4.15.De kantonrechter komt tot de conclusie dat [gedaagde] voldoende feitelijk en concreet heeft gesteld dat Dexia wist dat de tussenpersonen waarvan zij gebruik maakte, adviseerden of de kans daarop voor lief heeft genomen, en Dexia die wetenschap onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dat betekent dat vast staat dat Dexia wist of had moeten weten dat Spaar- & Kredietcentrale [gedaagde] heeft geadviseerd. Dat oordeel wordt hieronder uitgelegd.
Samenwerking Dexia - tussenpersonen
4.15.1.[gedaagde] stelt dat tussen Dexia en de tussenpersonen waarvan zij gebruik maakte, waaronder dus Spaar- & Kredietcentrale, een nauwe samenwerking bestond. Tussenpersonen zouden volgens [gedaagde] door Dexia worden getraind en ondersteund, waarbij [gedaagde] voor de relatie tussen Dexia en de tussenpersonen waarvan zij gebruik maakte wijst op de cliëntenremisier-overeenkomst zoals overgelegd als productie 17.
4.15.2.Dexia erkent dat die samenwerking bestond, maar stelt dat de essentie daarvan was dat Dexia haar producten bij de tussenpersonen aanprees, niet dat zij training gaf op het gebied van omgang met potentiële afnemers. Volgens Dexia hadden tussenpersonen zoals Spaar- & Kredietcentrale ten opzichte van Dexia de positie van afnemer. Dexia kon haar producten alleen maar aanprijzen, in de hoop dat de tussenpersonen die producten onder de aandacht van haar cliënten zou brengen. Enige verplichting daartoe hadden de tussenpersonen niet, en Dexia bepaalde evenmin op welke wijze dat zou moeten gebeuren. Financiële tussenpersonen waren geen verlengstuk van enige aanbieder van financiële producten, maar namen juist tegenover die aanbieders een zekere machtspositie in. Dexia had dus niet alleen geen instructiebevoegdheid, maar was evenmin noodzakelijkerwijs bekend met de werkwijze van de intermediairs, aldus Dexia.
4.15.3.De kantonrechter overweegt dat een nauwe samenwerking tussen Dexia en de tussenpersonen waarvan zij gebruik maakte wel blijkt uit wat beide partijen daarover over en weer hebben gesteld. Als het inderdaad zo is (zoals Dexia stelt) dat Dexia voor de verkoop van haar producten was aangewezen op tussenpersonen, ligt juist voor de hand dat Dexia moet weten hoe die tussenpersonen te werk gaan. Ook blijkt uit de cliëntenremisier-overeenkomst (productie 17 van [gedaagde] ), waarvan Dexia niet heeft weersproken dat dit een overeenkomst is zoals die in het algemeen gold voor tussenpersonen (en dus ook voor Spaar- & Kredietcentrale), dat Dexia de tussenpersonen niet per aangebrachte cliënt beloonde, maar voor de waarde van het afgesloten contract (zie het Supplement bij de overeenkomst, onder
“2. Provisie”). Dat blijkt ook uit de door [gedaagde] overgelegde pagina uit de ‘Bank Labouchere Effectenlease Handleiding’, getiteld
“Administratieve Routing”(productie 46 van [gedaagde] ). Daaruit valt op te maken dat Dexia geen klanten, maar getekende contracten wenste te ontvangen. Door de waarde van de afgesloten contracten bij de beloning te betrekken, heeft Dexia erop aangestuurd dat de tussenpersonen een zo hoog mogelijke contractwaarde aanprezen bij de afnemers. De kans dat tussenpersonen persoonlijk advies gingen geven aan afnemers, werd daarbij aanmerkelijk groter dan een beloning waarbij contractwaarde geen rol speelt.
Tussenpersonen aangeduid als financieel adviseur
4.15.4.[gedaagde] onderbouwt zijn stellingen met diverse uitingen waarin de tussenpersonen van Dexia worden aangeduid als (deskundig) financieel adviseur. Dexia voert daartegen aan dat ‘(financieel) adviseur’ op zichzelf niet zegt dat deze beleggingsadviezen zou geven waar het in deze procedure om gaat. Die aanduiding is breder dan ‘beleggingsadviseur’ en kan ook worden gebruikt wanneer uitsluitend voorlichting gegeven wordt.
4.15.5.Het kan zo zijn dat de term ‘adviseur’ voor meerderlei uitleg vatbaar is, maar het had op de weg van Dexia gelegen daar dan ook in haar communicatie duidelijk in te zijn. Uit niets blijkt dat Dexia het onderscheid tussen de door haar bedoelde ‘voorlichting’ en ‘advies’ heeft uitgelegd in haar uitingen. Zoals hiervoor is overwogen, verwachtte Dexia getekende contracten van de tussenpersonen waarvan zij gebruik maakte. Dit, in samenhang met wat hierna wordt overwogen over de rol die Dexia die tussenpersonen toedichtte, maakt dat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia de term ‘adviseur’ bedoelde als ‘financieel beleggingsadviseur’.
Uitingen van Dexia over de rol van de tussenpersonen
4.15.6.Volgens [gedaagde] werden de tussenpersonen juist geacht persoonlijk en gericht financieel advies uit te brengen. Dexia betwist dat, maar de kantonrechter is van oordeel dat die betwisting onvoldoende is gemotiveerd. [gedaagde] beroept zich op een substantieel aantal externe- en interne uitingen van Dexia, die in zijn geheel en in onderlinge samenhang bezien meer dan aannemelijk maken dat Dexia wist dat de tussenpersonen adviseerden, of in ieder geval dat er een reële kans bestond dat tussenpersonen in het algemeen pleegden te adviseren. Dat in die uitingen de naam van Spaar- & Kredietcentrale niet voorkomt, maakt die wetenschap voor tussenpersonen in het algemeen niet anders. Het had op de weg van Dexia gelegen om duidelijk en concreet uit te leggen welk beleid zij dan wél had voor tussenpersonen en de acceptatie van orders. Maar dat doet Dexia onvoldoende. De kantonrechter acht de volgende stukken voor dat oordeel van belang.
4.15.7.[gedaagde] heeft overgelegd:
een krantenartikel in het Financiële Dagblad van 22 april 1998 (productie 39 van [gedaagde] ), waarin het bestuur van Labouchere ( [A] ) stelt dat sommige afnemers schade lijden door foute adviezen:
“Het is de klant die met de brokken zit omdat hij een product aangepraat krijgt dat niet goed aansluit op zijn persoonlijke situatie”,
een interview met [B] , destijds directeur van Labouchere, over de tussenpersoon Spaar Select (productie 40 van [gedaagde] ). [B] zegt daar: “
Voor hetzelfde geld kun je je financiële planning ook laten beoordelen en regelen door een bedrijf als Spaar Select. In die planning kan dan exact hetzelfde product worden opgenomen. (…) Maar het voordeel is natuurlijk wel, dat het product wordt afgesloten als onderdeel van een totaal financieel plan.”,
een gedeelte van het jaarverslag van 1997 van Dexia (productie 38 van [gedaagde] ), waarin staat:
“Onder de naam Bank Labouchere worden ook leaseproducten ontwikkeld voor distributie via onafhankelijk intermediairs. Deze producten zijn gericht op spaarders en beleggers die behoefte hebben aan persoonlijk advies door een onafhankelijke intermediair.”,
- een ongedateerde brochure
- de tekst van de website van Bank Labouchere van mei 2000 (productie 33 van [gedaagde] ). Hierop is onder meer vermeld:
“Met de effectenleaseproducten van Labouchere Beleggingsproducten is het voor iedereen mogelijk kansrijk te beleggen. Zij zijn bestemd voor particulieren die op basis van hun financiële situatie deskundig advies van gespecialiseerde onafhankelijke financiële adviseurs wensen.”,
en:
“De producten worden uitsluitend aangeboden via onafhankelijke, gespecialiseerde financiële adviseurs in ons land. Hun kwaliteit en kennis van zaken garandeert hun cliënten een met zorg omkleed, persoonlijk advies. Door training en begeleiding van de financiële adviseurs houden de accountmanagers van Labouchere Beleggingsproducten hen uitvoerig op de hoogte van de verschillende producten.”
4.15.8.De uitlatingen van de bestuurders van Dexia werden gedaan rond de periode waarin [gedaagde] zijn overeenkomst sloot. Dat volgt uit het betoog van [gedaagde] en Dexia spreekt dat niet tegen. De kantonrechter is van oordeel dat uitlatingen die twee verschillende bestuurders van Dexia onafhankelijk van elkaar doen, op zijn minst een indicatie zijn van het toenmalige beleid van Dexia. Gezien de uitlatingen van de bestuurders hield dat beleid er kennelijk op zijn minst rekening mee dat tussenpersonen adviseerden. [A] heeft het over ‘aansluiten op de persoonlijke situatie’, [B] noemt een ‘totaal financieel plan’. Dat beeld wordt ondersteund door het jaarverslag, de brochure en de tekst van de website. De in de tekst van de brochure opgenomen zin ‘een keuze voor het meest geschikte product’ hoort bij een persoonlijk advies. Een onderscheid tussen tussenpersonen mét en zónder vergunning maakte Dexia niet.
4.15.9.Dexia betwist de tekst van de hiervoor genoemde website door te verwijzen naar een getuigenverklaring van de heer [C] , afgelegd in een procedure bij het Hof ‘s-Hertogenbosch (productie 14 van Dexia). [C] was van 1998 tot 2000/2001 accountmanager bij Labouchere. Over de tekst van de website, die in die procedure ook een rol speelde, zegt [C] :
“U houdt mij een uitdraai van de website van Labouchere van 10 mei 2000 voor en dat op die website is vermeld:[volgt citaat, kantonrechter]
. Die tekst verbaast mij. Teksten in brochures werden getoetst door de juridische afdeling. Dit is een slordige tekst. Ik heb niets toe te voegen aan hetgeen ik zojuist heb verklaard. Ik had geen inzicht in hoe producten in het klantencontract dat de tussenpersoon had, zijn aangeboden.”Uit die verklaring volgt niet dat de tekst van de website onjuist is. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat die tekst de juiste en feitelijke informatie weergeeft over de werkwijze van Dexia voor de weg waarlangs de producten werden aangeboden, namelijk via adviseurs. Zoals eerder al is overwogen, was dat de gebruikelijke route in de praktijk. Dat de overeenkomst met [gedaagde] niet tot stand is gekomen in mei 2000, zoals Dexia aanvoert, maakt dat niet anders.
4.15.10.[gedaagde] heeft overgelegd:
- een memorandum van Dexia (productie 45 van [gedaagde] ). Daarin staat:
- een interne handleiding van Dexia (een pagina uit de ‘Bank Labouchere Effectenlease Handleiding’, de
4.15.11.Volgens Dexia betreft het memorandum uitsluitend de inmiddels beantwoorde juridische vraag of cliëntenremisiers vergunningplichtig waren als zij beleggingsadviezen gaven. Voor het beantwoorden van die vraag zou alleen
verondersteldworden dat de tussenpersonen daadwerkelijk dergelijke adviezen gaven, maar de auteur van het memorandum zou daar geen navraag voor hebben gedaan binnen Dexia.