In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 15 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid behandeld. Eiseres is verplicht om haar lening in het kader van inburgering terug te betalen, een besluit dat door de minister op 17 juni 2022 is genomen en op 25 augustus 2022 is bevestigd. De minister stelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor kwijtschelding van de lening omdat zij geen verblijfsvergunning asiel heeft en ook geen familielid is van iemand met een dergelijke vergunning. Eiseres betwist dit en voert aan dat de minister geen onderscheid mag maken tussen vreemdelingen op basis van hun verblijfsvergunning. Tevens stelt zij dat zij op 23 mei 2022 ontheven is van haar inburgeringsplicht, waardoor terugbetaling niet evenredig zou zijn.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister onderscheid mag maken tussen vreemdelingen met verschillende verblijfsvergunningen, zoals eerder is geoordeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Echter, de rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de terugbetaling van de lening evenredig is, vooral gezien het feit dat eiseres ontheven is van haar inburgeringsplicht. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.
De rechtbank benadrukt dat de minister binnen twee weken na verzending van het proces-verbaal moet aangeven of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Indien de minister dit doet, krijgt hij zes weken de tijd om dit te doen, waarna eiseres vier weken heeft om te reageren. De rechtbank zal vervolgens zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.