ECLI:NL:RBMNE:2022:5813

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
UTR 22/4738- T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake terugbetaling lening inburgering en onderscheid verblijfsvergunningen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 15 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid behandeld. Eiseres is verplicht om haar lening in het kader van inburgering terug te betalen, een besluit dat door de minister op 17 juni 2022 is genomen en op 25 augustus 2022 is bevestigd. De minister stelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor kwijtschelding van de lening omdat zij geen verblijfsvergunning asiel heeft en ook geen familielid is van iemand met een dergelijke vergunning. Eiseres betwist dit en voert aan dat de minister geen onderscheid mag maken tussen vreemdelingen op basis van hun verblijfsvergunning. Tevens stelt zij dat zij op 23 mei 2022 ontheven is van haar inburgeringsplicht, waardoor terugbetaling niet evenredig zou zijn.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister onderscheid mag maken tussen vreemdelingen met verschillende verblijfsvergunningen, zoals eerder is geoordeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Echter, de rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de terugbetaling van de lening evenredig is, vooral gezien het feit dat eiseres ontheven is van haar inburgeringsplicht. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

De rechtbank benadrukt dat de minister binnen twee weken na verzending van het proces-verbaal moet aangeven of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Indien de minister dit doet, krijgt hij zes weken de tijd om dit te doen, waarna eiseres vier weken heeft om te reageren. De rechtbank zal vervolgens zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4738
proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] (eiseres)

(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman),
en

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister)

(gemachtigde: mr. P. Slagter).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister, inhoudende dat eiseres haar lening in het kader van de inburgering moet terugbetalen. De minister heeft hiertoe besloten op 17 juni 2022. Met het bestreden besluit van 25 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dit besluit gebleven. Volgens de minister komt zij niet in aanmerking voor kwijtschelding van de lening omdat zij geen verblijfsvergunning asiel heeft of familielid is van een vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel. Daarnaast is het volgens de minister niet onevenredig dat eiseres de lening moet terugbetalen.
Eiseres is het niet eens met het besluit. Zij voert aan dat de minister bij de beoordeling geen onderscheid mag maken tussen vreemdelingen op grond van hun verblijfsvergunning. Bovendien is zij op 23 mei 2022 ontheven van haar inburgeringsplicht en is het daarom niet evenredig als zij haar lening zou moeten terugbetalen.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 15 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt de minister op binnen twee weken na verzending van dit proces-verbaal aan de rechtbank mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van dit proces-verbaal het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.

Beoordeling door de rechtbank

Onderscheid verblijfsvergunning asiel en regulier
1. De minister heeft bij de beoordeling van de vraag of iemand voor kwijtschelding van de lening in aanmerking komt, onderscheid mogen maken tussen vreemdelingen met verschillende verblijfsvergunningen. In het Besluit inburgering [1] is bepaald dat één van de voorwaarden voor kwijtschelding van de lening is dat de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel heeft of een verblijfsvergunning regulier met de beperking dat hij verblijft bij een familie- of gezinslid met een verblijfsvergunning asiel. [2] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft eerder geoordeeld dat dit onderscheid bij de beoordeling of iemand voor kwijtschelding van de lening in aanmerking komt, gemaakt mag worden. [3]
2. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding om van deze uitspraak van de Afdeling af te wijken. De Afdeling heeft in haar uitspraak namelijk uitvoerig gemotiveerd waarom het onderscheid gemaakt mag worden. Die motivering kan de rechtbank volgen. Bovendien speelde in die zaak vergelijkbare omstandigheden als in deze zaak. Zo ging het namelijk ook om een vreemdeling die, net als eiseres, een reguliere verblijfsvergunning had in verband met het kinderpardon. De Afdeling heeft deze omstandigheid dus ook bewust meegenomen in de beoordeling. Dat er daarnaast ook voor mensen met een verblijfsvergunning asiel nog meer voorwaarden gelden, zoals bijvoorbeeld het voldoen aan de inburgeringsplicht binnen een bepaalde termijn, maakt dit niet anders. Het blijft immers staan dat één van de voorwaarden is dat de vreemdeling een specifieke vergunning moet hebben. De rechtbank volgt eiseres dus niet op dit punt.
Evenredigheidstoets
3. De rechtbank is wel van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het moeten terugbetalen van de lening evenredig is. Verschillende rechtbanken en recent de Afdeling hebben geoordeeld dat er bij het besluit over de terugbetaling van een voor inburgering verstrekte lening een evenredigheidstoets moet worden gedaan. [4] Die toets houdt in dat de minister beziet of de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn voor de belanghebbende in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. In dat verband moet worden gekeken naar de individuele situatie van die belanghebbende en moet onder andere worden betrokken of iemand van de inburgeringsplicht is ontheven. Als terugbetaling van de (volledige) lening onevenredig is, moet de minister afzien van het opleggen van de terugbetalingsverplichting of het terug te betalen bedrag van de lening verminderen.
4. In het bestreden besluit heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat het moeten terugbetalen van de lening niet onevenredig is, omdat eiseres verantwoordelijk is voor het voldoen aan haar inburgeringsplicht en zij daarvoor zelf de kosten dient te dragen. Dat eiseres is ontheven van de inburgeringsplicht maakt dit niet anders. De rechtbank vindt dit onvoldoende motivering, omdat hieruit niet blijkt hoe de minister de individuele situatie van eiseres heeft betrokken en waarom het feit dat eiseres is ontheven van de inburgeringsplicht niet leidt tot een vermindering of tot nihilstelling van het terug te betalen bedrag. Ook op zitting is dit niet duidelijk geworden. Dat eiseres kan verzoeken een draagkrachtmeting te doen, zoals door de minister op de zitting gezegd, is onvoldoende. Dit is namelijk pas een stap die later komt. Daarvòòr moet nog de vraag worden beantwoord wat de hoogte van de schuld is en of het evenredig is dat eiseres dit moet terugbetalen.
5. Gelet op het voorgaande is er sprake van een motiveringsgebrek en is het besluit dus in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding de minister in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen en doet daarom tussenuitspraak. [5] Dit herstellen kan met een aanvullende motivering of met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De minister moet zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken na verzending van het proces-verbaal aan de rechtbank laten weten of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de minister hier gebruik van wil maken krijgt hij zes weken de tijd om het gebrek te herstellen. Die termijn van zes weken gaat in op de dag van verzending van het proces-verbaal. Vervolgens krijgt eiseres vier weken de tijd te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zoals deze gold voor 1 januari 2022.
2.Artikel 4.13, derde lid.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2880).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2021 (ECLI:NL:RBROT:202113217) en 18 maart 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:2050) en de uitspraak van deze rechtbank van 12 september 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:3631). Zie daarnaast de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3291).
5.Artikel 8:51a, eerste lid, en artikel 8:80a van de Awb.