Overwegingen
1. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Om een voorlopige voorziening te treffen, moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en daarna moet zij een eigen belangenafweging maken. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat is de aanleiding voor de woningsluiting?
2. Verzoekster huurt de woning van stichting Portaal. Door de politie is in november 2021 een onderzoek gestart naar handel in verdovende middelen in Utrecht. In dat kader is de partner van verzoekster op 3 november 2021 aangehouden als verdachte van handel in verdovende middelen. Uit het onderzoek naar de partner van verzoekster kwam naar voren dat hij vaak verbleef op het woonadres van verzoekster en dat hij voor de handel in verdovende middelen gebruik maakte van een bromfiets die op naam van verzoekster stond. Daarom is de politie vervolgens op dezelfde dag de woning van verzoekster binnengetreden. Uit de bestuurlijke rapportage van 14 november 2021, die als gevolg daarvan is opgemaakt, blijkt dat in de woning het volgende is aangetroffen:
-wit poeder tussen bruine koffiefilters op de eetkamertafel;
-wit poeder in een bruin koffiefilter in een plastic beker met vloeistof onderin op het aanrecht in de keuken;
-een zakje met vermoedelijk een gebruikershoeveelheid hennep in een kast in de woonkamer;
-een plastic beker met verschillende kleuren plastic verpakkingsmiddel.
3. Deze goederen zijn in beslag genomen. Uit onderzoek is gebleken dat het witte poeder in totaal 6,41 gram cocaïne betrof. De vermoedelijke gebruikershoeveelheid hennep is niet onderzocht. Tijdens het onderzoek op 3 november 2021 werd de politie verder aangesproken door twee omwonenden waarin zij aangaven zorgen te hebben over de situatie in de straat. Gelet op de aangetroffen situatie achtte de politie het aannemelijk dat de woning van verzoekster werd gebruikt voor het bereiden, verpakken en verkopen van verdovende middelen ten behoeve van de handel hierin. Verzoekster heeft op 3 november en op 7 november 2021 een verklaring tegenover de politie afgelegd en haar partner op 4 november 2021.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aannemelijk is dat sprake is van drugshandel vanuit de woning van verzoekster. Daarnaast is sprake van overlast, gelet op de verklaringen van de omwonenden. Verweerder wil de openbare orde herstellen en heeft daarom het besluit tot sluiting genomen. Dit mag hij doen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, in samenhang bezien met de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet, gemeente Utrecht (het beleid).
5. Verzoekster voert hiertegen aan dat de woningsluiting een schending is van haar recht op eerbieding van haar privéleven en familie- en gezinsleven, zoals volgt uit artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, die niet in verhouding staat tot de aard en ernst van de overtreden norm. Daarbij is het volgende van belang. Er is sprake van een eerste overtreding, waardoor verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing. De situatie van verzoekster kan bovendien niet worden aangemerkt als een ernstig geval die sluiting van de woning rechtvaardigt zonder voorafgaande waarschuwing, aangezien uit het politieonderzoek niet volgt dat de partner van verzoekster heeft gehandeld in verdovende middelen vanuit of direct rondom de woning en dat ook niet blijkt van een in georganiseerd verband handelen in verdovende middelen.Ook uit de door verweerder in het besluit vermelde indicatoren volgt niet dat in de situatie van verzoekster sprake is van een ernstige situatie. Daarbij is van belang dat verzoekster geen wetenschap had van de aangetroffen middelen noch betrokkenheid had bij de aangetroffen middelen. De partner van verzoekster is verantwoordelijk voor de in de woning aangetroffen middelen. Verzoekster is ook nooit als verdachte aangemerkt. Toen verzoekster de woning verliet op 3 november 2021 lag er op dat moment nog niks op de eetkamertafel en verzoekster was niet op de hoogte van de aanwezigheid van middelen onderin op het aanrecht in de keuken. Verzoekster betwist verder niet dat haar partner gebruik heeft gemaakt van haar brommer, maar wel dat zij wist dat hij daarmee handelde in verdovende middelen. Bovendien volgt uit de verklaringen van buurtbewoners alleen dat in de straat zou worden gehandeld in verdovende middelen terwijl onduidelijk is waarop dit is gebaseerd en uit die verklaringen volgt weliswaar dat het druk is bij de woning, maar niet dat daarbij verdovende middelen worden genoemd. In de bestuurlijke rapportage is dus niet onderbouwd dat er vanuit en/of rondom de woning van verzoekster is gehandeld in verdovende middelen en dat verzoekster hiervan wetenschap heeft gehad. Dat zij verklaard heeft dat zij wist dat haar vriend met foute gasten omging en dat er weleens mensen aan de deur kwamen is onvoldoende om de sluiting op te baseren. De woningsluiting heeft voor verzoekster bovendien onevenredige gevolgen omdat zij niet over vervangende woonruimte beschikt. Verzoekster verwijst in dit verband naar een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).Verweerder heeft ten onrechte nagelaten te informeren naar de mogelijkheden van verzoekster voor vervangende huisvesting.
Oordeel voorzieningenrechter
6. De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat verweerder de bevoegdheid heeft om de woning te sluiten. Tussen partijen is dit namelijk niet in geschil. De vraag is dan of de gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
7. Volgens het in dit geval door verweerder vastgestelde beleid is het uitgangspunt dat bij een eerste overtreding van de Opiumwet in een woning een waarschuwing wordt gegeven, tenzij sprake is van een ernstige situatie. In de uitspraak van 24 mei 2017heeft de ABRvS dit beleid niet onredelijk geacht. Daarbij heeft zij overwogen dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs kan worden aangemerkt als een ernstig geval dat bij een eerste overtreding sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet rechtvaardigt.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat de hoeveelheid harddrugs die in de woning van verzoekster is aangetroffen moet worden aangemerkt als een handelshoeveelheid. Verzoekster heeft de aanwezigheid hiervan in de woning niet betwist. Dit betekent dat volgens het beleid sprake is van een ernstige situatie. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het beleid zoals dat door verweerder is opgesteld heeft verweerder dan in beginsel de bevoegdheid om de woning te sluiten zonder eerst een waarschuwing te geven. Persoonlijke verwijtbaarheid is volgens de gangbare jurisprudentie niet vereist voor toepassing van dit artikel. Het is dus in dit kader niet relevant of verzoekster enig verwijt kan worden gemaakt dan wel of zij op de hoogte was van de aanwezigheid van de harddrugs.
9. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt verweerder overeenkomstig het beleid, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben. die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In dat verband moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat verband is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Vervolgens moeten onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen. Dit is overwogen in de jurisprudentie van de ABRvS.
Is de sluiting van de woning noodzakelijk?
10. De voorzieningenrechter acht het gelet op de feiten en omstandigheden aannemelijk dat verzoekster niet betrokken is geweest bij de in de woning aangetroffen middelen en de handel in verdovende middelen door haar partner. Daarbij vindt de voorzieningenrechter van belang dat de politie, nadat de partner van verzoekster op straat was aangehouden als verdachte van handel in verdovende middelen, direct voor onderzoek naar de woning van verzoekster is gegaan, deze heeft betreden en verzoekster daar toen niet aanwezig was. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat toen zij bij de woning was aangekomen haar door de politie was medegedeeld dat de aangetroffen verdovende middelen in de woning vers waren bereid. Verder vindt de voorzieningenrechter van belang dat wat is aangetroffen (met uitzondering van de vermoedelijke softdrugs) openlijk op de eetkamertafel en het aanrecht in de woning lag en niet weggestopt of verstopt. Voorgaande omstandigheden in onderlinge samenhang bezien geven een aanwijzing voor de mogelijkheid dat de partner van verzoekster voor zijn activiteiten gebruik heeft gemaakt van haar afwezigheid en dus dat verzoekster niet betrokken was of op de hoogte was van zijn activiteiten. Verweerder heeft aldus naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd dat verzoekster wel op de hoogte was.
11. Dit neemt echter niet weg dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster als huurder van de woning verantwoordelijk is voor wat zich in de woning plaatsvindt.Zij had dus de verantwoordelijkheid om op te letten wat er in de woning gebeurde. Dit is temeer het geval nu zij zelf heeft verklaard dat haar partner met foute gasten omging, zij wist dat hij in het verleden wel met drugs bezig was en nu uit de overige informatie is gebleken dat er veel aanloop was naar de woning. Daarnaast is de sluiting een herstelsanctie die betrekking heeft op de woning en slechts in mindere mate op de bij de drugshandel betrokken personen
12. Verder vindt de voorzieningenrechter van belang dat ter zitting desgevraagd is verklaard dat de partner van verzoekster de sleutel van de woning heeft terwijl hij daar niet voortdurend verblijft. De partner is een half uur voor het binnentreden door de politie in de woning op straat aangetroffen met drugs in zijn bezit. Vastgesteld is dat hij bij zijn handel in verdovende middelen gebruik maakte van de scooter van verzoekster. De cocaïne die in de woning was aangetroffen was vers bereid, heeft verzoekster ter zitting verklaard en verzoekster stelt dat dit er niet lag toen zij de woning verliet. Dit zijn aanwijzingen dat de partner van verzoekster zijn handel verrichte vanuit de woning van verzoekster. Daarnaast staat vast dat de aangetroffen drugs een handelshoeveelheid drugs betreft, waardoor op grond van gangbare jurisprudentie mag worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel en dat dit op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert. Het verpakkingsmateriaal dat in de woning is gevonden is hiervoor ook een aanwijzing.
13. Daarnaast heeft verweerder de verklaringen van buurtbewoners kunnen betrekken bij de beoordeling of de sluiting van de woning noodzakelijk is. In de eerste verklaring is verklaard dat er voor de deur van de woning van verzoekster wordt gedeald, dat er veel ruzie is daar en dat er steeds allemaal scooters zijn en dat het speelt vanaf dat verzoekster er woont. In de tweede verklaring staat dat er altijd drukte is met allemaal auto’s voor de deur en dat er veel overlast is en dat die vrouw overal wel van weet. De verklaringen komen in grote lijnen overeen en wijzen in dezelfde richting. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat er weliswaar sprake is van tijdsverloop tussen de huiszoeking en de besluitvorming door verweerder, waarin zich geen nieuwe voorvallen hebben plaatsgevonden, maar dat dit niet afdoet aan de noodzaak van de sluiting om de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen en de ‘loop’ naar het pand eruit te halen. In dit verband acht de voorzieningenrechter verder van belang dat niet is gebleken dat de relatie met de partner van verzoekster, die is veroordeeld voor drugshandel en inmiddels weer op vrije voeten is, is verbroken en dus niet kan worden vastgesteld dat hij zich niet meer naar de woning zal begeven. Voorts heeft verweerder volgens het beleid kunnen betrekken dat de partner van verzoekster in 2018 is veroordeeld voor het bezit van harddrugs. De voorzieningenrechter vindt tevens van belang dat ter zitting onbestreden is gesteld dat de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt. Verweerder heeft op grond van het voorgaande naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kunnen vinden dat er sprake is van een ernstige situatie die sluiting van de woning noodzakelijk maakt.
Zijn de gevolgen van de sluiting evenredig?
14. De voorzieningenrechter acht in dit verband allereerst van belang dat verzoekster verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat zich afspeelt in haar woning (zie rechtsoverweging 10). Gelet daarop valt verzoekster wel degelijk een verwijt te maken. Daarnaast is inherent aan de sluiting van de woning dat verzoekster de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient verweerder te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. Daarnaast dient verweerder overwegingen te wijden aan de gevolgen voor de woonsituatie van verzoekster. Dit heeft verweerder ten onrechte niet, althans niet kenbaar gedaan, mede gelet op de e-mail van verzoekster met daarin een omschrijving van haar persoonlijke omstandigheden die bij de zienswijze is meegestuurd. Dit maakt echter niet dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dit omdat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat er binnen de gemeente voorzieningen zijn waar verzoekster gebruik van zou kunnen maken en het daarnaast ook de eigen verantwoordelijkheid is van verzoekster om vervangende woonruimte te vinden. Bovendien is ook niet gebleken dat verzoekster geen vervangende woonruimte kan vinden dan wel nergens terecht kan. Verzoekster heeft dit standpunt niet nader onderbouwd. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerder verzoekster alsnog (nader) zal informeren hierover ten tijde van de hoorzitting. Verder is van belang dat de woningsluiting voor drie maanden is en dus van relatief gezien beperkte duur en dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat hij navraag heeft gedaan bij de woningstichting en dat hij had begrepen dat er geen besluit wordt genomen om de huur op te zeggen. Verzoekster heeft ter zitting ook verteld dat ontbinding van haar huurcontract door de woningstichting niet aan de orde is, wat betekent dat zij terug zou kunnen naar de woning na afloop van de woningsluiting. Dat zij financieel niet in staat is om gedurende drie maanden vervangende woonruimte te betrekken - zoals ter zitting desgevraagd is verklaard - heeft zij niet, althans onvoldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de sluiting van de woning evenredig kunnen vinden ondanks het gebrek dat in het besluit op bezwaar hersteld moet worden. Verweerder had dan ook niet hoeven volstaan met het geven van een waarschuwing.
15. Verweerder heeft in de door verzoekster aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de sluiting. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen. Gelet op het voorgaande weegt het belang van verweerder bij bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde zwaarder dan het belang van verzoekster om in haar woning te kunnen blijven en bestaat er geen aanleiding om een voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.