ECLI:NL:RBMNE:2023:4798

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
9687615 EL 22-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht in effectenleasezaak tussen Dexia Nederland B.V. en gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 september 2023 uitspraak gedaan in een vordering van Dexia Nederland B.V. tegen een gedaagde in een effectenleasezaak. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij niets meer aan de gedaagde verschuldigd was met betrekking tot twee leaseovereenkomsten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelde dat Dexia niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat zij geen partij was bij de tweede overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat Dexia niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering met betrekking tot de tweede overeenkomst, maar dat zij wel aansprakelijk was voor de eerste overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de overeenkomst aan te gaan zonder de vereiste vergunning voor financieel advies. De gedaagde had schade geleden door de gemaakte kosten en de rechtbank oordeelde dat Dexia deze schade diende te vergoeden. De vordering van Dexia werd gedeeltelijk toegewezen, en Dexia werd veroordeeld in de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 9687615 EL 22-11
vonnis van de kantonrechter van 7 september 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 januari 2022 van Dexia, met producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] , met producties;
  • de conclusie van repliek van Dexia, met producties, tevens akte wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde] ;
Dexia heeft nog een stuk genaamd conclusie van dupliek in reconventie ingediend. Voor zover dat stuk niet een reactie is op de bij dupliek overgelegde producties, wordt dit buiten beschouwing gelaten.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[contractnummer 1]
29-02-2000
AEX Plus Effect met vooruitbetaling
240 mnd
€ 54.453,60
2.2.
De overeenkomst is geëindigd op 24 april 2006. Daarbij is een negatief resultaat van in totaal € 2.489,11 behaald, dat door [gedaagde] niet is voldaan.
2.3.
Daarnaast heeft [A] , de moeder van [gedaagde] die is overleden, de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
II.
[contractnummer 2]
29-02-2000
AEX Plus Effect met vooruitbetaling
240 mnd
€ 54.453,60
2.4.
Bij brief van 16 november 2021 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. [gedaagde] heeft hierop niet (inhoudelijk) gereageerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] , na betaling door [gedaagde] aan Dexia van een bedrag van € 1.043,99, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
2. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten, met rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .4.2. De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.

4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
Ten aanzien van de overeenkomst met nummer [contractnummer 2]
4.4.
[gedaagde] heeft allereerst aangevoerd dat Dexia op grond van artikel 125 lid 5 Rv niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. [gedaagde] is geen partij bij deze overeenkomst en Dexia heeft nagelaten om alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen, in dit geval de gezamenlijke erfgenamen van [A] , te dagvaarden.
Dexia stelt dat op grond van artikel 53 sub a Rv de dagvaarding is betekend op het laatst bekende adres van de overledene, alwaar een nabestaande van [A] in rechte lijn woont. [gedaagde] is immers een zoon van [A] . De dagvaarding is daarom ook ten aanzien van de erfgenamen van [A] rechtsgeldig uitgebracht, aldus Dexia. [gedaagde] betwist dat op het laatst bekende adres van de overledene een nabestaande in rechte lijn woonachtig was.
4.5.
Het verweer van [gedaagde] slaagt reeds omdat uit de dagvaarding in het geheel niet blijkt dat Dexia heeft beoogd de gezamenlijke erfgenamen van [A] te dagvaarden. Dexia zal dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Ten aanzien van de overeenkomst met nummer [contractnummer 1]
4.6.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.7.
[gedaagde] stelt dat nog niet te overzien is of er nog een vordering op Dexia resteert, omdat de jurisprudentie op een aantal onderwerpen nog niet is uitgekristalliseerd. Hij wenst de ontwikkelingen af te wachten. In elk geval meent hij nog een vordering te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999. Ook stelt [gedaagde] dat Dexia buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
4.8.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering behoort te volgen, dan wel de vordering slechts voorwaardelijk toewijsbaar is.
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.9.
[gedaagde] voert aan dat hij de komende ontwikkelingen in de jurisprudentie wil afwachten, zodat de vordering van Dexia niet toegewezen kan worden zolang nog geen beslissingen in hoogste instantie zijn gegeven. Dit verweer wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [gedaagde] gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van [gedaagde] .
4.10.
Met de door de Hoge Raad eerder gegeven maatstaven staat in de onderhavige zaken vast dat Dexia een onrechtmatige daad heeft gepleegd, dat de daardoor veroorzaakte schade, waarvoor Dexia in beginsel aansprakelijk is, moet worden vergoed en dat de eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW de verdeelsleutel geeft om die schade over partijen te verdelen. Dat de mogelijkheid van nieuwe ontwikkelingen in de jurisprudentie aanwezig is, vormt geen belemmering om op de voorgelegde geschilpunten te beslissen, nu die mogelijkheid ook op andere rechtsterreinen en in andere soorten zaken steeds aanwezig is.
verjaring4.11 Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.12.
[gedaagde] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.13.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept.
De door [gedaagde] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.14.
[gedaagde] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[gedaagde] heeft - op advies van de heer [B] , een adviseur van [onderneming] (hierna te noemen: adviseur) - een AEX Plus Effect overeenkomst met Bank Labouchere afgesloten. [gedaagde] werd ongevraagd telefonisch benaderd door de adviseur. De adviseur gaf aan dat hij een interessant product voor [gedaagde] had, dat belastingtechnisch in orde zou zijn. Er is een afspraak gemaakt voor een huisbezoek. Bij het huisbezoek waren zowel [gedaagde] als zijn moeder, wijlen mevrouw [A] aanwezig. [gedaagde] woonde destijds bij zijn moeder om voor haar te zorgen. Tijdens het huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en de wensen van [gedaagde] . [gedaagde] gaf aan dat hij graag een goede voorziening wilde treffen voor zijn oude dag en graag extra centjes wilde sparen voor de toekomst. Dit was volgens de adviseur te realiseren. Om de wensen van [gedaagde] te kunnen realiseren, adviseerde de adviseur [gedaagde] om een AEX Plus Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. De adviseur vroeg aan [gedaagde] of hij NLG 24.000,- zou kunnen missen, waarop [gedaagde] aangaf dat hij op dat moment een bedrag van NLG 24.000 wel van zijn spaargeld zou kunnen aanwenden om zijn wensen te kunnen verwezenlijken. Het AEX Plus Effect product zou een hoog rendement op zijn vermogen opleveren, aldus de adviseur. Om dit voor [gedaagde] te visualiseren maakte de adviseur aantekeningen op een kladpapier en toonde de adviseur een voorbeeld met historische behaalde resultaten van het onderhavige product. Het AEX Plus Effect product zou een goed, waterdicht, product zijn en het product zou jaren goede resultaten hebben opgeleverd, aldus de adviseur. De adviseur heeft [gedaagde] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s en de daadwerkelijke constructie van het AEX Plus Effect product. Zo heeft hij er niet op gewezen dat er belegd ging worden met geleend geld en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenleasecontract. [gedaagde] heeft het advies van de adviseur, met vol vertrouwen in zijn deskundigheid terzake, opgevolgd en heeft zodoende een AEX Plus Effect product van Bank Labouchere afgesloten. Het aanvraagformulier is door de adviseur ingevuld, waarna [gedaagde] het aanvraag-formulier heeft getekend. De adviseur heeft het aanvraagformulier vervolgens gefaxt naar Bank Labouchere. De adviseur kwam bij [gedaagde] thuis langs voor de ondertekening van de overeenkomst, waarna de adviseur het getekende exemplaar heeft meegenomen.
4.15.
[gedaagde] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier Labouchere Effecten Lease van 22 februari 2000, voorzien van het adviseursnummer: [adviesnummer] en handgeschreven de kantoornaam [onderneming] en de naam van adviseur [B] en – per fax – op 24 februari 2000 doorgezonden door [B] ,
- een kopie van de overeenkomst van 29 februari 2000 met contractnummer [contractnummer 1] , voorzien van het adviseursnummer: [adviesnummer] - [onderneming] ,
-een screenshot uit december 2001 van de website van [onderneming] waarop - voor zover van belang - te lezen is:
‘ [onderneming] is gespecialiseerd in het adviseren vvan goed renderende financiële producten die naadloos aansluiten bij uw persoonlijke situatie en wensen.’
( ... )
‘ [onderneming] houdt de vinger aan de pols. Alert, slagvaardig en onderbouwd met een even deskundige als realistische visie zien haar adviseurs er op toe dat wat voor u in gang is gezet, ook in de pas blijft lopen met de werkelijkheid.’
(…)
‘Een gesprek met een adviseur van [onderneming] gaat niet zozeer over geld als wel over u. Want wat hij namelijk beoogd – daarvoor is hij getraind en worden hem wekelijks de nieuwe ontwikkelingen over financiële aangelegenheden bijgebracht – is op een verhelderende manier uw positie op financiële schaal in te tekenen. U krijgt van hem een duidelijk en overzichtelijk kader, met uw huidige positie, nieuwe vertrekposities, mogelijke obstakels, te bewandelen wegen en einddoelen. Daardoor krijgt u een goed beeld van de plaats waar u zich nu bevindt en bent u beter in staat gerichte nieuwe keuzes te maken.’
(…)
In het gesprek zal onze adviseur u laten zien dat er vandaag de dag veel meer profijtelijker wegen zijn die naar Rome leiden. (…) Daardoor kan enerzijds optimaal gebruik worden gemaakt van de openingen die de overheid biedt en anderzijds in de [onderneming] -producten een strikt individuele oplossing worden gevonden die recht doet aan uw persoonlijke situatie.’
4.16.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [gedaagde] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. Hij stelt dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Dexia betwist in algemene bewoordingen dat er een huisbezoek heeft plaatsgevonden. Zij voert aan dat zij niet betrokken is geweest bij het contact tussen [gedaagde] en de tussenpersoon, maar dat betekent niet dat zij geen concrete informatie daarover heeft of heeft kunnen verzamelen. Daarom is deze betwisting onvoldoende gemotiveerd, zodat ervan wordt uitgegaan dat het gestelde huisbezoek er is geweest. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon daarbij (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [gedaagde] . Ook kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [gedaagde] heeft geadviseerd het product aan te schaffen. En er kan dan eveneens vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon zich niet heeft beperkt tot het geven van algemene informatie over de verschillende beleggingen of over effectenleaseproducten.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [gedaagde] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een vergunningplichtig advies door de tussenpersoon. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.17.
[gedaagde] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gedaagde] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals [onderneming] , op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen, te minder nu [gedaagde] genoegzaam heeft aangetoond dat de tussenpersoon zich in haar algemene naar buiten toe gerichte publicaties (zoals website) profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
4.18.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [gedaagde] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [gedaagde] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gedaagde] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.19. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.20. Uit het voorgaande volgt, dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde] verschuldigd is, kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.21.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde] niet inhoudelijk besproken te worden. De vordering van Dexia zal met inachtneming hiervan worden toegewezen als na te melden. Omdat [gedaagde] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten.
4.22.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [gedaagde] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [gedaagde] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart Dexia ter zake de overeenkomst met nummer [contractnummer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
verklaart voor recht dat Dexia ten aanzien van de overeenkomst met nummer [contractnummer 1] niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.20. weergegeven,
5.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot en met heden worden vastgesteld op € 528,00 aan salaris van de gemachtigde,
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot voldoening aan dit vonnis,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.