ECLI:NL:RBMNE:2023:5626

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 23/639
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van WIA-uitkering en duurzaamheid van psychische klachten na bestuurlijke lus

In deze zaak gaat het om de WIA-uitkering van eiseres, die in beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. In het bestreden besluit van 19 december 2022 werd eiseres volledig arbeidsongeschikt verklaard, maar niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt. De rechtbank had eerder op 22 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd waarom de psychische klachten van eiseres niet duurzaam waren. Het Uwv kreeg de kans om dit gebrek te herstellen.

In de aanvullende rapportage van 28 juni 2023 concludeerde de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de psychische klachten van eiseres op de datum in geding (24 mei 2022) niet duurzaam waren, met de verwachting dat verbetering binnen een jaar zou optreden. Eiseres betwistte deze conclusie en hield vol dat haar klachten duurzaam waren, verwijzend naar haar lange voorgeschiedenis van psychische behandelingen.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv het gebrek in de beslissing op bezwaar niet had hersteld. De rechtbank vond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende had onderbouwd waarom herstel binnen een jaar realistisch was en dat de eigen ervaringen van eiseres niet doorslaggevend waren voor de beoordeling van haar beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de aan eiseres toegekende WIA-uitkering. In het besluit van 19 december 2022 (bestreden besluit) van het Uwv waartegen eiseres beroep heeft ingesteld, is
het bezwaar gegrond verklaard en beslist dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is, maar dat zij niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft in deze zaak op 22 mei 2023 een tussenuitspraak (ECLI:NL:RBMNE:2023:3629) gedaan. Voor een omschrijving van de besluiten en het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het ontbreken van duurzaamheid ontoereikend onderbouwd heeft. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
3. Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende rapportage van 28 juni 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Eiseres heeft hier schriftelijk op gereageerd. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft op 29 augustus 2023 het onderzoek gesloten.

De tussenuitspraak

4. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
5. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 november 2022 het ontbreken van duurzaamheid ontoereikend heeft onderbouwd. Daarom is de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Om het gebrek te herstellen, moest het Uwv nader motiveren waarom de beperkingen van eiseres die voortvloeien uit haar psychische klachten niet duurzaam zijn. Als die inschatting berust op een medische behandeling, moest het Uwv een concrete onderbouwing geven over het mogelijke resultaat van die medische behandeling.

Beoordeling van de herstelpoging

Aanvullende onderbouwing van het Uwv
6. In het aanvullend rapport van 28 juni 2023 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding is het standpunt te wijzigen dat eiseres op de datum in geding (24 mei 2022) de psychische beperkingen van eiseres niet duurzaam zijn. Verbetering is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep te verwachten binnen een jaar na de datum in geding. Daarbij acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang dat eiseres op de datum in geding onder behandeling was bij Max Ernst GGZ. Zij licht toe dat de adviezen over de mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid van de behandelaars als uitgangspunt worden genomen. Zij geeft daarbij weer wat in de afrondingsbrief van Max Ernst GGZ staat vermeld, zoals dat na een wisseling van therapeut, eiseres zich begrepen voelde en er sprake was van verbetering van de klachten. Daaruit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de behandeling niet optimaal is geweest. Daarnaast geeft de psycholoog in de brief aan dat verdere behandeling binnen de sGGZ niet wordt aanbevolen omdat eiseres zich niet begrepen voelt bij de veelal aangeboden behandelmethodes. Een behandeling door een psychomotorisch fysiotherapeut of een EFT therapeut zou mogelijk kunnen helpen. Verder blijkt uit de afrondingsbrief dat eiseres er vertrouwen in heeft dat de tijd ook veel voor haar zou doen. Bovendien betrekt de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de conclusie dat eiseres in bezwaar duidelijk had aangegeven dat de psychische klachten afgenomen waren, maar nog niet over zijn. Ook blijkt uit de uitgebreide medische voorgeschiedenis niet dat eiseres voor 2020 ooit ernstige psychische klachten had. Gezien de duur van de depressieve klachten en het feit dat die door de behandelaar als matig ernstig zijn gekwalificeerd, maakt ook dat de kans op verbetering groot is.
Reactie van eiseres
7. Eiseres vindt niet dat het gebrek met de nadere motivering is hersteld. Zij houdt vast aan haar standpunt dat de psychische klachten duurzaam zijn. Zij geeft aan dat haar klachten niet overgaan, omdat ze bij elke situatie die spanning met zich meebrengt ‘tijdelijk’ psychisch weer bij af is. Daarnaast wijst eiseres op haar voorgeschiedenis van psychische behandelingen bij verschillende behandelaars vanaf 2012 tot en met oktober 2022. Volgens eiseres waren en zijn haar psychische klachten ernstig genoeg.
Wat vindt de rechtbank?
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het gebrek in de beslissing op bezwaar niet hersteld. De rechtbank vindt nog steeds dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende concreet en op eiseres toegespitst heeft onderbouwd waarom zij volledig herstel verwacht (binnen een jaar na de datum in geding en daarna) ten aanzien van alle beperkingen die zijn vastgesteld vanwege haar psychische klachten.
8.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht toe dat voor de beoordeling van verbetermogelijkheden van de belastbaarheid de adviezen van de behandelaars als basis worden genomen en verwijst daarbij naar de bevindingen in de afrondingsbrief van de GZ-psycholoog van Max Ernst GGZ waarin, onder meer, wordt aangegeven dat een behandeling door een psychomotorisch fysiotherapeut of een EFT therapeut mogelijk zou kunnen helpen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep weegt echter niet zichtbaar af wat deze vormen van behandeling voor eiseres zouden kunnen betekenen en wat het mogelijk resultaat van deze behandelingen voor eiseres’ psychische belastbaarheid zou kunnen zijn. Zoals ook in de tussenuitspraak overwogen, is de enkele stelling dat er nog behandelmogelijkheden zijn onvoldoende. De rechtbank merkt nog op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep veel waarde lijkt te hechten aan de bevindingen in de afrondingsbrief dat een psychosomatisch fysiotherapeut of een EFT therapeut mogelijk wel kan helpen. De rechtbank kent daaraan niet de waarde toe die de verzekeringsarts bezwaar en beroep daaraan lijkt te hechten, niet alleen omdat deze therapieën slechts worden aangedragen als opties waar eiseres mogelijk baat bij heeft, zoals de rechtbank in haar tussenuitspraak heeft overwogen, maar ook omdat deze behandelingen als alternatief worden aangedragen juist omdat behandeling in de reguliere GGZ wordt afgeraden. Als de verzekeringsarts toch meent dat door behandeling bij een psychosomatisch fysiotherapeut of een EFT therapeut alle psychische beperkingen bij eiseres zouden kunnen verdwijnen, dan had de verzekeringsarts moeten uitleggen waarom zij dat vindt.
8.2
Daarnaast volgt de rechtbank niet de motivering van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de kans op verbetering groot is gezien de duur van de depressieve klachten en het feit dat deze als matig ernstig zijn gekwalificeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht bij die conclusie toe dat uit de uitgebreide medische voorgeschiedenis niet blijkt dat eiseres voor 2020 ooit ernstige psychische klachten had. Deze argumentatie volgt de rechtbank niet omdat uit het dossier blijkt dat eiseres al vanaf medio 2012 behandelingen heeft gehad voor haar psychische klachten. Als de verzekeringsarts bezwaar en beroep bedoelde dat de depressieve klachten voor 2020 wel bestonden, maar niet even ernstig waren als daarna dan kan de rechtbank de redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er immers in het rapport op dat juist de matige kwalificatie van de huidige depressieve klachten, naast de duur, een reden is om de kans op verbetering groot te achten.
8.3
Dat eiseres zelf zou hebben aangegeven dat tijd haar zou kunnen helpen en dat haar klachten al zijn afgenomen overtuigt de rechtbank ook niet. Het is juist de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om een inschatting te maken van beperkingen en de duurzaamheid daarvan. De eigen ervaringen en verwachtingen van een uitkeringsgerechtigde zijn daarvoor niet doorslaggevend. De verzekeringsarts moet zelf een beoordeling maken van de herstelkansen.
9. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het Uwv het geconstateerde gebrek met de nadere motivering niet hersteld heeft.
10. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het Uwv moet daarom een nieuw besluit nemen rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
12. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op binnen zes weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.