ECLI:NL:RBMNE:2023:1153

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
23/794 & 23/795
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening tegen invorderingsbeschikking wegens overtreding geluidsnormen Activiteitenbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 maart 2023 uitspraak gedaan op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een sportschool exploiteert in Rhenen. Verzoekster had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege overtreding van de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het college van burgemeester en wethouders van Rhenen had vastgesteld dat verzoekster zich niet aan deze last had gehouden en had een dwangsom van € 10.000,- verbeurd. Verzoekster heeft tegen de invordering van deze dwangsom bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting heeft verzoekster aangevoerd dat de last onder dwangsom alleen betrekking had op de noordzijde van haar sportschool, terwijl de overtreding aan de zuidzijde was geconstateerd. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de last onder dwangsom betrekking had op het gehele perceel en dat verzoekster niet had voldaan aan de opgelegde voorwaarden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de geluidsmeting aan de zuidzijde van de sportschool een overschrijding van de geluidsnormen aantoonde, wat leidde tot de conclusie dat de dwangsom terecht was verbeurd.

Verzoekster heeft ook aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren, zoals de getroffen maatregelen en haar financiële situatie, die zouden moeten leiden tot een afzien van invordering. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van invordering af te zien. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de invordering van de dwangsom door het college kon doorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/794 & 23/795
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 maart 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. D.J.M. Konings),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen

(gemachtigde: mr. R. van Haaren).

Inleiding

Verzoekster exploiteert een sportschool aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Op 29 oktober 2020 heeft het college, naar aanleiding van een klacht, aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze last onder dwangsom is opgelegd naar aanleiding van een voorafgaande geluidsmeting. In de last onder dwangsom is aan verzoekster gelast om de overtreding van het Activiteitenbesluit per direct te beëindigen. Doet verzoekster dit niet, dan verbeurt zij een dwangsom van € 10.000,- per overtreding, met een maximum van € 20.000,-.
Tegen deze last onder dwangsom heeft verzoekster geen bezwaar ingediend.
Naar aanleiding van een nieuwe klacht heeft het college opnieuw een controle uitgevoerd. Tijdens deze controle is gebleken dat verzoekster zich niet aan de last onder dwangsom heeft gehouden. Volgens het college heeft verzoekster een dwangsom van € 10.000,- verbeurd. In het besluit van 6 september 2022 (het primaire besluit) is het college overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsom.
Het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit is ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 11 januari 2023. Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen en het bestreden besluit te schorsen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op de zitting van 3 maart 2023. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] , bijgestaan door haar gemachtigde. Ook de gemachtigde van het college is verschenen.

Overwegingen

Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Het bestreden besluit
Aan verzoekster is in de last onder dwangsom gelast om de overtreding van artikel 2.17, eerste lid en onder a, van het Activiteitenbesluit te beëindigen en blijvend beëindigd te houden. In dit artikel staat dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op een gevoelig gebouw in de avonduren (19:00 – 23:00) niet meer dan 45 dB(a) mag bedragen.
Naar aanleiding van een klacht heeft het college op 30 mei 2022 een nieuwe geluidsmeting uitgevoerd. Tijdens deze geluidsmeting is geconstateerd dat het maximale toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avonduren is overschreden met 14 dB(A). Dat betekent volgens het college dat verzoekster niet heeft voldaan aan de last onder dwangsom en een dwangsom heeft verbeurd van € 10.000,-. In het primaire besluit is het college overgegaan tot invordering van de dwangsom.
4. Het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit is ongegrond verklaard. Volgens het college is de opgelegde last onder dwangsom voldoende duidelijk en had verzoekster moeten weten dat de last onder dwangsom betrekking heeft op het gehele perceel aan de [adres] en niet uitsluitend op de noordzijde van dat perceel. Dat betekent dat de dwangsom is verbeurd en het college de dwangsom kan invorderen. Het college ziet in het bezwaarschrift geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college af zou moeten zien van de invordering van de verbeurde dwangsom. Het primaire besluit wordt in stand gelaten.
Het geschil
5. Volgens verzoekster heeft zij de last niet overtreden. De last onder dwangsom heeft alleen betrekking op overschrijding van de geluidsnormen bij het noordelijke deel van de sportschool, daar waar de overtreding bij het opleggen van de last onder dwangsom is geconstateerd en waar de geluidsmeting in augustus 2020 is uitgevoerd. Tijdens de hercontrole is de geluidsmeting uitgevoerd aan de zuidzijde van de sportschool, terwijl de last onder dwangsom volgens verzoekster dus geen betrekking heeft op de zuidzijde. Er is volgens verzoekster daarom geen sprake van een nieuwe overtreding. Dat betekent dat zij ook geen dwangsom heeft verbeurd.
6. Mocht de voorzieningenrechter van oordeel zijn dat er wel sprake is van een nieuwe overtreding, dan stelt verzoekster zich op het standpunt dat er bijzondere omstandigheden zijn waardoor het college van invordering van de verbeurde dwangsom zou moeten afzien. Verzoekster heeft na de geconstateerde overtreding – en binnen de begunstigingstermijn – namelijk maatregelen getroffen aan de noordzijde van de sportschool om een nieuwe overtreding te voorkomen. Na de verbeuring heeft zij bovendien maatregelen getroffen aan de zuidzijde van het pand, zodat het doel van de last inmiddels bereikt is. Ook de financiële situatie van verzoekster is een bijzondere omstandigheid om af te zien van invordering van de verbeurde dwangsom. Verzoekster voert aan dat zij in grote financiële moeilijkheden komt als de dwangsom wordt ingevorderd.
Beoordelingskader
7. Volgens vaste rechtspraak [1] van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Een belanghebbende kan in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die zij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen.
Heeft verzoekster de last overtreden?
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de last onder dwangsom onherroepelijk is en dat de voorzieningenrechter daarom uitgaat van die last onder dwangsom. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat niet in geschil is dat in de geluidsmeting van 30 mei 2022 een overschrijding van 14 dB(A) van het maximale toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau is geconstateerd aan de zuidzijde van de sportschool van verzoekster. Evenmin is in geschil dat dit in strijd is met artikel 2.17, eerste lid en onder a, van het Activiteitenbesluit. De vraag die voorligt is of verzoekster met deze overschrijding de last onder dwangsom heeft overtreden. De voorzieningenrechter vindt van wel en overweegt hiertoe als volgt.
9. In de last onder dwangsom staat dat het maximale toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van artikel 2.17, eerste lid en onder, van het Activiteitenbesluit in de avonduren is overschreden. Daarom wordt aan verzoekster opgedragen om aan de volgende last te voldoen:
U dient dusdanige maatregelen te treffen op het perceel [adres] in [vestigingsplaats] , waardoor het overtreden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avonduren (19:00 – 23:00) wordt beëindigd en beëindigd blijft.
10. Uit die last blijkt niet dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen de noord- en zuidzijde van het perceel waar de sportschool staat. De last heeft betrekking op het gehele perceel. Dat betekent dat als ergens in de buurt van het perceel van verzoekster het maximale toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avonduren opnieuw door verzoekster wordt overschreden, verzoekster een dwangsom verbeurt. Dat de last onder dwangsom is opgelegd naar aanleiding van een klacht over de noordzijde van het perceel maakt dat niet anders. De klacht is namelijk niet de overtreding die geconstateerd is, maar is slechts de aanleiding geweest voor het college om te controleren of verzoekster zich aan de geluidsnormen hield. Het college heeft vervolgens geconstateerd dat dit niet het geval was en heeft verzoekster daarom in de last opgedragen deze geluidsnorm niet meer te overschrijden. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende zijden van het perceel: verzoekster mocht simpelweg de geluidsnormen in de avonduren niet meer overschrijden. Ook een overschrijding van de geluidsnormen aan de zuidzijde van de sportschool kan daarom leiden tot een verbeuring van de dwangsom.
11. Om dezelfde reden is het ook niet voldoende dat verzoekster binnen de begunstigingstermijn maatregelen heeft genomen om nieuwe klachten aan de noordzijde te voorkomen. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster zich als ondernemer in een woonwijk concentreert op het wegnemen van de klachten van omwonenden, maar dat was in een situatie als deze niet genoeg om aan de last te voldoen en verbeuring van een dwangsom te voorkomen. Verzoekster had adequate maatregelen moeten nemen om te voorkomen dat nogmaals de geluidsnormen zouden worden overtreden. In de last heeft het college verzoekster gewezen op de overtreding van artikel 2.17, eerste lid en onder a, van het Activiteitenbesluit. Verzoekster was dus al gewaarschuwd dat ze aan die geluidsnormen moest voldoen en kon dus niet volstaan met alleen het wegnemen van klachten aan de noordzijde.
12. Dat de geluidsnorm aan de zuidzijde van de sportschool op 30 mei 2022 is overschreden is niet in geschil en dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college terecht heeft geconstateerd dat er opnieuw sprake is van een overtreding en dat verzoekster een dwangsom heeft verbeurd. Dat levert het college een grondslag op om de verbeurde dwangsom in te vorderen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college moeten afzien van invordering van de dwangsom?
13. Verzoekster hebben er in dit verband op gewezen dat zij inmiddels ook maatregelen voor de zuidkant heeft genomen en dat het doel van de last daarmee bereikt is. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het voldoen aan de last na de begunstigingstermijn echter geen bijzondere omstandigheid als gevolg waarvan het college van invordering af had moeten zien. [2] Dat zou namelijk tot gevolg hebben dat wordt afgedaan aan de werking van de begunstigingstermijn en daarmee aan een adequate handhaving.
14. Dat verzoekster binnen de begunstigingstermijn maatregelen heeft getroffen om een nieuwe overtreding aan de noordzijde te voorkomen vindt de voorzieningenrechter ook geen bijzondere omstandigheid.. De getroffen maatregelen waren onvoldoende om een nieuwe overtreding te voorkomen. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster haar best heeft gedaan, maar dat is geen omstandigheid als gevolg waarvan het college van invordering af had moeten zien. [3]
15. Ook de financiële situatie van verzoekster vindt de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college af had moeten zien van invordering van de dwangsom. De hoogte van de dwangsom had verzoekster kunnen aanvechten bij het opleggen van de last onder dwangsom. [4] In deze procedure kan dat niet meer. In wat verzoekster aanvoert, ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het oordeel dat sprake is van een uitzonderlijk geval waardoor het college de hoogte van de dwangsom had moeten matigen of van invordering had moeten afzien.
16. Bij de invordering van de dwangsom hoeft niet gekeken te worden naar de financiële draagkracht van verzoekster, tenzij het evident is dat verzoekster de dwangsom niet kan betalen. [5] Uit de door verzoekster ingebrachte financiële stukken en de verklaring van de accountant volgt dat er financiële problemen zijn bij verzoekster. Uit de ingebrachte stukken blijkt echter niet dat er bij verzoekster geen mogelijkheid bestaat om de verbeurde dwangsom te betalen. Uit de stukken blijkt niet dat verzoekster de dwangsom evident niet zal kunnen betalen. Het college hoefde daarom geen rekening te houden met de financiële situatie van verzoekster. De beroepsgrond slaagt niet.
17. De voorzieningenrechter merkt in dat kader nog wel op het partijen vrij staat om een betalingsregeling te treffen waarbij rekening wordt gehouden met de financiële situatie van verzoekster.

Conclusie

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het verzoekster een dwangsom heeft verbeurd van € 10.000,- en dat het college bevoegd is om die verbeurde dwangsom in te vorderen.
19. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Volgens de uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:2019:466.
2.De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2472.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:623.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:713.
5.Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling. De rechtspraak wijst op de uitspraak van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2086.