten. Daaruit blijkt niet van binding met de woning. Ter zitting is verder naar voren gebracht dat de twee dochters van verzoekster niet in de woning wonen. De impact van de sluiting van de woning op hun welzijn heeft de burgemeester daarom terecht niet als een bijzondere omstandigheid aangemerkt op grond waarvan hij van sluiting had moeten afzien.
-
Ontbinding van de huurovereenkomst
12.3.
Of de bewoner na de sluiting van de woning weer van de woning gebruik kan maken, moet door de burgemeester worden meegewogen in het kader van de evenwichtigheid van het besluit tot sluiting van de woning. Nu verzoekster voornemens is te emigreren naar Spanje en dus hoe dan ook voornemens is de woning te verlaten, hoeft de burgemeester daaraan geen groot gewicht toe te kennen. De burgemeester heeft zich ter zitting verder terecht op het standpunt gesteld dat het voorkomen van schade bij de verhuurder – die gedurende de periode van de sluiting huurinkomsten derft als de huurovereenkomst kort voordien wordt beëindigd – geen rol speelt bij de door de burgemeester te maken afweging in het kader van sluiting van de woning op grond van de Opiumwet.
12.4.
Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zoals de burgemeester die aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. De burgemeester mag daarom de woning voor negen maanden sluiten.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. De burgemeester is bevoegd de woning van verzoekster te sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling van verzoeker bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 5 september 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (rechtsoverweging 10 en 10.2).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (rechtsoverweging 11 e.v.).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3262 (rechtsoverweging 6.2).
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1162 (rechtsoverweging 6.3).