ECLI:NL:RBMNE:2022:1286

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
21/3644
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-aanvraag op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2022, betreft het een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, die als allround kapster werkte, had zich op 1 mei 2017 ziekgemeld vanwege fysieke klachten. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd, diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, welke door het Uwv op 7 december 2020 werd afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van eiseres werd op 16 juli 2021 ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde.

De rechtbank behandelde de zaak op 28 februari 2022. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. K. Aslan, terwijl de Raad van bestuur van het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.M.H. Rokebrand. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en aan de vereisten voldeden. Eiseres voerde aan dat de verzekeringsarts ten onrechte niet alle beperkingen had overgenomen en dat de medische beoordeling niet correct was. De rechtbank concludeerde echter dat de verzekeringsarts zijn bevindingen voldoende had gemotiveerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was en verklaarde het beroep ongegrond. Wel werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres, omdat de wijziging in de functionele mogelijkhedenlijst niet voldoende begrijpelijk was gemotiveerd. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Aslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Procesverloop

In het besluit van 7 december 2020 heeft verweerder de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 27 april 2020 afgewezen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 16 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden.
1. Eiseres werkte als allround kapster voor gemiddeld 37,93 uur per week. Op 1 mei 2017 heeft eiseres zich ziekgemeld wegens fysieke klachten. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd heeft eiseres de aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Verweerder heeft de (voormalig) werkgever een loonsanctie opgelegd tot 27 april 2020, omdat niet is voldaan aan de re-integratieverplichtingen. Verweerder heeft daarna de aanvraag afgewezen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In het bestreden besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functionele mogelijkhedenlijst (FML) en de arbeidskundige bezwaar en beroep geduide functies aangepast. Het percentage van arbeidsongeschiktheid is gestegen, maar blijft onder de 35%. Aan de besluiten liggen verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten ten grondslag.
Beoordelingskader
2. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) mag het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
1. zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
2. bevatten geen tegenstrijdigheden;
3. zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren - en zo nodig aannemelijk te maken - dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.

Het oordeel van de rechtbank

3. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 juni 2021 ten onrechte is uitgegaan van de onderzoeksbevindingen van de hoorzitting d.d. 26 mei 2021 in plaats van eiseres medische situatie ten tijde van de datum in geding (27 april 2020).
4. Uit het rapport van 24 juni 2021 volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er van bewust is dat het onderzoek een jaar na de datum in geding plaatsvindt. [1] De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom nadrukkelijk de onderzoeksgegevens van de primaire verzekeringsarts bij haar beoordeling betrokken. Gebeurtenissen die na de datum in geding hebben plaatsgevonden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in de beoordeling betrokken. De rechtbank ziet in het rapport van 24 juni 2021 geen aanknopingspunten dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van de medische situatie ten tijde van het onderzoek in mei 2021 in plaats van de datum in geding. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
5. Verder voert eiseres aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte beperkingen niet heeft overgenomen uit de beoordeling van de primaire verzekeringsarts. Eiseres meent dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep minder beperkingen heeft aangenomen op basis van het onderzoek dat een jaar na de datum in geding heeft plaatsgevonden.
6. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inderdaad minder beperkingen heeft aangenomen dan de primaire verzekeringsarts. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit ten onrechte heeft gedaan. Zoals overwogen onder 4., heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar onderzoekbevindingen gebaseerd op de medische situatie van eiseres ten tijde van de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 juni 2021 per beperking zorgvuldig gemotiveerd waarom zij afwijkt van de beoordeling van de primaire verzekeringsarts. De rechtbank kan deze uitleg volgen. De rechtbank wijst er op dat het in de bezwaarfase aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is om opnieuw naar de medische situatie van eiseres ten tijde van de datum in geding te kijken. Dit kan er toe leiden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer of minder beperkingen aanneemt dan de primaire verzekeringsarts. Eiseres heeft tegen de uitleg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarom bepaalde beperkingen niet zijn overgenomen inhoudelijk niets aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Depressie en deadlines en productiepieken
7. Eiseres voert aan dat ten onrechte geen beperking is aangenomen voor deadlines en productiepieken. Eiseres wijst op de Basisinformatie CBBS, waaruit volgens eiseres volgt dat een depressie gepaard gaat met een verminderd vermogen om geconfronteerd te worden met het onherroepelijke van een deadline en die adequaat te hanteren. Volgens eiseres maakt deze beperking haar ongeschikt voor de functie textielproductenmaker.
8. In de rapporten van 24 juni 2021 en 11 januari 2022 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een beperking voor deadlines en productiepieken niet aan de orde is. In het beschreven psychische onderzoek ten tijde van de datum in geding en in de hoorzitting van 26 mei 2021 werden geen afwijkingen bij eiseres geconstateerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet daarin aanleiding om af te wijken van de door de GGZ gestelde diagnose.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd waarom zij afwijkt van de door de GGZ gestelde diagnose depressieve stoornis met matig ernstige tot ernstige klachten. Op pagina acht in het rapport van 24 juni 2021 stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat door de verscheidene inconsistenties in de presentatie en de anamnese er moeilijk een inschatting is te maken van de aard en ernst van de depressieve stoornis. De rechtbank begrijpt niet waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep afwijkt van de beoordeling van de GGZ en concludeert dat er ‘daarom zal worden uitgegaan van lichte tot matig ernstige klachten’, terwijl ze op basis van haar eigen onderzoek stelt dat ze moeilijk een inschatting kan maken van de ernst van de depressieve stoornis. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit motiveringsgebrek te passeren. [2] De geselecteerde functies zouden namelijk niet vervallen als er alsnog een beperking ten aanzien van deadlines en productiepieken zou worden aangenomen vanwege een matig ernstige tot ernstige depressieve stoornis. De geselecteerde functies hebben namelijk geen signalering op die punten. Eiseres is dus niet benadeeld door dit motiveringsgebrek.
Verhoogd persoonlijk risico
10. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte de beperkingen ten aanzien van het verhoogd persoonlijk risico heeft afgezwakt. Verder meent eiseres dat zij aanvullend beperkt is vanwege de diabetes mellitus en de medicatie die ze gebruikt. Eiseres wijst op de Basisinformatie CBBS, waarin staat dat het gevaar voor persoonlijk risico onder andere betrekking heeft op verminderde herstelkansen na een verwonding zoals bij diabetes mellitus.
11. De rechtbank overweegt het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt in het rapport van 11 januari 2022 uit dat de toegekende beperking niet is afgezwakt, maar slechts anders - minder specifiek – is verwoord door het ‘gevaarlijke situaties’ te noemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen ‘werken op hoogtes’ en ‘werken op open water’ als gevaarlijke situaties worden gekenmerkt. De verzekeringsarts heeft dus wel degelijk de beperkingen overgenomen die de primaire verzekeringsarts ten aanzien van het verhoogd persoonlijk risico heeft toegekend. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding hoeven te zien om vanwege de diabetes mellitus of het medicatiegebruik aanvullende beperkingen aan te nemen voor een verhoogd persoonlijk risico voor het werken met gereedschap of voorwerpen met een verwondingsrisico zoals naalden of mesjes. Uit de uitspraak van 13 maart 2019 van de CRvB [3] volgt dat diabetes mellitus niet automatisch leidt tot een beperking voor het werken met machines of gereedschap. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deugdelijk toegelicht dat eiseres niet kan werken in situaties waarbij er significant letsel kan optreden. Het prikken met een naald of kleine snijwondjes vallen niet onder significant letsel en er kan nauwelijks van herstel worden gesproken. Verder concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een dergelijke beperking zich niet verenigd met het feit dat diabetici zichzelf meermaals per dag moeten prikken om de bloedglucosewaarden te bepalen en om insuline te injecteren. De rechtbank vindt deze conclusie niet onbegrijpelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Duurbeperking en avonddiensten
13. Eiseres voert verder aan dat een duurbeperking én een beperking voor avonddiensten moeten worden toegekend vanwege haar slaapproblemen. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de brief van 15 december 2020 van GGZ Centraal.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in de rapporten van 24 juni 2021 en 11 januari 2022 dat er geen medische indicatie is voor een duurbeperking of een beperking voor avonddiensten vanwege slaapproblemen. Eiseres heeft een inadequate slaaphygiëne, omdat ze overdag in het donker zit en frequent veel alcohol drinkt. Ook heeft eiseres een passieve daginvulling en een onregelmatig eetpatroon. Regelmatige werktijden, een actievere daginvulling, minder alcoholgebruik, een regelmatig eetpatroon en blootstelling aan daglicht kunnen (in)direct bijdragen aan een betere slaapkwaliteit. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ook bij avonddiensten een normaal dag-nachtritme te hanteren.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert verder in het rapport van 11 januari 2022 dat er een medische indicatie is om een beperking voor wisselende diensten toe te kennen, vanwege de diabetes mellitus. Deze beperking is alsnog in de functionele mogelijkhedenlijst opgenomen. Omdat dit pas in beroep is gedaan, was het bestreden besluit ook op dit punt gebrekkig. De geselecteerde functies hebben echter ook op dit punt geen signalering. Eiseres is dus ook door dit gebrek niet benadeeld. Dit gebrek kan daarom eveneens worden gepasseerd.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen de verzekeringsarts bezwaar en beroep een duurbeperking en/of beperking voor avonddiensten had moeten toekennen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat er geen medische grondslag is om deze aanvullende beperkingen toe te wijzen. De rechtbank kan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Het is de specifieke deskundigheid van verzekeringsartsen om op basis van de beschikbare medische informatie de objectiveerbare beperkingen en belastbaarheid vast te stellen. [4] Eiseres heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die leidt tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts. Uit de brief van 15 december 2020 kan niet worden afgeleid dat eiseres minder belastbaar is vanwege haar slaapproblemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
Toepassing Schattingsbesluit
17. Eiseres voert aan dat de arbeidskundige schatting in de rapportage van 30 mei 2021 niet voldoet aan artikel 9, sub a, van het Schattingsbesluit. Volgens eiseres had de functie textielproductenmaker aan de schatting ten grondslag gelegd moeten worden in plaats van de functie productiemedewerker, omdat met de eerstgenoemde functie per uur dan wel week dan wel maand meer verdiend kan worden.
18. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB dwingt de tekst van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten niet tot selectie van de drie functies die ieder voor zich de hoogste loonwaarde vertegenwoordigen, maar tot een selectie van functies die, zo nodig met verdiscontering van de reductiefactor, resulteert in een zo groot mogelijke resterende verdiencapaciteit per uur. [5]
19. De reductiefactor zorgt ervoor dat als de urenomvang van de geduide functies kleiner is dan de urenomvang van de maatgevende arbeid (in dit geval 37,93 uur per week), met dat verschil rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de resterende verdiencapaciteit. De werkwijze daarbij is dat het mediane uurloon [6] van de geduide functies wordt vermenigvuldigd met een breuk, waarbij de teller wordt bepaald door de urenomvang van die geduide functies en de noemer door de urenomvang van de maatgevende arbeid. [7] Een lagere teller leidt dan dus tot een lagere verdiencapaciteit. De functie textielproductenmaker heeft een urenomvang van 34, terwijl de drie geduide functies een urenomvang van 38 of hoger hebben. Als de functie textielproductenmaker tot de selectie van functies zou behoren, zou de resterende verdiencapaciteit vanwege de verdiscontering van de reductiefactor lager zijn dan de verdiencapaciteit van de drie geduide functies. De beroepsgrond slaagt niet.
Textielproductenmaker als passende functie
21. Volgens eiseres is de functie textielproductenmaker niet passend, omdat er wekelijks deadlines voorkomen in verband moet spoedleveringen aan klanten. Daarnaast wordt volgens eiseres de belastbaarheid overschreden als gevolg van een verhoogd persoonlijk risico vanwege de diabetes mellitus. Ook om die reden is de functie textielproductenmaker volgens eiseres niet passend.
22. Zoals hiervoor overwogen is de functie textielproductenmaker terecht niet aan de schatting ten grondslag gelegd. De gronden tegen deze functie hoeven daarom niet besproken te worden.

Conclusie

24. Het Uwv heeft terecht eiseres aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep is ongegrond.
25. Omdat het Uwv in beroep de functionele mogelijkhedenlijst heeft gewijzigd [8] en niet voldoende begrijpelijk is gemotiveerd waarom is afgeweken van de diagnose van de behandeld sector [9] , ziet de rechtbank aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 5 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld p. 8 van het rapport van 24 juni 2021.
2.Op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:704.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:190.
6.Zie artikel 10, eerste lid, sub b van het Schattingsbesluit.
7.Zie artikel 2, eerste lid van de Beleidsregel uurloonschatting 2008.
8.Zie overweging 20.
9.Zie overweging 9.