In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de rijgeschiktheid van eiser. Eiser was eerder door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) rijgeschikt verklaard onder voorwaarden voor een periode van vijf jaar. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het CBR ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 7 juli 2020 geoordeeld dat het CBR onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser slechts voor een beperkte termijn aan de eisen voor rijgeschiktheid zou voldoen. De rechtbank heeft het CBR de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Het CBR heeft hierop gereageerd met een nieuw besluit, waarin het bezwaar van eiser alsnog gegrond werd verklaard en het primaire besluit werd herroepen. Eiser ontving een Verklaring van geschiktheid zonder termijnbeperking.
In de einduitspraak heeft de rechtbank de verzoeken van eiser om schadevergoeding en vergoeding van kosten beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR onrechtmatig heeft gehandeld door het oorspronkelijke besluit onvoldoende te motiveren. Eiser heeft recht op schadevergoeding van € 46,65 voor de kosten van het rijbewijs en de pasfoto. De rechtbank heeft echter het verzoek om vergoeding van andere kosten afgewezen, omdat deze niet op basis van door een derde verleende rechtsbijstand zijn gemaakt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en bepaald dat het CBR het griffierecht van € 178,- aan eiser dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.